Instructies antwoorden: Beantwoord de onderstaande vragen, benatwoord alleen de geel aangeduide vragen in de hoofstuken over pragmatiek, de rest van de tekst dient als leidraad voor je. Lees het hoofdstuk over de teksttaalkunde, de hierin gegeven tekst is tevens een opsomming van de theorie van J. Tárnyiková: From text to texture : an introduction to processing strategies, Olomouc, 2002. Instructies essay: Kies een taalkundig thema dat je interessant vindt en schrijf een essay hierover van maximaal 3 pagina´s. Het essay dient gebaseerd te zijn op minstens 3 wetenschapelijke boeken/artikelen over het gekozen thema. Deadline voor de antwoorden en het essay: 7.9.2009 Stuur beide documenten naar mijn e-mail adres, graag tesamen in één mail. Taalverwerving cognitie en cultuur Melissa Bowerman, Taalverwerving, cognitie en cultuur, in : Janssen, Theo (red.), Taal in gebruik. Een inleiding in de taalwetenschap. Sdu Uitgevers, 2002. (27 – 45). 1. Wat vond je van de tekst? Iets interessants ontdekt? Zelf een voorbeeld? Vragen, opmerkingen m inspiratie? 2. Hoe kan het dat we in staat zijn te communiceren met behulp van taal? 3. Wat zeggen ons de voorbeelden op pagina 27 over de taalverwerving bij kinderen? 4. Waar gaat dit hoofdstuk over? 5. Wat kun je aan de hand van het begrip JOINT ATTENTION over de communicatie zeggen? 6. Hoe leren kinderen woorden volgens de constrainttheorieën? 7. Wat is er mis met deze theorie? Kun jij dit aan de hand van een voorbeeld verduidelijken? 8. Wat zegt het toma-voorbeeld over de kindertaalverwerving? 9. Hoe gedragen volwassenen zich talig tegenover een kind? Klopt dat bij jullie? 10. Wat zijn samenvattend de belangrijkste factoren die het leren van woorden bepalen? 11. Hoe kan dat dat kinderen in verschillende talen „ dezelfde“ zinnen zeggen? Kun je specificeren wat ze eigenlijk zeggen en waarom? 12. Wat moeten de kinderen taalkundig gezien leren beheersen om te kunnen communiceren? 13. „..kinderen moeten erachter komen hoe hun taal de werkelijkheid categoriseert...“ (pg.35) Kun je dit uitleggen? 14. Pg. 36 – categorisatie van handelingen: hoe zit het in het Tsjechisch, hoe zit het in het vreemdetaalonderwijs? 15. Wat kun je aan de hand van voorbeeld 14 over de verwerving van verplaatsingshandelingen zeggen? 16. Wat is de WHORFIAANSE HYPOTESE? 17. Wat wordt er met THINKING FOR SPEAKING bedoeld? 18. Wat wordt er met een relatief systeem bedoeld? 19. Conclusie – wat moet een kind allemaal leren om een taal te verwerven? Woorden en cognitie Matthias Hüning en Theo Janssen: Woorden en cognitie, in : Janssen, Theo (red.), Taal in gebruik. Een inleiding in de taalwetenschap. Sdu Uitgevers, 2002. (61-77). 1) Het communicatieproces, kun je beschrijven hoe het precies afloopt? 2) Wat wordt met de termen open en gesloten woordklasse bedoeld? Geef je voorbeelden? 3) Wat is het onderzoeksveld van de lexicale morfologie? Hoe verschilt die van andere soorten morfologie? Wat is morfologie? 4) Hoe begrijpen we de werkelijkheid om ons heen? Hoe werken we aan de hand ervan met het toekennen van de betekenis aan woorden? 5) Hoe groeperen we verwante woorden bij elkaar? 6) Wat is de prototypetheorie? 7) Een taalteken: wat is dat? Hoe begrijp je dat? Wat zijn de kenmerken ervan? 8) Wat is homonymie en polysemie? Geef jij voorbeelden in het Tsjechisch, Nederlands en? Schieten jou voorbeelden te binnen waarbij je als student van het Nederlands problemen mee had bij het verwerven van het Nederlands? 9) Wat wordt in dit hoofdstuk precies met monosemie bedoeld? 10) Hoe wordt de term betekenis hier gepresenteerd? 