Id: 12212 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron NRC Handelsblad Publicatiedatum 02-03-1990 Recensent Marjoleine de Vos Recensietitel Ze is gestorven aan Den Haag : Jan Blokker over zijn scenario voor de verfilming van Eline Vere Taal Nederlands Bij Louis Couperus ergert men een vrouw niet, men agaceert haar. Een jong meisje dat een hekel heeft aan een ''jongmens'' roept vol afschuw uit: Dat pedante etre! Een dame reageert niet koeltjes op iemands onbekommerde gedrag, zij is een weinig gefroisseerd door Emilie''s sans gene. Overal staan veelbetekenende puntjes, welgemikte komma''s en krullerige zinnen. Couperus is een nuffige schrijver. "Zeg maar gerust nichterig,"zegt Jan Blokker. Hij waagde zich aan de moeilijke opgave om van Couperus'' debuutroman Eline Vere een scenario te maken. En slaagde daar wonderwel in. De Belgische regisseur Harry Kümmel begint in juni met de opnamen. Het is een Nederlands Belgisch Franse coproduktie met onder anderen de Nederlandse producent Matthijs van Heijningen. Waar gaat Eline Vere nu eigenlijk over? Toen Harry Kümmel in 1982 opbelde met het plan Coupe rus'' roman te verfilmen was dat de vraag die Blokker zich stelde, al had hij geen tijd en misschien ook wel geen zin om aan ''dat grote ontzettende ding'' te beginnen. Toch het boek stiekem nog maar eens opnieuw gelezen. En zich afgevraagd: wie is dat mens? Is Eline een ziekelijke hysterica? Een verstandig en gevoelig meisje dat gek wordt van verveling? Een verwende Haagse nuf met kuren die eens een goed pak slaag moet hebben? Blokker vond Eline als hysterica niet interessant. Als het passieve meisje dat lijdt onder haar omgeving wel, maar dat was dramatisch niet zo sterk. Niemand wil anderhalf uur kijken naar iemand die zich verveelt. "Couperus kan bladzijden lang beschrijven hoe Eline op haar divan ligt en de verkeerde romans leest en naar de verkeerde muziek luistert. In een film moet je dat comprimeren, daar moet iemand anders zeggen ''jij verveelt je''. Die rol is nu weggelegd voor haar neef Vincent Vere. En Eline heb ik in de tweede versie van het scenario, nadat ook de Franse scenarioschrijver Patrick Pesnot er als buitenstaander eens kritisch naar had gekeken, een kwartslag gedraaid. Zodat ze actiever is, iemand die van alles wil maar daarin wordt gefnuikt door haar kring. Eline Vere sterft aan Den Haag." Soireetjes Couperus'' roman wemelt van de personages, het boek zou net zo goed Eline Vere en haar vrienden geheten kunnen hebben. Voortdurend vraagt de schrijver aandacht voor de belevenissen en gedachten van bijfiguren die er voor het geheel nauwelijks toe doen, behalve dan dat zij het verstikkende Haagse milieu` uitbeelden. Daarin roddelen de Van Raatjes, de Verstraetentjes, de Eekhofjes en de Van Erlevoortjes er maar op los. Zij komen voortdurend bij elkaar over de vloer, voor soireetjes, digestievisites, theepartijtjes en zangavondjes waarop zij elkaar nauwlettend in de gaten houden. Nooit vergeten zij commentaar te leveren op het doen en laten van hun vrienden en kennissen. Den Haag gonst en zoemt van geruchten en lasterpraat. Blokker: "lk heb me allereerst afgevraagd welke personages er nu echt toe doen, en ik hield er drie over: Eline, haar neef Vincent en mevrouw Van Raat, de schoonmoeder van Eline''s zuster Betsy. Die rol is ten opzichte van het boek wat aangezet, de oude mevrouw belichaamt nu Den Haag zij is de spin in het web. "Wat Vincent betreft, voor zover Den Haag een paradijs is, is hij de slang. Hij is verreweg de interessantste figuur. Eline Vere is, ook door Couperus zelf, dikwijls als het alter ego van de schrijver beschouwd, een alter ego dat hij zowel vereert als verafschuwt, eigenliefde en zelfhaat. Maar ook Vincent is een afsplitsing van Couperus, met zijn bijna moderne cynisme, zijn afkeer van het benauwde Den Haag, zijn reislust. Maar hij is natuurlijk ook een parasiet. Eline en Vincent hebben veel van elkaar, er bestaat een sao;t rivaliteit tussen hen. Uiteindelijk vechten ze zelfs om dezelfde man. Dat verliest Eline." In Blokkers scenario is Eline vooral op zoek naar een man. Maar die krijgt ze niet. "Ze gaat van illusie naar illusie. Eerst wordt ze uit de verte verliefd op een operazanger. Dat is helemaal geen man. Het timmermanstype. Dan komt Otto van Erlevoort. Een stijve saaie brave Hollander, daar kan ze nooit gelukkig mee worden. Waar krijg ik in het boek munitie voor de gedachte dat hij haar wel elke avond een pak op haar billen zal geven en haar in een paar jaar vijf kinderen zal bezorgen? Dan zou het wel uit zijn met die aanstellerij van hoofdpijntjes en huilbuien. Maar Otto belichaamt zo''n beheerst soort mannelijkheid. Volgens mij was hij veel meer een ideaal voor de homoseksueel Couperus dan voor de toch tamelijk heteroseksuele Eline. Zij wil meteen met hem een duinpan in, hij schrikt daarvan. Otto is geen kerel, dat is geen Clark Gable. Kijk, als zo iemand binnen komt dan gebeurt er wat met zo''n meisje. En de derde man op wie ze verliefd wordt als ze in het wereldse Brussel bij haar oom en tante woont, is een fantastische nicht uit de Verenigde Staten." in de roman is natuurlijk geen sprake van een ''fantastische nicht'', daarin lijkt Lawrence St Clair de man van wie elk meisje zou dromen: flink, aantrekkelijk, man van de wereld, gevoelig, avontuurlijk. Hij vraagt Eline, die zeer van hem onder de indruk is, ten huwelijk, maar ze weigert. "Dat gedeelte van de roman is toch volstrekt onbegrijpelijk. Natuurlijk bedoelde Couperus dat Lawrence en neef Vincent iets met elkaar hadden. Maar dat kon hij niet opschrijven. Dus blijft het allermerkwaardigst wat daar gebeurt. Lodewijk van Deyssel, die het boek verder prachtig vond, schreef over de Brusselse episode dat die wel lijkt op ''een entr''act van een komediestuk buiten den schouwburg in een honden en apenspel doorgebracht''. Dat heeft de oude Lodewijk niet goed begrepen. Hij zal gedacht hebben: ''Die man schrijft een prachtig boek en nu. Laat hij het aan het einde uit zijn poten vallen.'' Nu krijgt ze toch nog op een presenteerblaadje Clark Gable aangeboden en dan wil ze hem niet! Er zat dus voor het scenario niets anders op dan dat Eline te weten komt hoe de vork in de steel zit." Eline''s problemen zijn sterk bepaald door het milieu en ook door de tijd waarin ze leeft. Blokker heeft dan ook geen seconde overwogen om het verhaal te actualiseren, eerder voelde hij voor historisering. Hij mistte een grotere sociale, culturele, politieke context, maar het leek hem ook weer onzin om de rijm op te sieren met allerhande documentaire franje. Wel brengen de Brusselse oom en tante een grammofoon mee die ieders verbazing en verrukking wekt, Eline ziet voor het eerst een telefoon iemand fotografeert met zo''n modern snel toestelletje uit Amerika. Maar geen Nieuwe Gids, socialisme of verzuiling. Financiering In 1983, toen het script af was, kon Harry Kümmel, vanwege de hoge kosten die de produktie met zich mee zou brengen, de financiering niet rond krijgen. Najaar ''89 bleek het project, tot Blokkers verrassing, toch door te kunnen gaan dankzij de mogelijkheid van een coproduktie. Hij viste het script uit de la, herlas het en dacht "mmwah, had . slechter gekund". Na nuttige bemoeienissen van Pesnot en Kümmel herschreef hij een en ander. En nu ligt het er dan. Blokker vindt scenarioschrijven zo''n beetje het leukste wat er is. Het is zowel creatief als ambachtelijk, men moet zijn fantasie gebruiken en is toch gebonden. "Ik was nooit goed in een vrij opstel." Dat hij er plezier in had blijkt uit menige vrolijkstemmende oplossing, maar ook uit de ironische toon van de regie aanwijzingen: Zo laat hij Otto warempel denken dat Eline "steun zoekt aan zijn brave Hollandse borst" als zij zich wanhopig om haar leven, om zijn kalmte, aan hem vastklemt. Hoe ziet Eline er volgens Blokker uit? "Ik heb een hele vage voorstelling van haar. Ik denk wel aan een vrouw naar wie ik het prettig vind om te kijken, maar ik hang niet zo op één type dus dat kan alle kanten op. Wat wel belangrijk is voor de actrice die haar gaat spelen Waarschijnlijk een Franse actrice], is dat zoals ze dat in Amerika zegt men ''the can era loves her''. Denk aan hoe Von Sternberg Dietrich zag. Als je foto''s van haar ziet uit die tijd, daar is niks aan, dertien in een dozijn. Maar:door zijn camera gezien was ze prachtig." Blokker benadrukt dat het uitzoeken van acteurs zijn vak niet is, dat hij daar geen verstand van heeft en er zich niet mee wil bemoeien. Tom Hoffman als Vincent lijkt hem best en de keuze van Monique van der Ven voor Eline''s snibbige oudere zuster Betsy vindt hij heel goed en verrassend. Hij fantaseert ook nog even over Cathérine Deneuve als tante Elize. En wat zou Hanja Maij-Weggen bij voorbeeld een uitstekende Betsy geweest zijn! "Ik denk dat de camera haar ook wel een beetje lief heeft.'''' Er is nu een script. En een hoofd vol beelden. Maar de film moet de. scenarioschrijver aan de regisseur overlaten. In wie hij voortdurend zijn volste vertrouwen uitspreekt. Toch. "Wat ik heerlijk zou vinden om te zien zoals ik me dat altijd voorgesteld heb, is de scene waarin toute La Haye op Scheveningen is, de