NI01_05 Úvod do studia nizozemského jazyka Inleiding tot de studie van de Nederlandse taal Voorjaarsemester 2006 Taalkundige disciplines 3: Psycholinguistiek (20.4.2006) 1. Taal en hersenen: neurolinguistiek 2. Taalverwerving 2.1. Stadia in de taalverwerving 2.2. De critische periode 2.3. Culturele verschillen in het verwoorden van gedachten 3. Taalverwerking 3.1. Het informatieverwerkend systeem: de conceptuele processen, de talige processen, de fysieke processen 3.2. Het mentale lexicon 3.3. Onderzoeksmethoden 1. Op het blad zie je verschillende voorbeelden van creatief taalgebruik bij jonge kinderen. De uitingen in (3) en (4) laten zien dat het kind gevoelig is voor een bepaalde regelmatigheid in de taal. Licht dit toe op basis van je analyse van deze uitingen . 2. "Kinderen imiteren gewoon wat ze horen" - dit hoor je vaak als verklaring voor taalverwerving. Waarom schiet deze verklaring te kort? 3. Omdat talen de werkelijkheid op verschillende manieren indelen, is het belangrijk voor een kind dat het in zijn taalverwerving de categorieën van de moedertaal probeert te achterhalen. Voor het aandoen van kleren en accessoires (hoed, jas, schoenen, sjaal, ring, enz.) heeft een Engelslerend kind bijvoorbeeld genoeg aan één werkwoord (put on), terwijl het Koreaanslerend kind dit soort handelingen fijner moet opsplitsen (p. 39). Hoe zit dat in het Nederlands? En in het Tsjechisch? 4. In een Amerikaans leesonderzoek (Meyer, Brandt & Bluth, 1980) werd scholieren gevraagd de volgende tekst te lezen. Supertankers Een belangrijk probleem is de olievervuiling door supert-ankers. (...) Een verongelukte supertanker lekt vaak olie. Deze olie vernietigt veel dieren- en plantenleven in en rondom de oceanen. De oplossing voor dit probleem is het volgende. Ten eerste moeten officieren beter worden opgeleid. Ten tweede moeten er betere radarcontro-le-stations worden gebouwd (...) Eén groep proefpersonen las de tekst mét de structuur-markeringen die we hier gecursiveerd hebben. (In het échte experiment waren ze dat niet.) Een andere groep las bijna dezelfde tekst, waarin geen markeringen voorkwamen. Beide groepen werd gevraagd achteraf alles op te schrijven wat ze zich van de tekst konden herinneren. Wat bleek? De lezers van de tekst mét markeringen reproduceerden meer informatie dan de lezers van de impliciete tekst. Dit onderzoek zegt iets over de invloed die de markeringen hebben op wat lezers zich achteraf van een tekst kunnen herinneren. a) Hoe zou je de onderzoeksmethode karakteriseren? b) Schrijf nu de andere tekstvariant die benodigd is voor dit experiment, de impliciete tekst. c) Volgens sommige critici zegt dit type onderzoek wel iets over het onthouden van informatie, maar niets over het begrijpen van die informatie en over het leesproces. Wat is jouw mening?