11) Wat zijn gelede en ongelede woorden? 12) Wanneer spreken we van gemotiveerde woorden? Bedenk ook andere voorbeelden. 13) Wat wil het voorbeeld van het woord ziekenhuis over het toekenen van betekenissen zeggen? 14) Wat zijn syntagmatische indicaties en paradigmatische relaties, waar zijn ze goed voor? 15) Kijk naar voorbeeld 10 op pg.65. Er zijn twee woorden: verliteratuurd, literatuurziekte. Je bent een vertaler naar het Tsjechisch/Pools. Hoe ga je met zulke woorden om? Wat zijn dus de morfologische mogelijkheden van het Tsjechisch om dergelijke woorden te vertalen? 16) Kijk naar voorbeeld 11: hebben we in het Tsjechisch/Pools ook dergelijke cultuurgebonden woorden zoals verpolderen? 17) Wat verstaan we onder morfologische productiviteit? 18) Tsjechisch– voorbeelden van conversie, woordversmelting? 19) Tsjechisch versus Nederlands wat de acroniemen betreft – vergelijkbare hoeveelheid en gebruik? Andere voorbeelden van acroniemen die losgemaakt werden van hun oorspronkelijke betekenis in alle drie talen? 20) Wat is metonymie, metafoor? 21) Wat is een morfologische categorie? 22) Wat is de semasiologische en onomasiologische benadering? 23) Wat zijn de manieren om de relaties tussen woorden te kunnen categoriseren? 24) Wat kun je over de referentiemogelijkheden van persoonlijke voornaamwoorden zeggen? 25) Wat kun je over de referentiemogelijkheden van aanwijzende voornaamwoorden zeggen? 26) Wat wordt er met deixis bedoeld? Wat kun je over voorbeeld 25 zeggen? Hoe gaat het Tsjechisch hiermee om? Zinnen en cognitie Theo Janssen en Arie Verhagen: Zinnen en cognitie, par. 5.1. – 5.2.2. in : Janssen, Theo (red.), Taal in gebruik. Een inleiding in de taalwetenschap. Sdu Uitgevers, 2002. (77 - 87). 1. Wat is/zijn de reden/en om syntaxis en morfologie niet als twee aparte disciplines te beschouwen? 2. Kun je aan de hand van voorbeelden 3,4,5 de zinnen syntactisch-semantisch interpreteren? 3. Wat zijn de Nederlandse/Tsjechische mogelijkheden om het duren van een gebeurtenis aan te duiden? 4. Waar is het passief goed voor? 5. Waar is de persoonsvorm goed voor? 6. Wat is de rol van de persoonlijke voornaamwoorden in het Nederlands? 7. Wat is het causatieve werkwoord? – voorbeelden: CZ, NL? 8. Wat is het verschil tussen laten en doen? 9. Wat is het essentiële verschil tussen zinnen 33,34 en 35,36? Pragmalinguïstiek Pragmatiek - Taalhandelingen Hanneke Houtkoop/Tom Koole, Taal in actie. Hoe mensen communiceren met taal. Coutinho 2000. Hoofdstuk 2 (19-38) Pragmatiek – Beleefdheid Hanneke Houtkoop/Tom Koole, Taal in actie. Hoe mensen communiceren met taal. Coutinho 2000. Hoofdstuk 4 (49-57) Jaren 60/70: de zgn. pragmatic turn a) - kritiek van Chomsky: generatieve taalkunde werkt met losse onnatuurlijke zinnen en laat de facotren buiten beschouwing die voor de communicative functie van de taal belangrijk zijn Ragnar Rommetveit: een uiting = situatie + voorafgaande context + de „relatie“ tussen spreker en luisteraar = pragmatische factoren van het communicatieproces b) taalkunde: langue – parole? Pragmatische taalkunde: 1) theory of speech acts: Austin + Searle 2) pragmatische aspecten van de communicatieve situatie 3) zgn: coctail party problem 4) invloed van de afstand: Zweed, Engelsman, Italiaan, Spanjaard 5) wat de spreker zegt, hoe het de luisteraar begrijpt 6) verbale invloed = psycholinguïstiek, neuro-, socio- en tekstlinguïstiek Voorbeelden: A: verspilt melk op de vloer B: Goed gedaan, zeg – schudt nee Leerling: Ik wilde vragen of die les morgen heel belangrijk is... Docent: Hoe bedoel je? Leerling: Of we daar iets gaan bespreken dat heel belangrijk is. Docent: Nou ja, dat wel, waarom vraag je dat? Leerling: Ik wou namelijk vragen of ik een keertje de les mocht missen... Docent: J (bedankt voor een mooi voorbeeld voor de les) A: Het is al laat. – de moeder tegen de kinderen, de docent tegen de studenten, het meisje tegen een jongen enz. 3 En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht. 4 En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis. 5 En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag. 