pas verloofde Eline en Otto, de Verstraetentjes, de Eekhofjes en hoe ze allemaal heten, Betsy en Henk, Emilie de Woude van Bergh, en dat daar plotseling Vincent ook arriveert. Die scene moet het hebben van hem, van zijn gebaartjes, zijn manieren, van de elegantie van zijn kledij, rottinkje... Napoleon zei al dat niets zo immoreel is als het uitoefenen van een vak dat je niet beheerst, maar mijn handen jeuken. Ik hoor precies hoe het klinkt, film is toch veel meer geluid dan beeld. Ik weet zeker dat het de desillusie van mijn leven zal zijn als ik ze straks hoor. Hoe Eline eruit ziet kan me niet zo schelen, maar de modulatie van haar stem..." "Beelden zijn, pakweg, de helft van een film. Film is ook nooit zonder geluid geweest tenslotte. Wel zonder de menselijke stem maar hoe belangrijk is filmmuziek niet, hoe kleurt de muziek niet de beelden waar je naar kijkt. Film een vrolijke vakantierit door het bos, zet er suspense muziek onder en je weet zeker dat achter de volgende boom een moordenaar wacht. "Als ik aan mijn gelukkige jeugd denk hoor ik het geluid van een fluitketel. En hoe schreef Nijhoff dat ook weer: Voor mij is liefde een geur door ''t huis een stem een stap, iemand komt thuis. Men hoort hem op het binnenplein neuriënd met iets bezig zijn. Geluid! Dat Eline van Gounod houdt is toch veelzeggender dan haar boudoir. Ik weet zeker dat tien verschillende decorbouwers tien acceptabele boudoirs voor Eline kunnen maken. "Als ik hier achter mijn bureau zit, hoor ik de stem van Eline Vere." Id: 13435 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron HP/De Tijd Publicatiedatum 01-03-1991 Recensent Ton Vorstenbosch Recensietitel Geknakte lelie Taal Nederlands Heeft ''Eline Vere'' een nieuwe visie op onze nationale literaire heldin opgeleverd of zijn we eerder getuige van de onnozele perikelen van een onnavoelbare sufferd? Eline Vere, de heldin uit Couperus'' romandebuut - hij was ongeveer 25 toen hij het boek schreef - wordt nogal eens gezien als de Hollandse pendant van Flauberts Madame Bovary en Tolstojs Anna Karenina. Niet onbegrijpelijk, alle drie de dames gaan te gronde, maar voor Eline als romanfiguur is die vergelijking misschien wat geflatteerd. Zowel Anna als Emma hebben, met hun onderlinge verschillen, als protagonisten een heel grote metaforische en dramatische duidelijkheid en hun motieven zijn volstrekt invoelbaar. Dit alles kan van Eline niet gezegd worden. Ze lijdt en strijdt onomstotelijk, maar als men naar het waarom gaat zoeken, komt men terecht bij de deterministische ideeën van Couperus'' tijd en dat maakt haar lot in wezen niet veel interessanter dan dat van latere, op Freud stoelende romanhelden. Toch heeft Eline een zeker leven en dat is vermoedelijk te danken aan de verregaande mate waarin de schrijver zichzelf in haar heeft geprojecteerd. Een van Couperus'' biografen, Van Tricht, geeft zijn lezers, die een juist beeld van de auteur willen krijgen, het advies bij Elines persoonsbeschrijving alle vrouwelijke pronomina door mannelijke te vervangen et cetera, zodat je krijgt: "Zijn schaduwvolle, zwartbruine blik, bij de geämbeerde bleekheid van zijn tint en het kwijnende van sommige zijner gebaren, gaven hem iets van een loomen Oosterschen prins, die droomde. Die schoonheid verzorgde hij zeer, als een dierbaar juweel, dat men laat fonkelen en flonkeren, en deze aanhoudende zorg deed hem als verlieven op wat hij elegants aan zich vond..." Deze beeldige Haagse nicht zat in de knoop met zijn homoseksualiteit, die hij zich misschien niet eens bewust had gemaakt, voelde zich als dichter mislukt en zonder betrekking in een maatschappelijk vacuüm zweven: dit hele amalgaam van ongenoegen is Eline geworden, en wat voor hem een te overkomen levensfase zou blijken, zou voor haar een onontkoombaar noodlot worden aan de hand van het leerstuk van de erfelijke belasting - overigens een theorie die nu weer minder gedateerd aandoet dan in de nog niet zo ver voorbije periode waarin Buikhuizen vanwege zijn criminologisch onderzoeksprogramma de huid volgescholden kreeg. Couperus'' voortdurende suggesties dat Elines wilszwakte het gevolg is van een overgeërfde programmering hebben waarschijnlijk als modieuze toets in niet geringe mate bijgedragen aan het succès fou van zijn eersteling. Elines beeld bij het grote publiek is tot op de dag van vandaag eenvoudigweg dat van de wegkwijnende Haagse freule gebleven. De Belgische regisseur Harry Kümel, die zojuist een verfilming van het boek voltooide, weet dit kennelijk niet. Uit de persmap: "Lezers hebben Eline Vere altijd anders gezien dan literatuurhistorici. Niet als een apatische, depressieve vriendin, maar als een vrolijke, sensuele jonge vrouw die door haar omgeving wordt vermorzeld." Erger ernaast kan je niet zitten en misschien zou de producent er goed aan gedaan hebben dit gênante verhaal uit het publiciteitsmateriaal te verwijderen. Helaas, helaas, ook producent Mathijs van Heiningen ziet Eline allerminst als kasplantje. "Tegen puristen (-) kan ik alleen maar zeggen," aldus Van Heijningen in een interview in NRC Handelsblad, "dat een eigen visie noodzakelijk is, als die ontbreekt is de verfilming van zo''n bekend boek zinloos." Hoe waar. Maar wat is dan precies de Eline-opvatting van de door Jan Blokker gescripte film? In Van Heijningens woorden is ze: "Een vrij moderne vrouw die uit haar keurslijf van haar omgeving wil breken, maar desondanks sterk wordt bepaald door haar milieu. (-) Honderd jaar na de publikatie van Eline Vere geeft het conformisme opnieuw de toon aan: we willen carrière maken en zijn weer gesteld op decorum." Wat hier onmiddellijk in het oog springt is de verwarring omtrent jaren negentigconformisme dat zeker bestaat, maar wel wat anders in elkaar steekt dan de producent (en vermoedelijk ook de makers) schijnen te denken. Welke jonge meid wil nog losbreken uit het conformisme van een luxe-milieu? Ze lijkt wel uit en is in de regel behoorlijk wat conformistischer dan haar ouders. De opstandigheid die Eline wordt toegedicht, is iets uit de jaren vijftig en zestig, de tijd waarmee de makers zich waarschijnlijk, ondanks hun actualiseringspraatjes, spontaan indentificeren. In haar boudoir zit een vrolijk kwinkelerende juffrouw aan de piano. Eline is, zoals in het boek, tot ergernis van haar zuster Betsy bij wie ze inwoont, thuis blijven hangen, in plaats van mee te gaan naar een soirée bij vrienden. Naar het zich laat aanzien eerder omdat ze als vrolijk schepsel weinig zin had in een voorspelbaar avondje uit dan om de gril van een in haar spiegelbeeld wegdromende narciste. Na thuiskomst van Betsy en zwager Henk van Raat heeft Eline met de laatste een klein onderonsje in de zitkamer en gaat het er al dadelijk verhuld sensueel aan toe. Erotische memoires werden in die tijd erg weggedrukt, laat Van Heijningen in het interview weten, nu niet meer, vandaar duidelijker accenten op het seksuele. Vooruit maar. Iets anders is dat het filmpubliek niet, zoals in het boek, te weten krijgt dat Eline ooit iets voor de lobbes Henk heeft gevoeld en Betsy haar zuster voor is geweest, hem eigenlijk van Eline heeft afgekaapt. Later wordt daar iets van gesuggereerd, maar te vaag om een dimensie te geven aan de onderlinge spanningen in huize Van Raat, die onder meer voortkomt uit die vroege door Betsy gewonnen concurrentie. In de roman krijgt de scène bovendien een exposerende functie omdat Eline onverwacht uitbarst in jammerklachten over haar doelloze bestaan en Henk haar goedig maar onhandig probeert te troosten. Het beeld is gezet: Eline is overgeleverd aan zelfbeklag en grilligheid waar haar omgeving geen raad mee weet. De film-Eline heeft van dit alles geen last, zodat een en ander ons hier bespaard blijft, maar de functie van de scène wordt er wel buitengewoon dunnetjes door. Deze Eline heeft een hang naar het conventiedoorbrekende en daarom gaat de filmfreule op weg, door een glamourous aangekleed Den Haag, naar een oude schoolvriendin Jeanne, om goed te doen. Jeanne is niet van stand en daarom nadrukkelijk niet reçu in Elines milieu, wat zal blijken als ze het waagt Eline later op haar verjaardag te komen feliciteren. Zelden heeft een Haagse côterie zo openlijk haar afkeer van een inkeurig mens gedemonstreerd. Uiteraard is dit erbij gesleept om de moordende geborneerdheid van de monde waaraan Eline te gronde moet gaan te benadrukken. In het boek probeert Jeanne, inmiddels getrouwd en met kinderen teruggekeerd na een lang verblijf in Indië, de vriendschapsdraad weer op te pakken, maar wordt afgestoten door Elines gekunstelde quasi-hartelijkheid. In de film kan van zulke affectaties bij Eline natuurlijk geen sprake zijn. Dat ze hier nogal eens graag aan mens en dier wil gaan plakken en veel zoenen, dienen we op te vatten als uiting van gezonde sensualiteit. Deze lieve schat merkt heel lang niet hoe ze in stilte wordt aanbeden door ene Otto van Erlevoort, omdat ze, net als in het boek, enorm is gaan zwelgen in keukenmeidenfantasietjes over een operazanger. Deze bekende passage levert ook in de film aardige scènes op, vooral die waarin haar decadente neefje Vincent, de enige die Eline aardig doorheeft, haar