ASPKTIJALITHIT IN HET NEDERLANDS ALS PROBLEHM VOOR TSJUCHISCHB STUDENTEN 189 ling tot de tijdfase de wijze en manier waarop de handeling geschiedľ betekent. In de Duden is dit begrip min ofmecr synoniem met aspectualiteit.13 Ook deAlge-mene Nederlandse Spraakkunst gebruikt dit begrip, maar verstaat onder Aktionsart ecn aspect dat voortkomt uit de samenstellende delen van de zin en onafhanke-lijk is van de aspectualiteit die werkwoordstijden en hulpwerkwoordcn aan de zin toevoegen. In de Encyklopedický slovník češtiny ziet Norbert Nübler de Aktionsart als "algemene lexicale karakteristieken in de betekenis van werkwoorden die het mogelijk maken om deze in semantische groepen in te delen "{4 We hebben dus te maken met vier verschilfende begrippen die bctrckking hebben op de tijd/handelingsfactor van het werkwoord: - de tijdsdomeinen verleden, heden en tockomst die in het Nederlands met lexicale middelen worden uitgedrukt, maar in het Tsjechisch vaak uit het zinsverband moeten blijken15; - de aspectualiteit die betrekking heeft op de manier waarop de spreker naar de handeling kijkt en voornamelijk onderscheidt of de handeling term inatief &an wel duratief'is, ofwel of het om een als begrensd voorgestelde handeling (termina-tief), dan wel als een handeling zonder inherent eindpunt (duratief) gaat; - de aspectualteit spitst zieh ten slotte toe op het aspect zelf (vid) dat in het Tsjechisch met lexicale middelen wordt weergegeven, maar in het Nederlands niet, en op de aktionsart die in beide talen met lexicale middelen kan worden weergegeven en het werkwoord modificcert (vgl. handelen - behandelen, onder-handelen, verhandelen). Nederlandse tijden Hetmeest opmerkelijke verschil tussen het West-Slavische Tsjechisch en het West-Germaanse Nederlands is het aantal tijden in het Nederlands en hun ogcnschijnlijk keurige gepaardheid. Dat is nict altijd zo geweest. Zeer gegcneraliseerd is de ont-wikkeling ongeveer als volgt geweest. In het Oudnederlands, ruwweg de periodě voor 1150 na Christus, bestond het werkwoordsysteem uit vier modi, infinitief, indicatief, conjunetief en imperatief, en maar twee tijden: presens en préteritum, Met het presens werd bchalve de tegenwoordige tijd ook de toekomst aangegeven, K. Brugmann: Kurze vergleichende Grammatik der indogermanischen Sprachen (Strass-burg: K.J. Trübner, 1904), p. 493 (mijn vertaling). 13 Günter Drosdowski e.a.: Duden Grammatik der deutschen Gegenwartssprache (Mannheim etc.: Dudenverlag, 19844), pp. 93-94. 14 Norbert Nübler: "Způsob slovesného děje (aktionsart)", in: Karlík 2002: 567. 15 Karlík 2003: 315; Petr 1986: 164-166; František Šticha: "Čas slovesný (tempus)" in: Karlík 2002:61-62. In Karlík e.a.: Mluvnice češtiny 3 (Praha: Academia, 1987), pp. 382-383, wordt expli-ciet gezegd dat Tsjechische werkwoorden nooit chronologisch prccies derinicerbare tijden uitdruk-ken en dat de exaet bedoelde tijd alleen syntactisch uit het zinsverband kan worden afgeleid.