Dit hoofdstuk sluit aan op hoofdstuk 42 en 44. Hier worden de verschillende zinsdelen opgesomd die in het middenstuk van de zin kunnen voorkomen: in het stuk dat begrensd wordt door de eerste en de tweede werkwoordspositie. We zullen eers: een globale indeling geven en daarna de details behandelen. In het schema zijn vie: vaste posities aangegeven: positie 1 voor het subject, positie 2 voor de pronomina en het adverbium er, positie 3 voor het direct en indirect object, en positie 4 voor de zinsdelen die een sterke relatie met het werkwoord hebben: deze staan vlak voor de tweede werkwoordspositie. Tussen deze vaste posities kunnen de bepalingen staan. De plaatsen voor bepalingen zijn in het schema gearceerd en ze zijn niet met een nummer gemarkeerd maar met een asterisk (*). midden adverbiale subject pronomina adverbiale indirect adverbiale (direct) adverbiale zinsdelen bepaling bepaling, subjects-bepaling object bepaling object bepaling, subjects-bepaling, objects-bepaling met een nauwe band met het werkwoord Bedenkt u wel: • De volgorde van de zinsdelen in het middenstuk is in hoofd- en bijzin gelijk. • Niet alle zinsdelen die in dit schema zijn vermeid, kunnen tegelijkertijd voorkomen. Een zin kan bijvoorbeeld maar één direct object hebben; als het een prono-men is, komt het voor het indirect object te staan en als het geen pronomen is, komt het na het indirect object te staan. In een zin kunnen niet tegelijkertijd een pronominaal en een niet-pronominaal direct object voorkomen. • Het schema is niet meer dan een richtlijn. Als u de dělen van een zin achter elkaar zet in de volgorde die het schema aangeeft, dan ontstaat er bijna altijd wel een goede zin. Maar dat wil niet zeggen dat er geen andere volgorden mogelijk zijn. En ook zal het schema niet onder alle omstandigheden de beste volgorde geven. Belangrijke factoren zijn de informatiestructuur en in samenhang daarmee de context, de situatie, het al of niet bepaald zijn van subject of objecten en derge-lijke. ••••> 43, 45.2.3 Eerst behandelen we het subject en de objecten (en het woord er), dat zijn 1, 2 en 3 in het schema. Daarna komen de zinsdelen aan de orde die een nauwe band met het werkwoord hebben (4 in het schema). En ten slotte worden de bepalingen bespro-ken. Gisteren hebben mijnstiefmöeder en mijn pleegmoeder elkaar voor het eierst ontmóét ľ,.. Ieder jaarverft Inehé op deřerste d§g van de leňte haar muren in een andere kleur. Als het subject niet op de eerste zinsplaats (in het beginstuk) Staat, moet het op de eerste plaats van het middenstuk staan. (Zie echter 45.2.3.) fiJu.- / i:'J; < Er heeft gisteren een vreemde man zonder iets te zeggen de buurvrouw een pakje overhanHigd. Alleen adverbiale bepalingen kunnen er nog voor staan (•4 48.3). Zij heeft het haaryriend nog niet verteld. Zij heeft het hem nog nieťyertekL ;;:; Zij hebbeh heiellfäar hog;niet verteld. Als het direct object een pronomen is, gaat het aan het indirect object vooraf. Zij heeft HMär vriend dat nog niet verteld. Zij heeft hem dat nog niet verteld. Zij hebben elkaar dat nog niet verteld. Voorgaande regel geldt niet als het direct object een aanwij-zend voornaamwoord (••••)• 6) is. Ze heeft hem er gisteren om gevraagd. Ze: heeft hem er gisteren mee bedreigd. Het eerste gedeelte (er, hier, daar) van een voornaam-woordelijk bijwoord (erom, ermee, erover, enzovoort; ■■■■} 32) komt ná het pronominaal (injdirect object. Erik heeft zijn moeder een doos bonbons gegeven. Erik heeft haar een doos bonbons gegeven. Als het direct object geen pronomen is, komt het na het indirect object. Erik heeft het zijn moeder'gegeven. Erik heeft er zijn moeder een doos bonbons bij gegeven. In nevenstaande zinnen kunt u žien dat het niet-pronominaal indirect object pas komt ná de pronomina uit 2 hierboven. Zinsdelen die een sterke relatie met het werkwoord hebben, staan meestal achteraan in het middenstuk, dicht bij de tweede werkwoordspositie. Het gaat meestal om zinsdelen die bestaan uit een voorzetsel en een substantief en die een speciale