i T RANSCRIPTIECONVENTIES gesprckken te kunnen bestuderen, worden ze opgenomen en op een speciale manier opgeschre-vcii ('getranscribeerd'). De notatieconventies in de conversatie-analyse zijn ontwikkeld door Gail Jefferson (Jefferson 1979, 1983b en 1983c; Ochs e.a. 1996: 461-465). Naast een zo zorgvuldig moge-lijke weergave van wat de gespreksdeelnemcrs zeggen, en hoe ze dat zeggen, ligt de nadruk op hct vastlcggen van de interactioncle details die van belang zijn voor de interpretatie van het gespreksver-loop. Het streven is bovendien om dat op een manier te doen waardoor de transcriptie ook zonder al te veel specialistische kcnnis leesbaar blijft. Paragraaf 2.2 bevat een uitgebreide toelichting op het transcriptiesysteem. Opvallende kenmerken van dit transcriptiesysteem zijn: • elke nieuwe beurt begint op een nieuwe regel; • beurten worden relatief ten opzichte van elkaar gepositioncerd, hetzij door meting van een tus-senliggende pauze, hetzij door markering van de plaats waarop overlap tussen beurten begint; • prosodische productie-eigenschappen die interpretatief relevant lijken, worden zo mogelijk genoteerd. Gespreksorganisatorische relaties (1,5) een stilte met een duur van het aantal aangegeven secondes, hetzij binnen een uiting van cenzelfde spreker (beurt-intern), hetzij tussen de beurten van twee opeenvolgen-de sprekers (beurt-extern). In het laatste geval wordt zo'n stilte meestal op een afzon-derlijke regel geschreven. Ook 'pauzes' die achteraf bezien 'beurt-intern blijken te zijn, worden op een aparte regel gezet en niet aan een bepaalde spreker toegewezen. (•) stilte korter dan 0,2 seconde tekst= er is geen waarneembare stilte tussen de beurten van twee op elkaar volgende =tekst2 sprekers, of tussen opeenvolgende uitingseenheden van dezelfde spreker sprekerl deze twee gespreksdcelncmers beginnen tegelijkertijd een beurt spreker2 spr rekerl een tweede spreker begint tijdens de beurt van de huidige spreker, en wel precies op spr2... het punt waarop het haakje Staat eke ja: r1 De tweede, sluitende haak *]' geeft het punt aan waarop de uiting van de tweede spreker ophoudt (relatief ten opzichte van de uiting van de eerste spreker) Prosodic De interpunetietekens van de schrijftaal (punt, komma e.d.) fungeren niet als leestekens, maar als aanduiding van globale intonatielijnen: de punt wijst op een dalend intonatieverloop aan het eind van het betreffende uitings-dcel de komma wijst op een licht stijgend intonatieverloop ? het vraagteken wijst op een sterk stijgende intonatie aan hct einde van het betreffende uitingsdeel (het hoeft hier niet om een vraag te gaan)