bij een recital zijn operakijker aanbiedt en de dweepster ontdekt dat haar verafgode ster, zonder grime en theaterkostuum, het postuur en uiterlijk heeft van een ''timmerman''. (Dus bij de conventionele freule toch wel weer wat standgevoel.) Na deze desillusie is ze prompt lang en breed verloofd met Van Erlevoort. Het Haagse wereldje ademt op en het filmpubliek ook: goddank, eindelijk is het afgelopen met Elines flauwekul. De jongeman is dan misschien wel erg punctueel, hij is zeer aantrekkelijk en dolverliefd en we delen dan ook de opgetogenheid van Mary Dresselhuys, als de oude mevrouw Van Raat, waarmee ze de handen van het stel in elkaar legt. Eline vindt dit maar zozo, want mevrouw Van Raat is hier niet het droefgeestige oudje uit het boek, maar moet symbool zijn voor de sociale en in de visie van de filmmakers uiteraard verstikkende dwang waartegen Eline zich verzet. Als ze bij de oudere dame aanbelt, trekt er juist een begrafenisstoet langs. We krijgen onze cues, dat wel, maar subtiel zijn ze in deze film zelden. Dat ons het hele verlovingsverhaal verder niet veel kan schelen, komt omdat alle pourparlers, verscheurdheid en twijfels, die de roman-Eline doormaakt alvorens met de verbintenis in te stemmen, geheel weg zijn gelaten. Consequent, dat wel, want hoe zou het geklopt hebben met de opvatting van Eline als frisse blom? Toch gaat het vanaf dat moment pas goed fout, met Eline, maar ook met de film: de makers hebben zich kennelijke niet gerealiseerd dat de levensloop van een in wezen kerngezonde Haagse beauty niet dezelfde is als die van een pathologisch karakter. Dat wordt natuurlijk wringen en toenemend onbegrip neemt bij het publiek de overhand. Dat ze zich laat beïnvloeden door de fatalistische praatjes van neef Vincent en zelfs op het malle idee komt dat deze voor het publiek evidente homo op haar verliefd is, gaat nog, want het is redelijk in de lijn van haar onconventionaliteit. Eenvoudig pijnlijk en ongeloofwaardig wordt het wanneer haar gang tot waanzin en zelfmoord psychisch causaal aan het voorafgaande moet worden verbonden. Eline heeft drie desillusies, ook in het boek; operazanger Fabrice, Vincent, diens vriend St. Claire en dat moet volstaan om Elines terugkeer vanuit Brussel naar Den Haag en haar nare einde begrijpelijk te maken, maar een gezond mens zou dergelijke decepties met enige veerkracht verwerken en misschien wat wereldwijzer worden. Zoniet de Eline van deze film die net zo gek wordt als de Eline van het boek, maar dan zonder haar voorgeschiedenis - dat het conventionele Den Haag de schuld zou kunnen zijn krijgt nergens overtuigingskracht. En als we dan nog de meest valse scène van de film moeten meemaken, Eline die zich op het allerlaatst nog een keer aan het Haagse publiek in de schouwburg komt laten zien, beeldschoon in een schitterende avondjapon, vervolgens onder Wagners Liebestod de lange weg naar haar pension snelt om daar op het tapijt aan de laatste morfine te sterven, is een zekere walging niet te voorkomen. Couperus, ook niet wars van de nodige kitsch, heeft het niet kunnen verzinnen. Van Heijningens opstandige Eline, Kümels sensuele jonge vrouw, al het verbuigen en verdraaien van de situaties in het boek, wat heeft het als filmverhaal opgeleverd? Weinig van belang en zeker geen nieuwe visie op onze nationale literaire heldin. Hoe zou het ook kunnen? De opstandigheid tegen Elines omgeving blijft noodgedwongen vaag, om niet te zeggen nonexistent, omdat het verhaal er nergens aanleiding toe geeft. De boek-Eline is, ondanks haar artistieke aandriftjes, een buitengewoon conventionele jongedame en haar bescheiden excentriciteiten al helemaal niets uit te staan met sociale rebellie, maar toch ook weinig met een moderner soort zelfverwerkelijkingsdrang die de makers misschien proberen te suggereren. Ze worden ook daarin dwarsgezeten door het verhaal: al Elines ambities zijn op de bladzij buitengewoon futiel en blijven dat uiteraard ook op het celluloid. Bij Couperus is ze tenminste nog wilszwak, maar in de film een onnavoelbare sufferd wier perikelen onnozel blijven. Door een verkeerd dramatisch selectieprincipe weet de kijker nooit waarop hij zijn aandacht moet richten. Dit gebrek aan vormkracht wordt bij veel Nederlands modern theater tot een modernistische kwaliteit uitgeroepen, maar bij een als publieksfilm beoogde rolprent lijkt het minder acceptabel. Overigens moet nog gezegd dat de episode in Brussel, ook in het boek dramatisch slecht, er in de film in elk geval prachtig uitziet. In het eerder aangehaalde interview vertelt Van Heijningen hoe Blokker begin jaren tachtig een scenario had geschreven dat hij na onze ontmoeting aanzienlijk bewerkte. Het eerste script was geënt op het toenmalige ik-tijdperk en toonde Eline Vere als een ziektegeval, wier lot voor een groot deel besloten lag in haar eigen persoonlijkheid''. Meer dan jammer dat Blokker dit aanvankelijke concept heeft laten schieten. Had men inderdaad de sleutel gezocht tot Elines dramatis persona in haar fysieke handicap, een overgevoelig zwak zenuwgestel, dan waren de verhaalelementen misschien beter op hun plaats gevallen. Eline, hoe je het ook wendt of keert, overreageert enorm, wat bij een ander pijn doet, snijdt door de ziel en de futiliteiten van het verhaal waren proportioneel raak geweest en dus verdedigbaar. Misschien hadden dan haar verwarde motiveringen, het onbegrip van haar kennissen voor haar grillige gedrag, ook voor haarzelf onbegrijpelijk, en haar vele misverstanden, zoals bijvoorbeeld de vermeende verliefdheid van Vincent, een ontroerend effect gehad, omdat ze haar eenzaam maken. Iets wat iedereen moeiteloos had kunnen begrijpen. Nu blijft de Eline van deze film ondanks alles een geknakte lelie, maar het knakwerk komt van de makers. Id: 17723 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron Haagsche Courant Publicatiedatum 05-06-1990 Recensent Piet Ruivenkamp Recensietitel 'Eline Vere is aan Den Haag gestorven' Taal Nederlands De filmproducent Matthijs van Heijningen, die sinds een half jaar ook mede-eigenaar is van de Amsterdamse art-bioscoop The Movies, ziet een oude wens binnenkort werkelijkheid worden: een Couperus-verfilming. Oorspronkelijk ging het om ''Langs lijnen der geleidelijkheid'' waar Frans Weisz als regisseur een passie voor heeft vanwege zijn verleden in Rome. De kostbaarbheid stond dat project echter steeds weer in de weg. Minstens even lang is er al aan de beroemde Couperus-vrouw Eline Vere gesleuteld om haar tot filmkarakter om te toveren. Regisseur Harry Kümel, scenarioschrijver Jan Blokker en cameraman Eddy van der Enden putten zich uit in opvolgende aanzetten en na tien jaar is het dan nu zover: op 18 juni beginnen op het Scheveningse strand de opnamen voor de film, die een decennium rond 1890 gaat omspannen. Tot begin augustus zal de tot de verbeelding sprekende jongedame weer opduiken in de stad vol façades. Daarna verhuist de filmploeg naar Brussel, waar Eline heen gereisd is voor een ander leven. Want, zo weet Van Heijningen: "Eline Vere is aan Den Haag gestorven". De Haagse filminrichters Ben van Os en Jan Roelfs zijn al aangetrokken om de omslag van de duistere romantiek uit die dagen naar het zonniger art déco uitdrukking te geven. Buiten de deur zal Eline op geliefde filmlocaties verblijven als het Voorhout, de Surinamestraat, het Sweelinckplein en meer van die oorden, waar ''het zingt als je er tegen tikt''. Het vinden van juiste achtergronden was - behalve ter hoogte van een afwerend Kurhaus - niet het probleem. Meer vraagtekens zijn er over de winter, die in de zomer moet worden gesuggereerd. Wat Van Heijningen met (afbreekbare) kunstsneeuw en andere truccages denkt op te lossen. De bezetting van wat de schrijver ''Een Haagsche roman noemde en waarin de heldin aan onvervulde illusies wegkwijnt, is mede bepaald door de opzet van een eerste echte Europese coproduktie, waarin ook België en Frankrijk een aandeel hebben. Eline wordt verrassend gespeeld door Marianne Basler, de Belgische, die momenteel haar ster in Parijs snel ziet rijzen. Naast veel toneel- en tv-werk speelde zij onder meer in films van Andrzej Zulawski, Coline Serreau (''Drie mannen en een wieg''), Maion Hänsel en Robert Enrico. Zij spreekt ook Nederlands, maar er zal later worden beslist of er een nasynchronisatie moet volgen. Om haar heen treft men Monique van de Ven voor zuster Betsy, Thom Hoffman voor neef Vincent, Mary Dresselhuys, Stéphanie Audran en een reeks andere namen in de produktie die op ruim zeven miljoen gulden is begroot. Er zal in de film van ''Eline Vere'' een mengeling van talen te horen zijn. "Zestig procent Nederlands, dertig procent Frans en tien procent Engels", schat Van Heijningen. "Met films naar klassieke boeken gaat het er maar om wat je eraan toevoegt. Dat bleek al bij ''Van de koele meren des doods''. Die werd gemaakt in het ik-tijdperk en viel toen goed. Het script van de film naar ''Eline Vere'' veranderde in tien jaar tijd naar een ander karakter, werd romantischer, de terugkeer naar het traditionele, het fin de siècle gevoel, het een beetje verdoemd zijn. De allure van de Couperus-figuur is ook veel