bete-kenisrelatie met het werkwoord hebben: het werkwoord krijgt in combinatie met zo'n zinsdeel een specif iekere interpretatie. Deze zinsdelen worden hier behandeld in de volgorde waarin ze in de zin voorko-men. Maar u dient wel te bedenken dat ze lang niet allemaal tegelijk in een zin kunnen voorkomen, en ook dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de hier gepre-senteerde globale volgorde. De stof die we hier presenteren is tamelijk ingewikkeld, we raden u dan ook sterk af om te proberen de hier gegeven opsomming te onthou-den. Hij is bedoeld om te raadplegen als u wilt vergelijken met zinnen die u bij-voorbeeld in de krant gelezen hebt. Een samenvattend overzicht vindt u in 48.2.8. Eén keerper j aar werd de gymnastiekzaal door de leerlin-gen met slingers en sfeervolle verlichting gezellig gemaakt. Het gezellig worden van de gymnastiekzaal is het gevolg van wat de leerlingen doen. Willem-Alexander liet de schoenen zien die hij gedurende zijn rekrutentijd helemaal scheef gelopen had. De volgorde in het middenstuk is voor hoofdzin en bijzin gelijk. Dus ook in een bijzin komt het adjectivische zinsdeel dicht bij de tweede werkwoordspositie te staan. De schoenen worden helemaal scheef áoorádX Willem-Alexander er tijdens zijn opleidingstijd in het leger op gelopen heeft. Dreverhaven had pas enkele dagen voor het examen een brief aan Katadreuffe geschreven. Het zinsdeel aan Katadreuffe wordt als indirect object beschouwd, omdat de betekenis van de zin niet of nauwelijks verschilt van: Dreverhaven had Katadreuffe pas enkele maanden voor het examen een brief geschreven. Hij heeft de hele vakantie op zijn broertje gepast. Op iemand passen of op iets passen is een vaste combinatie; het werkwoord krijgt daardoor een specifiekere betekenis. Hij heeft op zijn bróertje de hele vakantie gepast (niet op zijn zusje). Hij heeft op zijn broertje de héle vakantie gepast (op zijn zusje alleen de halve vakantie). Omwisselen van de bepaling en het voorzetselobject is alleen mogelijk door contrastieve nadruk te leggen. •••■)■ 43 Bertus liep in drie maanden van Amsterdam naar Rome. Bertus is in drie maanden van Amsterdam naar Rome gelopen. In de krant Staat dat Bertus in drie maanden van Amsterdam naar Rome gelopen is. Bepalingen die een richting aangeven bevinden zieh dicht bij de tweede werkwoordspositie. De nieuwe kampioen weegt zonder kleren meer dan hon- derd kilo. Haar argumenten hebben heel zwaar gewogen. Hij dacht dat een gewone fiets tegenwoordig 1300 euro kostte. In zinnen met wegen, kosten, oud zijn, lang zijn en dergelijke. komen bepalingen voor die een maat of hoeveelheid aan-duiden. Deze bepalingen staan dicht bij de tweede werkwoordspositie. Voor de Amerikapen blijft Gorbatsjov de held. De voorzitter is al drie jaár zieh. Zonder dat iemand het wist, is hij al zijn hele leven niet helemaal gezond geweest. Men zegt dat hij nooit meer beter zal worden. Het naamwoordelijk deel van het gezegde Staat dicht bij de tweede werkwoordspositie. Hij gelooft er niet in. Hij heeft er nooit in gelöofd. Ik weet dat hij er nooit in geloofd heeft. Het tweede deel van een ••••* voornaamwoordelijk bijwoord Staat dicht bij de tweede werkwoordspositie. Piet gaf thuis een feestje; hij had het et gezellig voor gemaakt. Die argumenten hebben daar heel zwaar- ifeij gewogen. Hij is er drie dagen zieh van geweest. Hij had er een brief aan Katadreuffe over geschreven. Het tweede deel van het voornaamwoordelijk bijwoord komt meestal ná de constituenten die in 48.2.1-48.2.6 genoemd zijn. Hij had er een brief over aan Katadreuffe: geschreven. Maar deze zin kan ook. Hij had er een brief over geschreven aan Katadreuffe. En deze, met aan Katadreuffe op de laatste zinsplaats (••••)• 42) ook. 4 in het schema van het middenstuk i Adjectivische zinsdelen die een gevolg specificeren van de werking van het gezegde. 2 Voorzetselobjecten die in Nederlandse grammatica's gelijkgesteld worden aan het indirect object. 3 Voorzetselobjecten die een vaste combinatie vormen met het werkwoord. 