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren! 7 En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo. Taalhandelingen 1. De theoriën over de taalhandelingen vallen binnen de traditie van de Ordinary Language Philosophy, de filosofie van de alledaagse taal. John Austin (1911-1960) John R. Searle (1932) Image:JLAustin.jpg 01searleautumn Vraag: Wat was de aanleiding van de Ordinary Language-filosofen om af te zien van de waarheidsfunctionele benadering van taal? Wat is de centrale vraag van de theorie van Austin en Searle? 2. Performatieve uitingen Vragen: Wat zijn performatieve werkwoorden? Zijn de werkwoorden sturen/beloven/beweren in de zin Hierbij stuur ik je als attachment de foto’s van mijn vakantie. Hierbij beloof ik om aardappelen te schillen. Hierbij beweerde ik dat ik de afwas heb gedaan. performatief gebruikt? Aan welke voorwaarden moet er volgens Austin voldaan zijn om een performatieve uiting echt uit te kunnen voeren? 3. Drie verschillende soorten handelingen: lokuce, ilokuce, perlokuce - de locutionaire handeling / locutie - de illocutionaire handeling / illocutie - de perlocutionaire handeling / perlocutie Kijk naar de voorbeelden aan het begin van deze les. Kun je die in termen van L,I,P beschrijven? 4. Geslaagdheidsvoorwaarden voor het uitvoeren van taalhandelingen Vragen: 4.1. Waarom is een zin als Ik beloof jullie dat dit college volgende week in het lokaal A01 zal plaatsvinden niet als belofte geslaagd? 4.2. Wat zijn in kort bestek de geslaagheidsvoorwaarden voor het uitvoeren van taalhandelingen? 4.2. Als we een belofte niet nakomen, proberen we meestal een goede smoes te verzinnen. Wat zegt de taalhandelingstheorie hierover? 4.3. Wat is het verschil tussen de voorwaarden 6 en 7 (pag. 24)? Opdracht: Kies een andere taalhandeling dan het voorbeeld in het boek (belofte) en bespreek in tweetallen de geslaagdheidsvoorwaarden voor deze taalhandeling (p.23-25). Taalhandelingen: waarschuwing excuus uitnodiging belediging verzoek bevel advies garantie verwelkoming felicitatie compliment mededeling ontslag doop suggestie provocatie weddenschap 5. De strekking van een uiting Vragen: 5.1. Wat zijn de zgn. strekkingsaanduidende middelen of IFID´s? 5.2. Hoe zit het met het CZ, PL ten opzichte van het NED of EN of DU met de IFID´s? 5.3. Wat zijn constituerende en regulerende regels als het om het interpreteren van uitingen als een bepaalde taalhandeling gaat? 5.4. Analyseer het voorbeeld op pag. 27 met gebruik van constituerende en regulerende regels. 6. Perlocutie 6.1. Wil je samenvatten wat Austin en Cohen over perlocutie zeggen? 7. Classificatie van taalhandelingen 7.1. Analyseer de zinnen: Ik vrees dat ik niet kan beloven om morgen te komen – volgens de classificatiecriteria van Searle. vb. Ik zal het raam openzetten. 8. Coöperatieve taalhandelingen 8.1. Wanneer is een taalhandeling compleet? 