groter. Zij stijgt boven die van Van Eeden uit en moet eerder met de grote vrouwen uit de Europese literatuur worden vergeleken". Het intrigeert de producent wel dat Harry Kümel met zijn barokke natuur op de kwijnende Haagse wordt losgelaten. Die trouwens haar heil in Brussel gaat zoeken. "Ik moet daar geen koele Noord-Nederlander voor hebben". Van Heijningen moet zijn energie tegenwoordig verdelen tussen zijn producentschap en het bioscoopcomplex aan de Haarlemmerdijk, dat hij samen met Roeland Kerbosch van Pieter Goedings kocht. "Het kost je veel tijd", heeft hij in de afgelopen maanden geleerd. Ook weet hij nu dat "de wereld van bioscopen en distrubutie veel harder en onvriendelijker is dan die van de producenten". Id: 19620 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron Het Vaderland Publicatiedatum 06-07-1941 Recensent Clara Eggink Recensietitel Boeken, die ik herlezen heb : Eline Vere Taal Nederlands Een ieder, die leest, bezit wel van die boeken, die hij in zijn jeugd heeft leeren kennen en die hem door de jaren heen bijgebleven zijn. Mogelijk is de intrige hem ontschoten en zijn sommige personages vaag in zijn herinnering geworden, maar de essentie, de sfeer van het werk zijn hem bijgebleven, evenals zijn eigen reacties er op, indien die voldoende sterk waren. Krijgt men in later jaren zoo''n boek weer in handen en leest men het opnieuw, dan kan het zijn dat het zijn charme verloren heeft. Het is dan een werk geweest dat paste in het kader der jeugd. Een typisch voorbeeld van zoo''n boek is voor mij J.P. Jacobsens Niels Lyhne. Ik heb er mee gedweept in heel jonge jaren en nu kan ik het niet meer zien. Ik vind het sentimenteel en romantisch in het verkeerde genre. Ik wordt doodziek van die précoce jongetjes, die verliefd worden op hun jeugdige tantes en dergelijke perikelen. Ik erger mij aan al die lieden vol ziel en die vrouwen met Juno-armen. Kortom, ik vind het vervelend en dat is wel het ergste, wat ik van een kunstwerk kan zeggen. Er zijn echter ook boeken, die bij herlezing hun waarde behouden hebben. Het is wel niet de oude bekoring, die ons het werk deed herlezen en verslinden, want gewoonlijk ontwikkelt de gave van het lezen zich met de jaren. Wij zijn critischer geworden. Wij proeven fijner: ons oog valt op details, waar ons jeugdig élan, hunkerend naar kennis, overheen gezien heeft. Maar nog steeds boeit ons het werk en het is ons nog dierbaarder geworden, en om de herinnering en om de nieuw gevonden waarde. Zulk een boek is mij het overbekende Eline Vere van Louis Couperus. Ik wil niet zeggen, dat ik sindsdien geen werken van dezen schrijver gelezen heb, die ik boven Eline Vere stel. Geen sprake van. Ik schat zijn "Boeken der kleine Zielen", zijn "Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan", zijn "Komedianten" en vele korte schetsen, om er een paar te noemen, zeker hooger. Maar - en nu wordt ik bijna ook sentimenteel - Eline Vere is een jeugdherinnering van mij. Ik herinner mij hoe dit boek mij geroerd en ontroerd heeft, dikwijls op niet erg plezierige wijze, want als zestienjarige of daaromtrent werd ik er als het ware door geobsedeerd. Het greep mij aan en stemde mij mistroostig, ik kwam telkens weer onder den invloed van de sfeer, die mij somber en melancoliek maakte, maar ik vond het door alles heen prachtig en kon niet laten het te herlezen. Ik was ook bereid het door dik en door dun te verdedigen en ik herinner mij nog een dispuut met mijn H.B.S.-leeraar die, het boek wel prees - Couperus was toen reeds erkend als een groot schrijver - maar toch sprak van de "afkeurenswaardige decadentie" van dezen roman. Hij weidde met afkeer uit over "den greep naar het giftfleschje", iets wat mij als een nogal logische gang van zaken, veel minder gefrappeerd had, dan de heele gestalte van Eline zelf, evenals ik die decadentie wel aanwezig, maar heelemaal niet "afkeurenswaardig" vond. Nu, na jaren, heb ik Eline Vere herlezen en wel anders dan vroeger. Ik ken nu de bijzonderheden omtrent boek en schrijver. Ik weet, dat Eline Vere Couperus'' eerste roman was, na een paar bundels poëzie. De schrijver was toen vier en twintig jaar. Het was in ditzelfde blad, "Het Vaderland", dat in 1888 deze roman van den toenmaals nog onbekenden Nederlandschen auteur als feuilleton verscheen. Deze gewaagde, maar bewonderenswaardige stap was het werk van dr J. de Jong, toenmalig redacteur en muziekcriticus. Als interessante bijzonderheid moet hier aan toegevoegd worden, dat deze dr J. de Jong voor het eerst in Nederland een rubriek "Letteren en Kunst" in een dagblad schiep, waardoor hij in staat was plaatsruimte te geven aan jonge schrijvers. De lezers stonden vreemd en wantrouwig tegenover dit experiment. Men las verbaasd dezen eigenaardigen stijl men vond "dat er weinig in gebeurde" en zocht met ijver naar origineelen van Eline en haar omgeving die natuurlijk niet te vinden waren. Maar geboeid was men op den duur toch. Dit bewijst wel de anecdote, die Henri van Booven in zijn werk over Couperus vertelt, namelijk hoe de lezeressen na Elines treurig einde elkaar toefluisterden: "Weet je het al, Eline is dood", alsof een goede vriendin van hen het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had. Toen de roman als boek verscheen bij Van Kampen in Amsterdam in 1889, stonden de Nederlandsche critici letterlijk op hun achterste beenen. Couperus toch was een figuur op zichzelve. Hij had zich niet aangesloten bij de groep, die zich om den Nieuwen Gids geschaard had en wenschte ook geen enkel literair verband. En deze "outsider" verscheen opeens met een roman, die zeer verschilde van alles wat er aan vooraf gegaan was en waarin Marcellus Emants verreweg de kroon spande. Goed ontvangen werd Eline Vere niet. Men vond het boek onder invloed van buitenlandsche auteurs, men zag niet in hoe zeer Hollandsch het juist was, men stootte zich aan de vreemde woorden, het was gekunsteld en geaffecteerd. Een uitzondering maakten Frans Netscher, die wel vele bezwaren tegen het boek had, maar er toch de schoonheid wel van inzag, prof. Jan ten Brink en Lodewijk van Deyssel, die den roman, in zijn wonderlijken stijl, die toen zeer bewonderd werd, maar ons nu doet glimlachen, met uitdrukkingen als "lentegeurige zien-frischheid" en "goudbrandbloei van het innigst zieleleven", ronduit uitbundig prees. In zijn lateren roman "Metamorfoze" - die ik overigens niemand, anders dan als studiemateriaal, ter lezing zal aanbevelen - beschrijft Couperus, zelf, nogal literair en précieus, het ontstaan van Eline Vere. De roman heet daar "Mathilde" en het lezen van de beschrijving van het procédé is belangrijk, voor zoover het de kennis van den schrijver zelf betreft. Echter, essentieel voor het lezen van den roman zelve is het niet. Het weten van al deze bijzonderheden heeft mijn meening over Eline Vere dan ook niet herzien. Integendeel, mijn bewondering is er eerder door gestegen, maar nu op andere gronden. Men staat verbaasd, dat een vier-en-twintig jarige in staat is geweest tot het creëeren van een zo onsterfelijk tijdsbeeld, van een zoo diep doordringen in de psychologie van zijn sujetten, tot een zoo uitstekende compositie. Een van de eerste dingen, die men zich bij herlezing van een eenige tientallen van jaren geleden verschenen boek, gaat afvragen is wel: "Is dit boek verouderd?" Onder "verouderd" dient men te verstaan, dat een boek in zijn innerlijk wezen, door den groei der tijden zijn belang verloren heeft. Een werkelijk verouderd boek stamt gewoonlijk uit een minder belangrijk tijdperk der historie en is niets anders dan een beeld van dien tijd. Het boek als zoodanig heeft dus al steeds een zeer betrekkelijke waarde gehad. Een goed boek echter, ook al is het geschreven in een overleefd tijdperk, verliest zijn waarde niet, omdat de schrijver in staat is geweest boven de beperkingen van zijn tijd uit zijn sujetten met altijd geldende waarden te teekenen. Zoo''n boek is Eline Vere. Wat aan dit werk verouderd genoemd kan worden, dat zijn de details. Wij rijden niet meer in rijtuigen. Den Haag is iets minder een provinciestad geworden, een moderne Eline zou niet meer van onvervuldheid verkwijnen, maar eerder verbitterd aan den drank raken of haar troost zoeken in de psycho-analyse. Maar deze verschillen zijn essentieel niet zoo groot. Wat ons soms wel wat uit den tijd aandoet is Couperus'' précieuze stijl. Wij zijn niet meer gewend, dat onze romanciers hun woorden zoo op een goudschaaltje wegen en de gevoelens zoo allersubtielst uitpluizen, in kleine nuances van fijnheid. Wat als een verschil treft is, dat Couperus zijn roman heeft gecomponeerd volgens de regels der synthese, terwijl wij van onze tijdgenooten gewend zijn hen den weg der analyse te zien bewandelen. Een hedendaagsche schrijver zou ook meer aandacht besteed hebben aan het technische gedeelte der erotiek, een onderwerp dat Couperus in dezen roman slechts omzichtig en van terzijde benadert, zooals dat in zijn tijd te doen gebruikelijk was. Edoch, een goed verstaander........ Beschouwen wij de individuen in dit boek één voor één, dan zal het opvallen hoe aanvaardbaar zij nog steeds zijn. Eline zelf was in zekeren zin een tijdsverschijnsel, maar zelfs nu nog niet onmogelijk te noemen. Haar zuster, haar zwager, haar familie en vrienden, Paul van Raat, Etienne van Erlevoort, de meisjes Verstraeten - zij zijn even levend voor ons, als de menschen uit onzen eigen kring. De indolente avonturier Vincent Vere is een figuur van alle tijden, evenals zijn contrast, de werkelijk meesterlijk geziene Frédérique van Erlevoort, het type van de gezonde Hollandsche jonge vrouw met een prachtig karakter, voortdurend in conflict met haar hart en haar gevoel van eigenwaarde. Verouderd daarentegen doet de gestalte van haar broer Otto aan. Dit zit hem m.i. echter niet in de overweging, dat een dergelijke, degelijke, intelligente, trouwe borst heden ten dage niet meer bestaan zou, maar meer in het feit, dat Couperus hier in gebreke is gebleven dezen man aannemelijk te maken. Aan hem was te weinig opvallends, dan dat de jonge schrijver er voldoende zijn aandacht aan geven kon. Toch kan men bij benadering wel voelen hoe Couperus hem bedoeld heeft, maar los van zijn achtergrond komt hij toch niet. Dit is heel jammer, daar hij zoo''n groote rol heeft te vervullen in het leven van Eline. Wij, die in dezen tijd het boek lezen, komen maar al te vlug op het denkbeeld, dat een wezen, als het meisje Eline, onrustig, vol fantasie, nerveus, zich bij dezen uitgestreken mijnheer doodverveeld moet hebben, ook al was zij een en al oog voor zijn goede inborst. En wij verbazen ons dan ook niet, zij het op andere gronden dan Couperus bedoeld heeft, dat de verloving verbroken wordt. Echter, het gaat niet aan met een schrijver over zijn sujetten te kibbelen. Hij geeft wat hij gezien en ervaren heeft en wanneer hij dat doet op zoo''n doordringende wijze, zoo boven alle tijden uit interessant, zoo levend en zoo boeiend en in een zoo, nog altijd fraaien vorm dan past het den lezer met belangstelling te lezen en te aanvaarden - onder voorbehoud van die vijftig jaren. 855697 Id: 21042 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron Haagsche Courant Publicatiedatum 07-06-1990 Recensent Renate van der Zee Recensietitel 'Je oog blijft niet hangen aan een schemerlamp' : grote emoties in lichte opera 'Eline' Taal Nederlands Het korte wrange leven van Couperus'' Eline Vere is onderwerp van een opera die morgen zijn première beleeft in de Koninklijke Schouwburg. Componist Erik Lotichius is zijn leven lang gefascineerd geweest door de Haagse schrijver, en in het bijzonder door de roman Eline Vere. "Couperus ontleendt op perfecte proustiaanse wijze de menselijke geest. Dit boek getuigt van zoveel psychologisch inzicht, dat het me inspireerde er een opera over te schrijven. bovendien speelt operazang een belangrijke rol in het boek. Eline zingt zelf ook". Lotichius noemt zijn opera een ''opera léger'', omdat de muziek niet, zoals veel moderne muziek, moeilijk toegankelijk is, maar hier en daar musical-achtige elementen tentoonspreidt. "Bestaat die term in het Frans, opera léger? Nu ja, voor Nederlanders zal het in ieder geval goed Frans zijn. Hoewel ''Eline'' tegen de musical leunt, gaat het hier beslist niet om toneel met liedjes. De muziek loopt door, ik citeer hier en daar uit de Franse fin de siècle muziek, knipoog naar het chanson en laat zelfs een stuk minimal music horen.'' De opera is een produktie van de Kleine Opera Stichting in samenwerking met de Koninklijke Schouwburg. De Kleine Opera Stichting is een gezelschap dat zich toelegt op het brengen van bijzondere, vaak nieuwe opera''s, gezongen door zowel beginnende als ervaren zangers, naast elkaar. Aan dit concept is vastgehouden in de opera ''Eline''. Want naast de bariton Tom Sol, vorig jaar afgestudeerd aan het Sweelinck Conservatorium en de mezzo-sopraan Hantzen Houwert, voor wie de produktie haar opera-debuut is, zingt operette-veteraan Marco Bakker een hoofdrol. Volgens regisseur Jeroen Lopes Cardozo is dit een uitstekende manier van werken. "Nieuwe mensen hebben nieuwe ideeën en invalshoeken, en dat is voor iemand als Marco Bakker heel goed. Op zijn beurt straalt hij weer rust en ervaring uit. Ik vind hem heerlijk om mee te werken. Hij is zo professioneel, echt een ster. Hij is altijd op tijd, heeft altijd een goed humeur en pikt elke aanwijzing onmiddellijk op". Het was Lotichius die Bakker het verzoek deed te zingen in ''Eline ''. "Ik kende hem nog van zo''n 25 jaar terug, ik heb hem toen in een zomervakantie klaargestoomd voor het conservatorium. Toen ik hem vroeg in ''Eline'' te zingen had hij daar onmiddellijk zin in. Het biedt hem de kans te breken met zijn image van operette-prins". Lotichius is tevens verantwoordelijk voor het libretto van de opera. Voor de dialogen gebruikte hij teksten uit verschillende werken van Couperus. De recitatieven schreef hij zelf. "De teksten mochten niet stram worden. Ik had het boek ingekrompen tot vier hoofdfiguren, en wilde niet te krampachtig blijven vasthouden aan Couperus". De opera is geen letterlijke weergave van de roman: Lotichius voert ook Couperus zelf ten tonele en noemt de vader-dochter relatie tussen Eline en haar schepper de kern van zijn verhaal. "Belangrijk is ook het contrast tussen de realiteit, Elines verloving met de saaie Otto, en de droom, haar romance met de opera-zanger Fabrice". Lopes Cardoza: "Het conflict tussen Eline en Couperus is heerlijk om theater op te bouwen. Aan de ene kant gaan ze in elkaar op, zijn ze dezelfde persoon, maar aan de andere kant staan ze lijnrecht tegenover elkaar als blijkt dat Eline een eigen wil heeft, los van de auteur. ''Eline'' is een echte opera, het gaat over de grote emoties". Voor decorbouwer Harry Wich was ''Eline'' een heerlijke opdracht. "Doordat veel scènes zich in een droomwereld afspelen mag het decor surrealistische zijn. Ik heb een ruimtelijk decor gemaakt. De burgerlijkheid, die hier en daar uit het boek spreekt, heb ik verbannen om ruimte te geven aan emoties. Je oog blijft niet hangen aan een schemerlamp of haardkleedje". Lopes Cardozo: "Hetzelfde geldt voor de kostuums van Dorine de Vos. Het is allemaal strak gehouden, want we zijn ontzettend bang voor stoffigheid. De kostuums moeten een tijdsbeeld geven, maar ze mogen nooit truttig worden. Want dit is een opera die over de ware dingen van het leven gaat". 855697 Id: 23089 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron Nederlands Dagblad Publicatiedatum 09-04-1988 Recensent M. Wilcke-van der Linden Recensietitel De volledige werken van Louis Couperus Taal Nederlands Bij Veen, uitgevers, in Utrecht zal de komende jaren het volledige werk van Louis Couperus worden uitgegeven. Terwijl het verzamelde werk van andere beroemde Nederlandse schrijvers al lang verschenen is, is men pas in de jaren tachtig begonnen aan een uitgave van het verzamelde werk van Couperus. Plannen voor een dergelijke uitgave waren er al veel eerder. Na de dood van Couperus in 1923 werd door het in 1928 opgerichte Genootschap Louis Couperus geijverd door een ''Nationale uitgave der Verzamelde Werken van Louis Couperus''. Maar in november 1931 liet dit Genootschap de leden weten dat de "wereldcrisis de voortgang van de uitgave verhinderde". En bij de opheffing van het Genootschap in 1936 moest het bestuur vaststellen, dat men het ''hoofddoel'', de Nationale uitgave, niet had kunnen verwezenlijken. Het enige concrete resultaat van de inspanningen was een dummy van Eline Vere, waarvan zich nog een exemplaar bevindt in het Letterkundig Museum in Den Haag. Vlak na de oorlog werd een nieuwe poging ondernomen om een uitgave van Couperus'' werk tot stand te brengen. Maar deze uitgave moest door papierschaarste worden uitgesteld. In de jaren 1953-1957 verschenen Couperus'' Verzamelde werken in twaalf delen, bezorgd door een redactiecommissie onder leiding van Garmt Stuiveling. Deze uitgave was echter niet meer dan een bloemlezing. Ongeveer een derde deel van het werk van Couperus werd op nogal subjectieve gronden weggelaten. Op verschillend plaatsen bleek bovendien de tekst onzorgvuldig te zijn, terwijl de verstrekte bibliografische gegevens onvolledig en ten dele zelfs onjuist waren. In de jaren tachtig startte een nieuw Couperus-project. De nieuwe redactie onder leiding van Karel Reijnders stelde zich ten doel een kritische leeseditie van de Volledige Werken van Louis Couperus tot stand te brengen. De term ''kritisch'' betekent in dit verband dat de gepresenteerde tekst niet een letterlijke weergave is van een overgebleven handschrift van Couperus of een loutere herdruk van een tijdens zijn leven gedrukte versie. De tekst is het resultaat van een uitgebreid bibliografisch en tekstkritisch onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van alle beschikbare bronnen (brieven handschriften, etc.). De editeur probeert bij zo''n kritische Ieeseditie zoveel mogelijk recht te doen aan de bedoeling van de auteur. Maar de moeilijkheid is dat die vaak niet meer te achterhalen is. Ook is soms niet meer na te gaan, of bepaalde veranderingen in een tekst door de auteur zelf of door anderen zijn aangebracht. Niettemin probeert de redactie de originele teksten zoals Couperus ze schreef, te reconstrueren en te ontdoen van alle