In deze paragraaf wordt de enkelvoudige hoofdzin in het algemeen behandeld. De telefoon gaat. De bank heeft Mijn jongste zus woont in Wildervank. Mijn vaderen moeder roken allebei niet. Volgende week kan ik niet Die menšen hebben een fietsje Bill Gates kan alles Mijn neef heeft gisteren Omdat ze erg moe is is Er lag opgebeld. begin plaats i plaats 2 eerste zinsplaats eerste werkwoordspositie ze vanmorgen vroeg naar bed honderd euro op tafel. komen. gekocht kopen gehoord gegaan. voor hun zoontje. wat hij wil. dat hij geslaagd I;. > U kunt een Nederlandse zin beschouwen als een opeenvolging van beginstuk, middenstuk en eindstuk. ■ De eerste positie van een zin noemen we de eerste zinsplaats en de laatste positie de laatste zinsplaats. ■ Het beginstuk bestaat uit de eerste zinsplaats en de eerste werkwoordspositie. ■ Het eindstuk bestaat uit de tweede werkwoordspositie en de laatste zinsplaats. • Tussen beginstuk en eindstuk bevindt zieh het middenstuk. Het middenstuk wordt dus begrensd door twee posities voor werkwoorden: in het Nederlands staan de werkwoorden niet allemaal bij elkaar op dezelfde plaats in de zin. zin midden eind X X+i tweede laatste zinsplaats werkwoordspositie De nummers in het schema verwijzen naar posities of plaatsen, en in het algemeen niet naar nineties. Bijna alle plaatsen kunnen worden ingenomen door zinsdelen met verschillende functies. Niet op iedere plaats hoeft altijd een zinsdeel te staan: een plaats kan of moet wel eens leeg blijven. In 44.3 tot en met 44.6 hebben we omwille van de eenvoud de laatste zinsplaats weggelaten. Zie hiervoor hoofdstuk 49. De werkwoorden staan in een hoofdzin in twee posities: de persoonsvorm Staat in de eerste werkwoordspositie en de andere werkwoorden staan in de tweede werkwoordspositie. 65 -Ue ulel ucp scrucnug um ztcn rwen nijHenu uc nay íiaai uc khiis af. De kolonel overhandigde de brief met lak verzegeld aan zijn adjudant. Met een wollen doekje opgepoetst zien ze er weer prachtig uit. WUU1U Ul ^Vll V\JlL»JV7Ha UUWVVWV1U xxxtsl \s\jn < zinsdelen. ••••> 46.6 H00FDZ1N mededelend vraagwoord ja/nee-vraag gebiedend BIJZIN In het volgende schema geven we een overzicht van de van de volgordekenme van de verschillende soorten hoofdzinnen en van de bijzin. plaats i plaats 2 Mijn zus woont Vorige week hebben Als Jeanne uit school komt gaat Waar Wat dat of als plaats 3,4, 5 .. voorlaatste plaats laatste plaats in Rijswijk. ze een fietsje gekocht ze altijd eerst haar kamer opruimen. voor hun zoontje woont mijn zus? hebben ze voor hun zoontje gekocht? Ga je een fietsje voor je zoontje kopen? Ga je een fietsje kopen voor je zoontje? Ga onmiddellijk je kamer opruimen. Denk voortaan beter na voor je iets doet mijn zus in Rijswijk gewoond heeft ze een fietsje gaat kopen voor hun zoontje Jeanne uit school komt • Een bijzin begint met een verbindingswoord. ••••)■ 38, 39 Ifcgeloof dat je erg zíek;:bent. Het? Je de doktěr gevraagd of Onderschikkend voegwoord l Hijkomt? ' Weet je wat zijn telefoolMurnmer is? Misschien weet de dáktersdienst wělke: arts je in het weekeihde kunt bellen. Vragend voornaamwoord Het ligt aan de maaltijd die je net gegeten hebt. Het vlees dat p gegeten hebt, moet bedorven zijn. Betrekkelijk voornaamwoord Kun je je herinneren wanneer je dat vlees gekocht hebt en hoe ji het hebt bewaard en klaargemaakt? Vragend bijwoord Naar de winkel waar je het gekocht hebts moet je öiet meer toegaan* Betrekkelijk bijwoord Het nies waarmee je het gesneden hebt, was toch wel schoongemäakt? Nu is gebeurd waar je möeder je altijd voor gewaarschuwd heeft. Voornaamwoordelijk bijwoord (of een deel ervan) dat de telefoon V'gaat ■•;•.:.. als de bank . heeftopjgebetd:":' wie heel veel geld '•• heeft^-:f?: dat hij met mooie cijfers geslaagd is voor zijn examen omdat zij erg moe is '..": hoe ik je zondag jfcan helpen of je al weet waarom de auto het niet doet dat waar waarvoor er mijn bril je geen spek in de pan zit in 's hemelsnaam gebleven is amarilpasta kunt gebruiken Bijzinnen nebben een ander beginstuk dan hoofdzinnen, maar verder is d^ eigenlijk hetzelfde (••••;* 44, 42). In een bijzin Staat de persoonsvorm in de ~~ . werkwoordspositie, samen met de andere werkwoorden van het gezegde. b. stuk kan bevatten: • een vragend of een betrekkelijk voornaamwoord; óf • een vragend of een betrekkelijk bijwoord; óf • een voegwoord; • in sommige gevallen kan een vragend woord samen met het voegwoord c," komen. _2Hľ* begin midden bijzin eind X X+i verbindingswoord voegwoord; vragend of betrekkelijk voornaamwoord ofbijwoord tweede werkwoordspositie laatste zinsc r-as Ze vroeg of je nog een glas wijn wilde. Ik dacht dat Marion verder niets in huis had. Ze vroeg wat (of) je wilde. Ze vroeg wie (of) ik die functie wilde geven. Het object komt in een bijzin bijna altijd na het subject. Alleen als het object een vraagwoord (••••)• 28, 47) is, sta; vooraan. Ik was sprakeloos, omdat mij op dat moment een akelig vermoeden bekroop. Heb je gehoord dat er in Den Haag een leraar is dood- geschoten? Ik zag dat er in de tum van mijn buurman vier eiken staan. Wist je dat er in de Rotterdamse marathon een vrouw gewonnen heeft? Aan het subject kunnen nog andere zinsdelen voorafgaan (vergelijk 44.3.4, 44.5.3, 44.6.3). Dit gebeurt met name wanneer het subject onbepaald is. (Een wat uitgebreidere behandeling is te vinden in 49.4). Dat het in Schotland veel regent, is algemeen bekend. Ik heb nooit gedacht dat het een hvestie van levensbelang Gewone bijzinnen met de functie van subject of object staan helemaal vooraan op de eerste zinsplaats of helemaal achter-aan op de laatste zinsplaats. Het is algemeen bekend dat het in Schotland veel regent. Het is vreemd dat Liesbeth geen andere baan zoekt. Merkwaardig is het dat ze niet allang gillend is wegge- lopen. Merkwáárdig is dat ze niet allang gillend is weggelopen. Als de subjectsbijzin achteraan Staat, verschijnt het pronomen het op de normale positie van het subject. Dit gebeurt meestal ook als de zin met een ander zinsdeel begint zodat het subject op de derde plaats Staat. Alleen als dat andere zinsdeel contrastief voorop Staat, kan het pronomen wel weggelaten worden.