Vragen en opdrachten bfj 10 t/m 13 1. Geef aan tot welke categoríeěn de werkwoorden behoren in: 1. Hij dunkt mij eerlijk, al laten zijn handelingen anders vermoeden. 2. Hij is op het slagveld gedood; hij is op het slagveld gesneuveld. 3. Het lijkt wel of het gaat onweren. 4. Hij schijnt gedronken te hebben. 5- Hij schijnt doodmoe te zijn geweest, maar nu is dat over. 2. Wat zijn de lidwoorden (bepaald of onbepaald), zelfstandige naamwoorden, bi/voeglijke naamwoorden en telwoorden fnaar soort) in de volgende zinnen? 1. Sommige deelnemers bleken twee verschillende inschrijfformulieren te hebben. 2. Ik heb nog enkele goede flessen wijn in de kelder. 3. Verschillende bezoekers probeerden de laatste aardbeien op te eten. 4. Het Rode Kruis heeft heel wat tientjes binnengekregen. 3. Geef alle gezegdes aan in de volgende zinnen: 1. Dat hij altijd te laat komt, hangt mij de keel uit. 2. Wat vandaag in de krant Staat, wordt morgen al weer vergeten. 3. Ondanks de verdeeldheid binnen zijn fractie, rekende de voorzitter erop, dat hij nog voor de avond unanimiteit zou bereiken. 4. Met de grootste tegenzin besloot hij tot het interimkabinet toe te treden. 5. Op die manier houdt hij een oogje in het zeil bij een volgende kabinets-formatie. 4. Benoem van de volgende zinnen: onderwerp en nw. of ww. gezegde, ook in de bijzinnen. 1. Toen wij weer in de tuin teruggekeerd waren, bleek het geregend te hebben. 2. Die zoutjes zijn voor bij de borrel. 3. Is het werkelijk toeval dat hij nooit op tijd komt? 4. Piet lijkt een man die alles kan. 5. Hij schijnt een blauwtje gelopen te hebben. 6. Er werd langdurig bekeken wie nu de eerste was. 7. Het valt niet te verwachten dat hij zal slagen.