taalvervuiling die er in een kleine eeuw is ingeslopen. Herdrukken De Verzamelde Werken van Louis Couperus zullen in vijftig gebonden delen verschijnen. Inmiddels zijn al twee delen verschenen, nl. ''Eline Vere'' (prijs f 49,50) en ''Antiek toerisme'' (prijs: f 34,50). Als basistekst voor alle boeken is gekozen de laatste door Couperus ''geautoriseerde'' versie, d.w.z. de laatste door de schrijver zelf gecorrigeerde tekst. Bij de meeste boeken van Couperus is dat de eerste druk. Hij beschouwde de eerste uitgave in boekvorm als de definitieve voltooiing en afsluiting van het werk. Proeven van herdrukken corrigeerde hij nooit zelf; dat deed zijn uitgever, de heer Veen, meestal, vooral na 1904 toen Couperus het auteursrecht van al zijn tot dan toe door Veen uitgegeven boeken aan zijn uitgever verkocht. Op een gegeven moment wilde Couperus herdrukken van zijn boeken niet meer toegestuurd krijgen, omdat hij ze te lelijk vond. Zijn uitgever schroomde dan ook niet soms op eigen gezag veranderingen in het werk aan te brengen. Behalve door eigenmachtig ingrijpen in de tekst zijn de herdrukken van Couperus'' werk ook vaak door slordigheden van de zetter en de corrector nogal onzorgvuldig. In iedere nieuwe druk zijn woorden of zelfs hele zinnen weggevallen, Vandaar dat de redactie gekozen heeft voor de versie die door Couperus zelf voor het laatst gecorrigeerd is, de eerste druk dus. Nu is ook de zgn. basistekst niet feilloos. Maar door deze te vergelijken met daaraan voorafgaande versies (voorpublikatie, kopijhandschrift, etc.) heeft de redactie allerlei fouten zoals zetfouten kunnen opsporen. In de volledige werken van Louis Couperus is de door Couperus gebruikte spelling namelijk niet louter een kwestie van uiterlijke vormgeving, zondere verdere betekenis, maar in zijn ogen nauw verbonden met stijl en ritme. Ook waar de spelling nogal inconsequent is, heeft de redactie deze niet verbeterd. Haar uitgangspunt is namelijk niet Couperus te verbeteren, maar zijn werk zo veel mogelijk te zuiveren van tekstbederf die ontstaan is bij de tekstoverdracht van geschreven naar gedrukte vorm. Naar mijn mening is dat een juist uitgangspunt. Een editeur is immers geen medeauteur van het werk. Tot 1995 zullen per jaar twee delen van de Volledige Werken van Louis Couperus verschijnen, afwisselend proza, poëzie, novellebundels en journalistiek werk. Elk deel wordt voorzien van een aparte verantwoording met o.a. een inleiding waarin de ontstaansgeschiedenis van het boek wordt beschreven, een bibliografische beschrijving van de gebruikte bronnen, een verantwoording van de tekstkeuze, een lijst van correcties en een lijst van varianten. Al met al is de uitgave van het verzamelde werk van Couperus een moeilijk en tijdrovend karwei. Het werk verschijnt onder auspiciën van het Bureau Basisvoorziening Tekstedities van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en wordt gesubsidieerd door het ministerie van WVC. ''Antiek Toerisme; Roman uit Oud-Egypte'' verscheen eerst in afleveringen in het tijdschrift ''Groot Nederland''. Teleurgesteld over de ontvangst van zijn werk bij het publiek en de kritiek had Couperus zich drie jaar lang geheel beperkt tot het schrijven van korte verhalen en feuilletons. In 1911 werd ''Antiek toerisme'' in boekvorm uitgegeven. Zonder zelf ooit in Egypte te zijn geweest, wilde Couperus met behulp van het werk van oude schrijvers en van historische atlassen de lezer vertellen, "hoe in de Oudheid antieke toeristen reisen en sightseeing deden langs den heiligen Nijl.." Hoofdpersoon in ''Antiek toerisme'' waarvoor Couperus in 1914 de Nieuwe Gidsprijs kreeg, is de decadente jonge Romein Lucius, die lijdt aan een groot zielsverdriet, omdat zijn slavin Ilia verdwenen is. Vergeefs laat hij zich troosten door zijn oom Catullus, zijn pedagoog Thrasyllus en de Griekse slavin Kora. Ook het vorstelijk onthaal van het gezelschap in Alexandrië, het bezichtigen van allerlei rijkdommen en heiligdommen kunnen zijn verdriet niet wegnemen of verzachten. Tijdens een tocht langs de Nijl raadpleegt Lucius, die gelooft dat Ilia geschaakt is door een zeerover, orakels, profeten en sybillen, maar toch twijfelt hij aan hun Wijsheid. Uiteindelijk komt hij tot het besef dat hij zijn eigen godheid wil zijn. De sybillen en priesters hebben slechts zijn gedachten geraden. Hij raakt genezen van zijn smart, ook al hoort hij aan het eind van de reis dat keizer Augustus zijn bezittingen verbeurd heeft verklaard. De roman, die met grote kennis van antieke historie is geschreven, geeft de zeden en gewoonten en de decadente sfeer van die tijd goed weer. Vanwege het archaïsche en impressionistische taalgebruik is ''Antiek toerisme'' geen gemakkelijk te lezen boek. Eline Vere - een Haagsche roman Eind 1887 begon Louis Couperus aan ''Eline Vere'', zijn debuut als romanschrijver; "in een wanhoop over mijn poëzie die ik voelde sombreren en toch zoo lief had, in een bui van het-kan-me-niet-bommen, om eens en langen roman te schrijven - lang à Tolstoj - voor het groote publiek - en dien de jonge meisjes, waarmeê ik flirtte, aardig zou vinden - dat is de geschiedenis van Eline Vere". Couperus schreef ''Eline Vere'', dat als ondertitel "Een Haagsche roman'' droeg, in vijf maanden tijd met een veren pen. Het boek werd eerst als feuilleton in 119 afleveringen gepubliceerd in ''Het Vaderland''. In 1889 verscheen de eerste druk bij P.N. van Kampen & Zoon te Amsterdam. Met deze roman werd Couperus op slag beroemd. Tijdens zijn leven werd het boek acht maal herdrukt. In latere jaren heft Couperus zich soms kritisch uitgelaten over ''Eline Vere'' (te langdradig,enz.), maar toch is hij een zwak blijven houden voor deze eerstgeborene: "er is heel de fraicheur van de jeugd in-Eline zelve was voor mij een teedere liefde..." Hoofdpersoon in deze Haagse roman is Eline Vere, een meisje dat door het ''noodlot'' van een zwak gestel en een zwakke psyche uiteindelijk tot zelfmoord wordt gedreven. Erfelijkheidsfactoren en milieu-invloeden hebben Eline gedetermineerd. Na de dood van haar ouders leeft ze in een ontzenuwde wereld bij haar tante: haar lectuur bestaat uit romantische romans met dwepende of snode heldinnen. Elines passiviteit en apathie, haar wisselende stemmingen worden in de roman goed zichtbaar gemaakt. Zelf ervaart Eline haar doelloosheid meer als vijandschap van het lot dan als onaangepastheid. Behalve een naturalisische roman is ''Eline Vere'' ook een maatschappelijke zedenroman, waarin burgerlijkheid, roddelzucht en genotzucht breed worden uitgemeten. Het boek is eentonig van alle afwisseling die het leven van de elite vult: visites zonder einde, soupers, schouwburgen en operabezoek,etc. Wellicht hebben de ''Haagse kringen'' in de roman een hekeling van hun levenswijze gezien. De publikatie van deze roman als feuilleton in ''Het Vaderland'' heeft dit blad tal van abonnees gekost vanwege de ''verderfelijke'' strekking van dit verhaal. De reizende schrijver Louis Couperus Louis Marie Anne Couperus werd geboren op 10 juni 1863 in ''s-Gravenhage. Zowel van vaders- als van moederszijde stamde hij uit een familie met koloniale tradities. Zijn jongensjaren bracht hij door in Indie. In 1878 keerde zijn familie terug naar Nederland. In Den Haag bezocht Louis de Hogere Burgerschool, maar hij bleef enkele keren zitten. In 1881 verliet hij de school. Op advies van zijn leraar Nederlands, Jan ten Brink, ging hij studeren voor de akte M.O. Nederlands. In 1883 debuteerde hij onder de naam Louis C. in het juninummer van het tijdschrift ''Nederland'' met ''Erinnering'', een cyclus gedichten. Daarna publiceerde hij twee dichtbundels, nl. ''Een Lent van Vaerzen'' (1884) en ''Orchideeën'' (1886). Eind 1887 begon Couperus, die inmiddels geslaagd was voor de akte M.O. Nederlands, aan zijn roman ''Eline Vere''. Het boek werd een groot succes. Reeds in 1890 verscheen de tweede druk. In datzelfde jaar publiceerde het tijdschrijft de Gids'' Couperus'' tweede roman ''Noodlot''. De omvang van het werk dat Couperus heeft geschreven, is indrukwekkend. Met een onuitputtelijke fantasie scheef hij psychologische, mythologische en historische romans, verhalen, sprookjes en gedichten. Ondanks de bontheid van werelden die hij beschrijft, vormt zijn werk thematisch een eenheid: noodlot, tragisch voorgevoel en verval zijn karakteristieke thema''s van zijn werk. Zijn boeken geven ook een beeld van de wereld rond 1900. De stormachtige ontwikkelingen in het politieke, maatschappelijke en culturele leven van die tijd heeft hij in zijn romans en verhalen vereeuwigd. Zo dramatiseerde hij in zijn zgn. Haagse romans de neergang van de gegoede bourgeoisie, in zijn koningsromans de veranderende positie van de monarchie. Veel romans van Couperus kwamen in het buitenland tot stand. Couperus had wat men noemt een kosmopolitische levensinstelling en maakte samen met zijn vrouw Elisabeth Baud heel wat reizen. Couperus had vooral een nostalgisch verlangen naar het mediterrane zuiden, dat aangewakkerd werd door de romans van de Engelse succesauteur Ouida. Wat hij op zijn reizen en in musea zag, inspireerde hem tot boeken als ''De berg van licht'' en ''Herakles''. Wat