4 Adverbiale bepalingen die een richting aanduiden. 5 Nominale of adjectivische constituenten die een maat of hoeveelheid aanduiden. 6 Het naamwoordelijk deel van het gezegde. 7 Het tweede deel van een voornaamwoordelijk bijwoord De bepalingen zijn in het schema aangegeven met * midden i 2 * 3 * 3 * 4 adverbiale subject pronomina adverbiale indirect adverbiale (direct) adverbiale zinsdelen bepaiing bepaiing, subjects-bepaiing object bepaiing object bepaiing, subjects-bepaling, objects-bepaling met een nauwe band met het werkwoord In de posities die in het schema met * zijn aangegeven, kan een adverbiale bepaling voorkomen. We geven hier voorbeelden van de verschillende mogelijkheden. Volgens het KNMI is er gisteren negen millimeter regen Een adverbiale bepaling kan aan het subject voorafgaan. gevallen. Timofeeff zei dat hij het gisteren voorspeld had. Niet: Timofeeff zei dat hij gisteren het voorspeld had. Tussen subject en pronomina staan meestal geen adverbiale bepalingen. Timofeeff zei dat hij het er gisteren over gehad had. Na de pronomina kan een adverbiale bepaling volgen. Wäärom gaf hij je toen dat boek? Ik wou dat hij mij toen dat boek gegeven had. Tussen indirect object en direct object kan een adverbiale bepaling staan. Waärom gaf hij jou dat boek gisteren pas'? Ik wou dat hij mij dat boek eerder gegeven had. Na het direct object kan een adverbiale bepaling staan. Niet: Waarom gaf hij een persconferentie gisteren pas7. Wei: Waarom gaf hij gisteren pas een persconferentie? Waarom gaf hij een persconferentie onderdie omstandigheden'7 Maar ook hier geldt dat het al of niet bepaald zijn van het object, de context, de informatiestructuur en dergelijke een rol speien. ••■•)■ 43 Ook: Waarom gaf hij onder die omstandigheden een persconferentie? We gaan morgen naar het strand. Morgen gaan we naar het strand. Als vuistregel kunt u hanteren dat tijdsbepalingen voorafgaan aan plaatsbepalingen. We gaan naar het strand morgen. Moet je morgen in Eindhoven zijn? Wil je soms meerijden? We gaan toch naar Maastricht morgen, dus we kunnen je best meenemen. Maar de andere volgorde is niet fout en in sommige situaties ook niet minder natuurlijk. ••••)• 43 We willen naar Texel als de seizoensdrukte voorbij is. We willen daar tot het eind van het j aar blij ven. Ook de bouw van de bepalingen speelt een rol: een bijzin Staat achteraan, een woord met een aanwijzend karakter zoals er, hier of daar Staat meestal vooraan. Met subjects- en objectsbepalingen bedoelen we bepalingen die nadere informatie geven over het subject of object (••••)• bepaling van gesteldheid). Ze verschillen van adverbiale bepalingen doordat ze niet bij het werkwoord hören; de betekenis van de bepaling en die van het werkwoord staan los van elkaar. Vorig jaar stond haarjjian nog blakend van gezondheid naast haar op het/bordes.^; Je kunt appels origescbiM eten, maar je moet ze wel wassen. In het algemeen komt de subjectsbepaling na het subject en de objectsbepaling na het object. Charles overhmdigde glimlachmd Diana de diamanten ring. Charles overhandigde Dianaglinilachend'de diamanten ring. Charles overhandigde Diana de diamanten ring gMmlachend. De subjectsbepaling kan staan op iedere plaats die voor een bepaling geschikt is (in het schema aangegeven met *). Dat betekent echter niet dat iedere positie in iedere context en situatie even passend is. (Voor de functie van deze positie-verschillen zie 43). Gisteren gaf Charles woe^ná devfbtogrgMeen klap. Cisteren gaf Charles de fotogmaiwoedertdeexi klap. Niet; Gisteren gaf woedend Charles de fotograaf eěn klap. Een su gezet worden. kan meestal beter niet vóór het subject Woedend gaf Charles gisteren de fotograaf een klap. Een subjectsbepaling kan wél aan het subject voorafgaan als de subjectsbepaling op de eerste zinsplaats in het beginstuk Staat. Huib haalde na zijn vakantie al zijn sokken schqqn uit de fietstas. De objectsbepaling komt na het object. Opengeslagen legde hij het boek in de vitríne. Een objectsbepaling kan wel aan het object voorafgaan als de objectsbepaling