Oudnederlands en Middelnederlands vragen over de lectuur Syllabus pag. 5 -- 13 1. Wanneer en door wie werd het beroemde zinnetje "hebban olla vogala" opgetekent? 2. Waaruit kunnen we afleiden dat de schrijver daarvan uit West-Vlaanderen afkomstig was? 3. Door gebrek aan meer bronnen is het moeilijk om het Oudnederlands precies in de tijd af te grenzen. Op welke manier kunnen we toch hierover iets te weten komen? 4. Waar werd het Onl. gesproken? (Wat versta je onder de term Onl.?) 5. Welke bronnen voor het Onl. zijn er nog behalve het ene zinnetje? 6. Waarom kunnen we zo weinig over de Onl. zinsbouw zeggen? 7. Hoe heeft de opkomst van de steden in de dertiende eeuw de positie van de volkstaal beinvloed? 8. Vergelijk de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen die in het eerste alinea van 2.1. worden besproken, en hun invloed op de volkstaal, met de hedendaagse ontwikkelingen. 9. In de tekst staat dat de volkstaal onder de Bourgondiërs niet verzwakt werd hoewel de taal van het centrale bestuur het Frans was. Leg dit uit. 10. Wat versta je onder de term Middelnederlands? 11. Hoe worden de mnl. dialecten ingedeeld? 12. In de tekst staat dat er in Vlaanderen vóór de 13de eeuw nauwelijks literatuur in de volkstaal bestond. Wat waren de redenen hiervoor? 13. Hoe komt het dat Hendrik van Veldeke door zowel de Nederlanders als door de Duitsers als hun eerste dichter gezien wordt? 14. Welke twee soorten bronnen voor het Mnl. zijn er? Noem enkele voorbeelden.