NI01_05 Úvod do studia nizozemského jazyka Inleiding tot de studie van de Nederlandse taal Voorjaarsemester 2006 Taalkundige disciplines 1: fonologie, morfologie, syntaxis (16.3.2006) 1. Disciplines van het systeem (morfologie, syntaxis) en disciplines van het gebruik (pragmatiek, sociolinguistiek). 2. Fonologie. 2.1. Wat is fonologie? 2.2. Basisbegrippen: het foneem, distinctieve eigenschappen van het foneem. 2.3. De intonatie, het woordaccent, het zinsaccent. 3. Morfologie. 3.1. Wat is morfologie? 3.2. Basisbegrippen: het morfeem, gebonden morfemen, vrije morfemen, het affix: het prefix en het suffix, discontinue morfemen. 3.3. Lexicale en flexionele morfologie. 3.4. Woordvorming: afleiding, samenstelling, samenstellende afleiding, morfologische productiviteit. 4. Syntaxis 4.1. Wat is syntaxis? 4.2. Basisbegrippen: woord, woordgroep, zin, soorten zinnen, woordsoorten, onderschikking, nevenschikking, ontleden, zinsdelen, woordvolgorde. 5. Het overlappen van de disciplines. Vragen: 1. Wat versta je onder de distinctiviteit van fonemen? 2. Waarom moet je op de uitspraak van "deur" en "duur" letten? 3. Wat is het verschil tussen flexionele en lexicale morfologie? 4. Probeer de betekenis van deze woorden te raden: literatuurziekte, aardappelziekte, bloedziekte, schimmelziekte, beroepsziekte, vergaderziekte (vergaderen = "schůzovat", zasedat, mít schůzi) 5. Probeer de betekenis van deze woorden te raden: digibeet (je kent de woorden digitaal en analfabeet), eurocraat. Deze woorden noemen we versmeltingen. 6. Wat is de Tsjechische naam van de volgende zinsdelen? In 2001 kreeg de oude dichter de Nobelprijs. de oude dichter = het onderwerp kreeg = het gezegde de Nobelprijs = het direct voorwerp Het eten was erg lekker. was erg lekker = naamwoordelijk gezegde Eddie is heel vroeg naar huis gegaan. heel vroeg + naar huis = beijwoordelijke bepaling