op de eerste zinsplaats in het beginstuk staat. Vergelijk: Glimlachend liet de kapítein de matroos in zijn hut achter. (Twee mogelijkhéden; zonder extra gegevens zal men meestal kiezen voor de interprétatie 'de kapitein glimlachť.) (Kokhalzenďat mijn neefje zijn griesmeelpudding. (Er is maar één interprétatie mogeiijk, omdat een pudding niet kan kokhalzen.) Krokant gebakken lust Arie speklapjes wel. (Er is maar één interprétatie omdat speklapjes wel gebakken worden, maar menšen niet.) Men probeert deze volgorde echter liever te vermijden, omdat onduidelijk is of de bepaling bij het object hoort of bij het subject. Als beide interpretaties in principe mogeiijk zijn, heeft het subject prioriteit. Gisteren liet de kapitein glimlachend de matroos kokhal-zend in zijn hut achter. Als in een zin een subjects- én een objectsbepaling voorko-men, is de beste volgorde: ... subject... subjectsbepaling ... object... objectsbepaling. U kunt dergelijke wat gekunstelde constructies beter vermijden. De hier behandelde zinsdelen kunnen ook in het beginstuk op de eerste zinsplaats staan. We hebben hier besproken welke posities ze in het middenstuk kunnen innemen. In hoofdstuk 44 is de woordvolgorde van de ••••)■ enkelvoudige hoofdzin ter sprake gekomen. Dit hoofdstuk gaat over enkele bijzondere volgordemogelijkheden, onder andere de positie van verschillende soorten ••••)• bijzinnen in de hoofdzin. We her-halen hier het schema uit hoofdstuk 44. zin begin midden eind Plaats i Plaats 2 3 4 5 ............ X X+i eerste zinsplaats eerste tweede laatste zinsplaats werkwoordspositie werkwoordspositie Hij heeft bij de rijkste menšen ter wereld behoord. Voorzetselgroepen kunnen meestal zowel vóór de tweede Híj heeft behoord hi] de rijkste menšen ter wereld. werkwoordspositie als op de laatste zinsplaats staan. (Zie 00k Hij is in zijn braaksel gestikt. ■■■•} 49.3.) Hij is gestikt in zijn braaksel. ... dat hij bij de rijkste menšen ter wereld heeft behoord Ook in bijzinnen is dit het geval. ;'.;.' dat hij heeft behoord bij de rijkste menšen ter wereld ... dat hij in zijn braaksel is gestikt ... dat hij is gestikt in zijn braaksel Ik heb het voor de zekerheid met Piet besproken. Wanneer de zin verschillende voorzetselgroepen bevat, zijn er Ik heb het voor de zekerheid besproken met Piet. ook verschillende manieren om de informatie te structureren Ik heb het met Piet besproken voor de zekerheid. (••••)• 43). Ik heb het voor de zekerheid besproken met Piet, omdat ik Er kan meer dan één zinsdeel op de laatste zinsplaats staan. niet wist hoe hij erover dacht. Oa je nice naar Texcl? Niet: Ga je naarTexel mee? I lij gaal door naar de tweede ronde. Niet: H i j gaat naar de tweede ronde door. In enkele gevallen klinkt de zin met de voorzetselgroep op de laatste zinsplaats natuurlijker. Dit is bijvoorbeeld het geval bij samenstellingen van het werkwoord gaan, zoals meegaan en doorgaan. Ik ben naar Herenthals gegaan. Niet: Ik ben gegaan naar Herenthals. Ik heb tieň jaar in Meppel gewoond. Niet: !k heb tien jaar gewoond in Meppel. In combinatie met werkwoorden als gaan (naar), wonen (in), komen (naar) en zijn (in) kan de voorzetselgroep beter niet op de laatste zinsplaats staan. Bij deze werkwoorden is de bepaling verplicht: ergens wonen, ergens zijn, ergens heen gaan, ergens komen. ••■•)• 48.2 Ik ben nooit in Jaarsveld geweest, Niet: Ik ben nooit geweest in Jaarsveld. Hij heeft de yijand onder ~rour genomen. Niet: ■ Hij heeft devijand genomen onderyuur. Ook bij een aantal uitdrukkingen Staat de voorzetselgroep verplicht in het middenstuk van de zin. ••■•> 48.2 ... dat hij de vijahd: onder yuur heeft genomen. Niet: ... dat hij de vijand:hefiftgehpftén onder vuur. Hij heeft een ©qgje iti het zeil gehouden. Nietr' Hij heeft een oogje géhóoden'- irf het zeit. Hij heeft hem op de kast gekregen. Niet: Hij heeft hem gekregen op de kast. Hij heeft hem op zijn kop gegeven. Niet: Hij heeft hem gegeven op zijn kop. Hij heeft erg opzijn neus gekeken. Njet: r •••—•- ~~- •-—■ Hij heeft erg gekeken op zijn neus.