STANDAARDISERING IN HET ZUIDEN 1. Na 1585 (val van Antwerpen) verschuift het culturele zwaartepunt in de Nederlanden van het Zuiden naar het Noorden. De standaardtaal ontwikkelt zich in de grote hollandse steden op basis van het hollandse dialect zij het met, via de schrijftaal, duidelijk zuidelijke invloeden. Die ontwikkeling gaat het Zuiden voorbij. Dat blijft onder spaans bestuur, is in de 18^e eeuw onder oostenrijks, rond 1800 onder frans bestuur. In feite krijgt daar steeds meer, vooral onder hogere klassen, het Frans de functie van standaardtaal, boven de vlaamse, brabantse, limburgse dialecten. Van 1814 tot 1830 zijn Noord en Zuid onder Koning Willem I verenigd. Zijn politiek, door middel van taalwetten, ten gunste van het (noordelijke) algemene Nederlands roept weerstand op niet alleen bij de hogere klassen maar ook bij de katholieke geestelijkheid die bang is dat met het noordelijke Nederlands ook het Protestantisme zal meekomen. 2. Na de scheiding is er taalvrijheid wat in in de praktijk betekent dat het Frans overheersend wordt. Dan komt de Vlaamse Beweging op, eerst onder letterkundigen (Jan Frans Willems, de vader van de Vlaamse Beweging, de romanschrijver Henri Conscience). Later wordt het een emancipatoire beweging: de opkomende middenklassen voelen zich in hun opwaartse mobiliteti belemmerd door het Frans. Na de invoering van het algemene kiesrecht ontstaat er een massabeweging. Er komt taalwetgeving. 3. Vanaf de jaren ’70 van de 19^e eeuw tot de jaren ’30 van de 20^e komt het succes van de beweging hierop neer dat het Nederlands naast het Frans officiële taal in Vlaanderen wordt. Vanaf de jaren ’30 is het Nederlands de enige officiële taal; Brussel wordt tweetalig. Men kiest voor het territorialiteitsbeginsel: het Nederlands in Vlaanderen, het Frans in Wallonië, beide talen in Brussel. In de jaren ’60 komt het tot de vastlegging van de taalgrens: verschuivingen, altijd ten gunste van het Frans, zijn dan niet meer mogelijk. Rond Brussel en in de Voerstreek komen er vlaamse gemeenten met faciliteiten voor franstaligen; de omgekeerde situatie ontstaat in Komen-Moeskroen in het westen. In 1968 wordt de Katholieke Universiteit van Leuven geheel nederlands; de franse afdeling verhuist naar Louvain la Neuve. De universiteit van Gent was al eerder vernederlandst. Sinds midden van de jaren ’70 is België een federatie: Vlaanderen, Wallonië en Brussel hebben een eigen regering; daarboven is een nationale regering. Voor culturele zaken vallen de nederlandstalige brusselaars echter onder Vlaanderen, de franstalige onder Wallonië (verder hebben in het oosten duitstaligen culturele autonomie binnen Wallonië). De “communautaire” problemen staan nu weer een hele tijd op de agenda. 4. Het probleem van de Vlaamse Beweging was: welk Nederlands kiezen we als basis voor onze standaardtaal? De particularisten wilden een standaardtaal op basis van vlaams dialect (Guido Gezelle: West-Vlaams); de integrationalisten wilden zich bij het Noorden aansluiten (Willems). De laatsten wonnen het pleit. Het (noordelijke) Nederlands wordt dus aanvaard, maar het werd en wordt nog geschreven en nog meer gesproken met zuidelijke elementen erin. Toch kunnen nederlanders en vlamingen elkaar als taalgenoten beschouwen. 5. Zuidelijke elementen zijn op de volgende wijzen in categorien onder te brengen: 1. schrijftalige elementen: nochtans ‘toch’; 2. dialectismen: hesp (esp, eps) ’ham’; 3. ontleningen aan het Frans: camion ‘vrachtauto’; 4. gallicismen (woordelijke vertalingen uit het Frans): zich aan iets verwachten (s’attendre a quelque chose) ‘iets verwachten’; 5. purismen: geluidsmuur ‘geluidsbarrière’, droogzwierder ‘centrifuge’. Benamingen voor typisch belgische instellingen: assisenhof ‘gerechtshof met jury’. Verraderlijk betekenisverschil: globaal ‘totaal’ (zuid), ‘ruwweg geschat’ (noord). Uitspraak: zuid polisie, noord polietsie. Morfologisch: leraars. Syntactisch: dat ik haar heb in de war gebracht (doorbreking werkwoordelijk eindgroep).