9. Indirecte taalhandelingen 9.1. Bekijk de voorbeelden op pgs. 33 en 34? Denk over jouw eigen taalhandelingen. In welke situaties gebruik je het model van het eerste voorbeeld en het model van het tweede voorbeeld? Beleefdheidstheorie Paul Grice (1975) Ordinary Language Philosopher Interview: I: En heeft u wel eens hasj gerookt? Politicus: Ik kan geen president van Amerika meer worden. I: Haha. Dus ook nog geïnhaleerd. - algemene voorwaarden van een gesprek en hoe ze een rol in de betekenis van het gesprek voeren - gespreksvoering: rationeel + doelgericht (b.v. sollititatiegesprek, enz.) Coöperatie-principe – basis voor interpretatie van uitingen = maximes: kwantiteit, kwaliteit, wijze, relatie Conversationele implicatuur – implicateren – betekenis wordt op een indirecte wijze tot stand gebracht Hoorder: geeft betekenis aan de uiting volgens de talige informatie en volgens de coöperatie principe Vragen bij het hoofdstuk Beleefdheidstheorie: 1) Hoe moeten menselijke uitingen onderzocht worden en waarom? 2) Student: Sorry dat ik te laat ben. Docent: Heb jij geen wekker thuis? Jouw gast morst rode wijn op een witte tafelkleed – hoe reageer je en waarom? Analyseer deze reacties aan de hand van de face keeping theorie. 3) a) Jouw vriend/in kan zijn/haar bestek niet fatsoenlijk vasthouden. Je weet dat jouw familie daar zeer attent op is. Wat doe je? Hoe? Waarom? b) Student: Ik heefte dat gedaan. Docent: hoe reageert hij, waarom? c) de docent komt de klas binnen, en je ziet dat zijn zijn broek open staat. Hoe reageer je, waarom? d) andere voorbeelden? 4) Positive face – wat is dat, wat is jouw ervaring hiermee in CZ, EN, NL, PL? 5) Hebben „corrigeren“ en „doen van een verzoek“ dezelfde karakteristieke trekken? 6) Hoe ga jij om met verzoeken? En wanneer? Aan wie? 7) Je bent bij een vriend op bezoek en hij stinkt vreselijk omdat hij zich niet graag/vaak wast. Hoe reageer je en waarom? 8) De docent vertelt over Nescio. Als zijn meest bekende boek noemt hij Max Havelaar. De student vraagt, Sorry, is Max Havelaar het meest bekende werk van Nescio? De docent zegt: Excuses, ik bedoelde de Titaantjes natuurlijk. Analyseer dit voorbeeld aan de hand van de beleefdheidstheorie. 9) A: Het concert was subliem. Ze speelden zo mooi. B: a) (vond het maar niks, ze speelden vreselijk vals): Ja...nou, het was ok. b) Heb je geen oren, man? Becomentarieer beide antwoorden. 10) Wat is het verschil tussen de beleefheidstrategiën c en d op pagina 53? 11) On record – CZ, NL – ervaringen? - Kun je me misschien dat boek aangeven? - Wil je even opzij gaan? 12) Kun je mijn fiets misschien repareren? Je bent daar zo goed in. – CZ, NL, PL? 13) even, misschien, zou je, kun je – CZ, NL, PL? 14) Er is zeker geen koffie meer...of Jij wil zeker koffie voor mij inschenken in CZ, NL, PL? 15) CZ, NL, PL – beleefdheid? In welke situaties? De rol van aanspreekvormen. Tekstlinguïstiek René Dirven, Marjolijn Verspoor (reds.) Teksten structureren: textlinguïstiek, in: Cognitieve inleiding tot taal en taalwetenschap., Acco, 2001. (215-239) Motto: Text unveils itself before us, but never allows itself to be possessed; and instead of striving to possess it we should tak pleasure in its teasing. (David Lodge, Small Woorld, p.27) Traditionele taalkunde – fonetiek+fonologie – morfologie – lexicologie – syntaxis – tekst Wat is tekst? Tekst: - Ethymologie: textere: weven/vlechten - Tekst = tekstuur: een keurig gewoven structuur/tekstuur, hoe groot/lang het is maakt niet uit - Een resultaat van het veelzijdige proces van semantische keuzes - Een samenstelling van stellingen – semantische stellingen - Een geheel dat coherent is voor gebruik - Een communicatief geheel groter dan een zin - Tekst is zowel een product als een proces - Tekst is een sociale uitwisseling van