Onder de appelboom Ik kwam thuis, het was een uur of acht en zeldzaam zacht voor de tijd van het jaar, de tuinbank stond klaar onder de appelboom ik ging zitten en ik zat te kijken hoe de buurman in zijn tuin nog aan het spitten was, de nacht kwam uit de aarde een blauwer wordend licht hing in de appelboom toen werd het langzaam weer te mooi om waar te zijn, de dingen van de dag verdwenen voor de geur van hooi, er lag weer speelgoed in het gras en verweg in het huis lachten de kinderen in het bad tot waar ik zat, tot onder de appelboom en later hoorde ik de vleugels van ganzen in de hemel hoorde ik hoe stil en leeg het aan het worden was gelukkig kwam er iemand naast mij zitten, om precies te zijn jij was het die naast mij kwam onder de appelboom, zeldzaam zacht en dichtbij voor onze leeftijd. Rutger Kopland, Onder het vee, 1966 Knikkers De knikkers liggen onder de banken Van gepolijste steen en mogelijke droom. De sinaasappels liggen op de tafels Van onbeschilderd hout en onmogelijke slaap. Vele hoeden geven hun schaduw aan het plein. Een man gaat een loze zijstraat in en fluistert tegen de beesten Naast een vuilniszak en tegen de cementen lijnen, Glinsterende kamers van het doolhof in de muur. Om zijn ogen verdampt het zweet. In de knikkers zingen de illusies van kleine handen En een vrouw zegt: ik geef jullie alles wat jullie willen. In de sinaasappels zingen de pijnlijke uren van grote handen En een vrouw zegt: ik geef jullie alles wat jullie willen. Arjen Duinker, En dat ? Oneindig, 2006