B. In dit geval echter is product A een vorm van eenrichtingsverkeer: het boek geeft Simpelweg' af op de film (industrie) en blijft zelf buiten schot. Product B mondt uit in tweerich tingsverkeer door de spiegelingen tussen het productieproces (Godard versus producers), de relatie tussen personages (Lang versus Prokosch) en de stijlmiddelen (te overdadige conventies als kritiek op inmenging producers). Indien we he Mépris als een adaptatie van II Dispre^p beschouwen, dan is hij op Ajn minst een doelbewust 'creatieve misvertaling' (Stam, "Beyond Fidelity" 62). Godards film laat zien dat een adaptatie dankzij zijn dubbele lagen 'oorspronkelijker* kan zijn dan de originele roman. Hoe vreemd het ook mag klinken, he Mépris heeft uiteindelijk minder van doen met II Dispre^p dan met een roman als Madame Bo wry (1857) van Gustave Flaubert- Van Moravia's roman kaapt de film weinig me er dan het basi side eT maar met Madame Bovary deelt he Mépris het metakarakter, waarbij stijlprocedés functioneel domineren boven de inhoud. Flaubert nam zieh voor oni een roman over lniets' te schrijven, over een vrouw in een banaal, provinciaai milieu met sentimentele gedachten over de liefde. Die gedachten werden mede gevoed door haar lezingen van 'meeslepende' lectuur die haar voorspiegelden wat 'ware* romances inhielden, in de prakdjk blij ken die romances tot haar grote frustraue minder roosldeurig uit te pakken, Over Emma Bovary kun je daarom stellen dat ze een slachtoffer is van identificerend lezen. Ze is zo gegrepen door de sentimentele ficrie dat ze die op het wcrkelijke leven proj ecteert. Het 'gevaar' om ons het lot van Emma aan te trekkenbedreigt echter ook de lezer van Flauberts roman door de vaart waarmee de schrijver het ieven van zijn hoofdpersoon ontplooit. Maar tegelijk biedt de roman ons bescherming tegen de valkuü van identificerend lezen. Madame Bovary is immers geschreven in een zo zorgvuldig geboetseerde stijl dat de stilistische kwaliteit de aandacht op zichzelf vestigt. Als Flaubert zinnen herschreef, was dat niet omdat de informatie niet zou kloppen met het milieu waarin de roman zieh afspeelde, maar omdat het in esthetisch opzicht fraaiere volzinnen opleverde. Bovendien wemelt het in de roman van allerlei verdubbclingen: bijna alles geschiedt in tweevoud. Door zulke kunstgrepen werpt de roman een wal op tegen te gemakzuchtig — want identificerend - lezen. Met andere woorden, door zijn kunstmatige vorm en stijl dwingt Madame Bovary dc lezer ertoe een fijnzinnig gevoel voor taal te laten prevaleren boven het eigenlijke verhaal dat voor Flaubert nauwelijks van belang was. Stijl fungeert in zo'n geval als een bastion tegen een meeslepende inhoud. Het is juist een aanpak ä la Flaubert die Godard heeft 'geadapteerď in he Mépris. De producers bedient hij met de schijn van een grootscheepse produetie in gloedvolle kleuren, alsof ze worden getrakteerd op een gelikte Hollywood-movie. Maar uiteindelijk is het bijna achteloze 'verhaal' over een verveclde vrouw die als een moderne Penelope haar man is gaan minachten, strikt ondergeschikt aan Godards stilistische experimenten. Bibliografie Aumont, Jacques. "The Fall of the Gods: Jean-Luc Godard*s he Mépris?' 1963. French Film: Texts and Contexts. Eds. Susan Havward and Ginette Vincendeau, London: Routledge, 2000. 217-229. Bažin, André. "Voor een onzuivcrc film." Wat is film. Weesp: Wereldvenster, 1952. 57-82. Canudo, Ricciotto. "Reflections on the Seventh Art" French Film Theory and Criticism: A Histo^fAnthology. Volume 1, 1907-1929. Ed. Richard Abel. New Jersey: Princeton University Press, 1923. 293-301. Chatman, Seymour. "What Novels Can Do that Films Can't (and Vice Versa)." Critical Inquiry 1 (1980): 121-140. Dalle Vacchc, Angela, "Introduction: Unexplored Connections in a New Territory." The Visual Turn: Classical Film Theory and Art History, Ed, Angela Dalle Vacche. New Brunswick, New Jersey and London: Rutgers University Press, 2003. 1-29. Flaubert, Gustave. Madame Bovary: Provlnciaalse %eden en gewoonten. 1987. Vert. Hans van Pinxteren. Utrecht: Veen, 1988. Gaudreault, André. "Film, Narrative, Narration: The Cinema of the Lumiére Brothers." 1984. Early Cinema: Space, Frame, Narrative. Ed. Thomas Elsaesser, London: BFL, 1990. 68-75. Moravia, Alberto. A Ghost at Noon. Trans. Angus Davidson. New York: The New American Library, 1956. 34 Peter Verstraten (Min) ach ting voor adaptatics - 35