bedoelingen Tekst: - Is een georganiseerd geheel: tekstuur – we kijken naar de verhouding tussen de eenheden van de tekst - Er zijn verschillende mogelijkheden hoe een tekst georganiseerd is, de zgn. Standaarden van tekstualiteit: - cohesie, coherentie, intentionaliteit, aanvaardbaarheid, situationaliteit, intertekstualiteit, infromativiteit - We kunnen ook een strategie in een tekst traceren: temporele, locatieve, deelnemer georiënteerd en actionele strategieën Toelichting: Cohesie x coherentie Cohesie: sepětí textu: hoe de tekst in elkaar zit aan de oppervlakte, welke referenties we daar kunnen traceren (endoforische x exoforische enz.), ellipsis enz. Types van cohesie: grammaticale, lexicale en lexico-grammaticale Ad gram: voornaamwoorden, lidwoorden, nominale constructies enz. Ad lex: synoniemen, antoniemen, geheel-deel verhouding (part-whole relationship), herhaling, herhaling van een geheel of van een deel (de mooie man – de man) Ad lex-gram: polariteit in de tekst – negatie in de tekst: liefde x haat Coherentie:“ de mentale representatie die de spreker en hoorden van een tekst in de geest opbouwen“ (p.223) Met andere woorden een logische samenhang van de tekst, onze interpretatie van de tekst a) Kader – hoe is dit in de tekst weergegeven, wat zijn onze verwachtingen: b.v. ziekenhuis b) Schema – hoe zijn de gebeurtenissen georganiseerd c) Plan – wat is de bedoeling/het doel van de tekst d) Script – wat zijn de rollen van de deelnemers om het doel te bereiken Wat speelt een rol hierbij? - Onze kennis van de wereld - Onze culturele kennis en achtergrond - Onze verwachtingen – daarom kunnen we dingen afleiden (deductie) Intentionaliteit: we zeggen/schrijven iets met een doel Aanvaardbaarheid: de tekst moet grammaticaal en intentioneel in orde zijn om die te kunnen aanvaarden: (Gisteren ga ik naar Amerika fietsen) Situationaliteit: A: Time flies . B: I can´t. They´re too quick. Intertekstualiteit: (de allusie hoort hier ook bij): Summertime and the saving is easy: - Eén tekst lezen en een andere activeren. Informativiteit: de tekst geeft informatie. Verder belangrijk: - Perspectievisering: zie het voorbeeld uit de krant: pg.226 - Prominentie: welke gebeurtenissen/figuren op de voorgrond of op de achtergrond zijn en waarom Wat kan je verder doen met tekstlinguïstiek? Editor a text : úvod do praktické textologie. [zpracoval kolektiv Ústavu pro českou literaturu ČSAV ; redigoval Rudolf Havel a Břetislav Štorek ; k vydání připravili, ediční poznánku a doslov napsali a rejstříky sestavili Jiří Flaišman a Michal Kosák]. Vyd. 2. Praha : Paseka, 2006. 182 s. (Scholares ; sv. 8) ISBN 8071856533. Praktische oefening: Tekstanalyse van een fragment: a) Cohesie: zoek een co-referential chain in de hele tekst b) Welke types grammaticale cohesie kun je in de tekst vinden? c) Wat is de rol van verwachting in deze tekst? d) Hoe zit het met het locatieve kader in deze tekst? e) Welke gebeurtenis is op de voorgrond, hoe en waarom? * Het begin: * Het eerste wat ik zag: vogels die stil als papieren vliegers in de lucht hangen. * Ik dacht aan de woorden van de agent die mij had uitgewuifd. * Wat kan je aan de hand van dit fragment over de rest van de tekst zeggen? Wat is het locatieve kader? Wie zijn de personages? * Lees de tekst nu in zijn geheel. * Taken: * A) Wat is het locatieve kader? * B) Wat is de co-referential chain hier? * C) Wat kun je over de perspectivisering zeggen? * D)Wat zit er op de voor- en op de achtergrond? * E) Wat zijn de cohesieve elementen in de tekst? * F) Wat kun je over de coherentie van de teskt zeggen?