hem in Italië aantrok, was vooral het volkskarakter, de warmte en de openheid van de mensen. Toen hij in 1915 wegens oorlogsomstandigheden gedwongen was naar Den Haag te verhuizen, was hij de wanhoop nabij. Vanaf die tijd ging hij in zijn geest de oudheid bereizen. Dat leidde tot boeken als ''De komedianten'', ''Xerxes'' en ''Iskander''. Volgens Couperus'' biograaf Fredéric Bastet schreef "de zogenaamde decadente en verwijfde Haagse luie dandy in die jaren het ene meesterwerk na het andere en verwierf zich bovendien daarnaast met zijn journalistieke bijdragen en legendarisch geworden lezingen een populariteit zonder weerga. Dit tot verbijstering van bijna alle nog levende Tachtigers, die zich zoveel groter en belangrijker hadden gewaand". In 1923 overleed Couperus, na toch nog verschillende buitenlandse reizen te hebben gemaakt. Correspondentie met uitgever Een belangrijke bron voor de Volledige Werken vormen Couperus'' brieven aan zijn uitgever, L.J. Veen. Deze brieven werden in 1977 integraal uitgegeven door Couperus'' biograaf F.L. Bastet. Een groot aantal gegevens over het ontstaan, de produktie, de ontvangst en de verkoop van Couperus'' werk heeft men aan deze brievencollectie ontleend. Door een gelukkig toeval is in 1986 een gedeelte van het archief van uitg. Veen in het Letterkundig Museum teruggevonden. Daarin bevinden zich o.a. kopieboeken met kopieën van de door Veen gevoerde correspondentie. Ze bevatten ook de kopieën van de brieven van Veen aan Couperus, zij het dat de brieven uit de eerste jaren van hun samenwerking ontbreken. Onlangs verscheen een bloemlezing uit de correspondentie tussen Veen en Couperus, samengesteld door H.T.M. van Vliet. In deze uitbundig geïllustreerde bloemlezing (prijs: f 34,50) wordt het moeizame verloop van de samenwerking tussen de schrijver en zijn uitgever zichtbaar. Hoewel de brieven op zich nauwelijks literaire waarde hebben, zijn ze de moeite van het lezen zeker waard. Vooral de mengeling van wederzijdse sympathie en onoplosbare zakelijke belangenconflicten geeft de brieven een zekere spanning. De bloemlezing begint met een brief uit 1899, het jaar van ''Langs lijnen van geleidelijkheid'' en ''De stille kracht''. Sinds Veen in 1892 was ingegaan op het verzoek van Couperus om ''Extase'' en ''Een illusie'' uit te geven, was het hun beiden voor de wind gegaan. De samenwerking zou met een korte onderbreking, ruim 25 jaar duren. In die jaren gaf Veen dertig titels uit. Couperus zelf verbleef het grootste deel van die tijd in het buitenland en daarom handelde hij alle zaken met zijn uitgever meestal schriftelijk af. Veen heeft de belangrijkste auteur van zijn fonds slechts een paar maal persoonlijk ontmoet. Het allesoverheersende thema in de gepubliceerde briefwisseling is geld. Veen maakte vooral in het begin winst op de boeken van Couperus - vooral op het modieuze ''Majesteit'' - en kon Couperus zeer hoge honoraria bieden. Couperus kon zich goed vinden in de rol van bestseller-auteur.en vroeg vaak om voorschotten en leningen, die hij bijna altijd kreeg. Ondanks de hoge honoraria kwam Couperus namelijk voortdurend geld tekort. Door de leningen en voorschotten die Veen aan de schrijver verstrekte, kon deze Couperus aan zich binden. De hoge honoraria verdisconteerde hij in de verkoopprijs van Couperus'' boeken (ver boven de gemiddelde boekprijs van dit tijd). Na 1902, toen de verkoop sterk verminderde werd Veen gedwongen de verkoopprijs te verlagen om door de voorraad heen te komen. Het aantal mensen dat boeken van Couperus kocht, was vrij beperkt. Ook kreeg de boekhandel door de snelle opeenvolging van Couperus'' boeken geen kans de eerder verschenen titels geheel te verkopen. Daarbij kwam dat Couperus'' werk in confessionele kringen zeer omstreden was. Naar aanleiding van ''Eline Vere'' en ''Noodlot'' verschenen zelfs enkele brochures waarin gewaarschuwd werd tegen de verderfelijke invloed die de deterministische levensvisie op de jeugd zou kunnen hebben. Vooral ''Langs lijnen van geleidelijkheid'' en ''De stille kracht'' veroorzaakten een enorme opschudding. Afscheid Al met al was Veen gedwongen Couperus steeds lagere honoraria te bieden, die deze weigerde te accepteren. In 1904 schreef Couperus vanuit zijn woonplaats Nice aan Veen: "Je brief is niet zeer opwekkend. Ik heb er ook genoeg van en schei er mee uit. Daar ik geen lust heb mijzelve en jou te ruïneren door boeken, die niet verkocht worden, heb ik de eer je vaarwel te zeggen. Beleef nog plezier, zoo mogelijk van Oude Mensen, en laat het daarmee gedaan zijn. Ik schrijf, of liever ik geef voortaan geen lener meer uit in het Hollandsch. Ik schrijf in het Hollandsch, maar laat me dadelijk vertalen in het Fransch, en ga eens mijn succes in het Fransch proberen. Mijn Hollandse manuscripten leg ik verzegeld weg. Na mijn dood kunnen ze er mee doen wat ze willen, meebegraven misschien. Maar ik heb er meer dan genoeg van, van die eeuwige klachten, dat ik niet verkocht word, en mijn besluit staat vast." Na zijn grote historische roman ''De berg van licht'' (1906), die toch weer bij Veen verscheen, kondigde Couperus opnieuw aan geen romans meer te zullen schrijven. Hij begon een nieuwe loopbaan als feuilletonist, wat hem meer geld opleverde. ''Herakles'' (1913), dat opnieuw een onverkoopbaar boek bleek te zijn, is de laatste roman van Couperus die Veen uitgaf. Couperus wendde zich na die tijd met zijn romans tot uitgevers die beter betaalden. Uit de brieven van Veen blijkt dat deze ondanks zijn generositeit toch in de eerste plaats zakenmens was. De toon van de brieven die in de loop der jaren wel minder formeel werd, is nooit uitgesproken hartelijk of vertrouwelijk. Beide mannen probeerden hun zakelijke conflicten wel gescheiden te houden van hun sympathie voor elkaar. Bijna alle brieven eindigden met de geruststelling dat het niet persoonlijk is bedoeld. ''Intusschen blijven wij altijd goede vrienden, niet waar'', schreef Couperus, toen hij met ''De Komedianten'' naar een andere uitgever was gestapt. Overigens was het feit dat voor Couperus'' boeken steeds lagere honoraria werden aangeboden, ook een aanslag op diens eergevoel. Blijkens zijn brieven was Couperus gedwongen volledig van de pen te leven. Die situatie ervoer hij, mede gezien zijn aristocratische afkomst, als ongelukkig. Id: 27475 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron De Groene Amsterdammer Publicatiedatum 13-03-1991 Recensent Bas Heijne Recensietitel 'Een langen roman dien de jonge meisjes, waarmee ik flirtte aardig zouden vinden' : Eline Vere en de dodelijke werkelijkheid Taal Nederlands Eline Vere is ons net zo bekend als het beeld van koningin Wilhelmina, maar we zien haar toch vooral als Zielig Geval, ten prooi aan een gruwelijk benepen Haagse negentiende-eeuwse moraal. Dat is een misverstand volgens Bas Heijne: het was de gewone werkelijkheid die haar de das om deed. Leg ''Eline Vere'' naast ''De avonden'' en je ziet direct meer overeenkomsten dan verschillen. De ergerlijkheid van een kopje thee. Al snel schaamde hij zich er een beetje voor. Zijn herinnering aan zijn eerste roman moet zij geweest zoals de herinneringen van de meeste schrijvers aan hun debuut: een mengeling van vertedering en distantie. Al een paar jaar na verschijning, toen hij bezig was aan Metamorfose, een roman waarin hij zijn eigen kunstenaarsschap bewust vorm zou geven, deed hij in een brief aan zijn vriend Frans Netscher afstand van iedere literaire pretentie; zijn eerste boek was geschreven ''in een wanhoop over mijn poëzie, die ik voelde sombreeren en toch zoo lief had, in een bui van het kan-me-niet-bommen, om eens een langen roman te schrijven - lang a la Tolstoi - voor het groote publiek, en dien de jonge meisjes, waarmee ik flirtte, aardig zouden vinden! Dat is de geschiedenis van Eline Vere.'' Wie zijn poëzie erbij haalt, weet direct wat hij bedoelde. Uit ''Kleopatra'': ''En ''t geurenlied/ zweeft loomgewiekt, een droom des paradijzes, / Bedwelmend op, en toovert vizioenen / In ''t starrenschijnsel, luchtend uit de lamp ...'' Die verzen waren weliswaar pure verbeelding, maar bedachte verbeelding, vol geleende beelden en fantasie van anderen. Die verzen waren Kunst. Pas toen hij het gevoel had niet langer Kunst te hoeven maken, toen het hem niet langer kon bommen, kon hij zijn talent de vrije loop laten; alles mocht, niets hoefde. Hij schreef zijn boek in ongeveer vijf maanden, vanaf eind december 1887. Aan zijn zuster berichtte hij in mei van het jaar daarop: ''ik heb mijn boek met liefde geschreven, met meer liefde dan ik ooit vaerzen schreef''. Het resultaat was een roman van meer dan vijfhonderd bladzijden over een Haags meisje met moeilijkheden thuis, veel te dik, onevenwichtig, maar waarvan iedere regel het stempel van een schrijver droeg: Louis Couperus. In 1916 geeft hij uiting aan zijn ''zeer gemengde gevoelens'' over zijn debuutroman, maar, ''t is mijn oudste dochter ... en ik houd nog altijd zeer veel van haar, met al haar fouten ... ''t is stellig een goed boek voor een jongen schrijver van 28 jaar ... er is heel de fraicheur van de jeugd in ... Eline zelf was voor mij een teedere liefde ...'' Zeer gemengde gevoelens, een tedere liefde: de ambivalente houding die Couperus tegenover zijn heldin innam, wordt gedeeld door zijn lezers. Eline Vere is zo''n bekend boek geworden, dat bijna niemand het meer leest, tenzij gedwongen. Het boek is ingedeeld op periode (eind negentiende eeuw), stroming (naturalisme) en kwaliteit (klassieker). Vervolgens is het bijgezet op de boekenplank van ons geheugen, naast een handvol mooie en ongelezen boeken, enkele daarvan van dezelfde schrijver. Eline zelf heeft zich vast in het nationaal bewustzijn genesteld, ze is ons even vertrouwd als koningin Wilhelmina en de verpleegster op de Droste-cacaobus, maar in onze herinnering is ze eigenlijk niet veel meer dan een Zielig Geval. Eline Vere is vooral een herinnering aan een boek geworden, samen te vatten in een handvol trefwoorden: Den Haag, nostalgie, bekrompenheid, hysterische aanvallen, zelfmoord. Net als Couperus zelf kijken we erop terug met een mengeling van vertedering en afstandelijkheid. Iets van vroeger. In de woorden van Jan Blokker, scenarist van de film die op dit ogenblik in de bioscopen draait: ''Een sopsooi van een vervelende trut, die haar draai niet kan vinden en er een eind aan maakt''. Waar gaat Eline Vere werkelijk over? Om het boek als een roman te zien, is afstand nodig, maar nu afstand tot de tijd waarin het werd geschreven, tot de reputatie die het boek aankleeft en het oordeel dat letterkundigen in het verleden hebben geveld. Wie Couperus nog altijd als een wufte fat ziet, een geparfumeerde mie die zwolg in het beschrijven van mooie toiletten en interieurs, zal veel wuftheid en jurken met strikken en overbodige beschrijvingen aantreffen. Wie op de hoogte is van het determinisme van veel naturalistische schrijvers, zal veel noodlot en erfelijkheid in het boek vinden. Wie een hysterische trut wil zien, komt al snel een hysterische trut tegen. Allemaal redenen om het geen goed boek te vinden. Dat is zo vervelend aan de manier waarop vaak over Couperus'' werk wordt gesproken. Hij is een goed schrijver, een auteur ''van internationaal niveau'', zoals de flaptekst van de nieuwe Volledige Werken ieder deel opnieuw trots meldt, maar waarom is hij zo goed? Wanneer hij moet worden geprezen om zijn kwaliteiten, blijven zijn bewonderaars altijd weer steken in zijn ''psychologisch inzicht''. Met andere woorden, niet echt een schrijver met ideeen. Zijn boeken zitten vol hooggestemde rimram waar wij allang niet meer in geloven, zoals de noodlotsgedachte of allerlei theosofisch gekwek, maar zijn observaties zijn vaak verrassend goed getroffen. Kijk maar naar Eline Vere: terwijl de psychiatrie nog maar in de kinderschoenen stond, beschreef Couperus uit de losse pols een van het begin tot het einde geloofwaardige ziektegeschiedenis van een meisje met persoonlijkheidsstoornissen. Dat is heel knap, en daarom is Louis Couperus zo''n goed schrijver, wat zeggen we, een schrijver van internationaal niveau. Net als Yvonne Keuls. En als het zijn psychologisch inzicht niet is, dan wel zijn stijl. Die stijl! Observatievermogen en stilistische begaafdheid, zijn dat de ingredienten van een groot schrijversschap? Maak Eline Vere los van de tijd waarin het werd geschreven, ontkoppel de roman van de reputatie van de schrijver en je krijgt een heel ander boek. Beter nog: schuif het boek vijfenvijftig jaar op in de tijd en leg het naast een andere moderne klassieker en vergelijk. Leg Eline Vere naast De avonden en je ziet direct meer overeenkomsten dan verschillen. Over Eline wordt vaak gezegd dat ze ten onder gaat aan het benepen Haagse milieu, waarmee steevast wordt gesuggereerd dat het de gruwelijk benepen moraal is die haar de das om doet. Dat is een misverstand. Hoewel in de roman zo nu en dan wordt gesproken over of iets wel of niet kan, mag er toch behoorlijk veel. Er wordt gezoend onder verliefden die samen in de bosjes liggen, er wordt geflirt en gesjanst en niemand die er wat van zegt. Er komt een gescheiden vrouw in voor, die na een desastreus huwelijk bij haar moeder intrekt en weer wordt opgenomen in de Haagse kringen. Lang niet alles kan, maar er kan veel. Maar als het de moraal niet is, wat is het dan? Eline zucht onder dezelfde last als waaronder Frits van Egters ruim een halve eeuw later bijna bezwijkt: de dodelijke werkelijkheid. Door de hele roman worden ontelbare pogingen gedaan om aan de gruwelijke alledaagsheid van een bestaan zonder verbeelding of ideaal te ontsnappen, pogingen die stuk voor stuk mislukken. Al op de eerste bladzijden zet Couperus de toon: de jonge hoofdpersonen organiseren een aantal tableaux vivants, waarin scènes uit de geschiedenis of mythologie worden verbeeld. De lezer is er getuige van hoe de jongens en meisjes zich moeizaam optuigen in dure kostuums. Het resultaat is het droombeeld ''La mort de Cleopatre'', maar door alle verbeelding blijft de werkelijkheid altijd zichtbaar. De toeschouwers in de suite en serre geven blijk van dezelfde kunstopvatting die Hollandse critici door de eeuwen heen hebben gehuldigd; het is pas mooi als het herkenbaar is: ''"En dat is Marie, en die andere, o, dat is Lili, onherkenbaar! Wat een prachtige costuums, wat een moeite! Ziet u, die draperie van Lili, dat violet met zilver, heb ik hun nog geleend." "Hoe doen ze het!" murmelde de oude dame.'' Dat is het thema dat als een rode draad door Eline Vere loopt: keer op keer wordt stevig afgerekend met alles wat ook maar de schijn van verbeelding in zich draagt. Wanneer de goedzak Henk van Raat (een man die zich in De avonden heel goed thuis zou voelen) zich verkleedt als Sinterklaas, weet je zeker dat zelfs die illusie niet bewaard zal blijven: ''St. Nicolaas, wiens tabbaard bepaald afzakte en reeds een halve el over zijn voeten golfde, terwijl een blonde reep tusschen zijn grijze lokken en zijn mijter zichtbaar was.'' Daarin onderscheidt Eline zich van de anderen, dat is wat haar op een gegeven moment fataal zal worden: zij probeert de werkelijkheid wanhopig mooier te maken dan zij is. Ze woont in huis bij haar zuster Betsy en haar zwager Henk. Portret van een huwelijk: ''Hij, op aandrang zijner vrouw, had in dien tijd naar een eene betrekking, een bezigheid gezocht, daar hij Betsy met zijn kalme, goedmoedige luiheid soms verveelde, als een trouwe hond, die men steeds aan zijne voeten vindt liggen, en die, bij ongeluk, dikwijls getrapt wordt. (...) En hij genoot van den zeer enkelen avond, dien zij thuis, alleen, doorbrachten, en die hem, in zijne aangeboren neiging naar gezelligheid, vulde met een lauwen wellust; die hem, op het einde, verliefder deed worden, dan wanneer hij zijne vrouw, buiten zij bereik, op een soiree had zien tintelen van scherts en vrolijkheid. Dan werd hij wrevelig, en zeide, in eene boudeerende stilte, geen woord bij het huiswaarts keeren. Zij echter, op dien enkelen avond, verveelde zich gruwelijk, werd slaperig in den suizenden gloed van het gas, en ergerde zich, met een boek op de canapé liggende, aan haar man, die de illustraties van het leesgezelschap bezag, of minuten lang op zijn kopje thee zat te blazen.'' Psychologisch inzicht, inderdaad, maar dit soort observaties staan niet op zichzelf. Couperus schetst een milieu waarin mensen gevangenen zijn van zichzelf, van hun onvermogen een dimensie aan hun bestaan toe te voegen, namelijk die van de verbeelding. Vooral dat kopje thee waardoor het bestaan zin zou krijgen, lijkt me bij uitstek een Reviaans detail avant la lettre. In een dergelijke omgeving blijkt geen enkele illusie houdbaar. De waaier die Eline cadeau krijgt op sinterklaasavond, blijkt uiteindelijk niet afkomstig van haar gedroomde minnaar, de bariton Fabrice, maar van de even goedbedoelende als prozaische Otto. Fabrice zelf, die door Eline avond aan avond wordt gadegeslagen in zijn heldenrollen in de opera en wiens foto''s zijn verzameld in een geheim album, blijkt tijdens een gewoon concert in zaal Diligentia uiteindelijk niets anders dan een dikke man met geplakte haren en een onderkin. Alleen neef Vincent biedt Eline zicht op een wereld waarin alles anders is. Maar ook hij is een slachtoffer van zijn eigen verbeeldingskracht. Om de stilstand, de stasis van het leven in Den Haag het hoofd te bieden, heeft hij gekozen voor de beweging. Zijn leven bestaat uit reizen. Steeds wisselende vergezichten, raadt hij Eline aan, dat is het echte leven. Maar zijn onvrede is bijna nog groter dan die van Eline; zin antwoord is de vlucht. Pas aan het eind van het boek vindt hij iets van gemoedsrust in de armen van een sterke man zonder veel fantasie, de Amerikaan St. Clare. In Vincent ziet Eline een lotgenoot, geen redder. Omdat een leven zonder illusies onmogelijk is, gaat Eline - net als Frits van Egters - zich illusies maken, en dat wordt uiteindelijk haar ondergang. Het zal achteraf ongetwijfeld psychiatrisch verantwoord zijn wat Couperus heeft beschreven, maar wanneer Eline zich onder behandeling had moeten stellen van een zieleknijper, dan had met Frits van Egters hetzelfde moeten gebeuren. Beide personages zijn anders dan alle anderen om hen heen - de anderen in Eline Vere leiden onbeduidende levens waarin de schrijver zichzelf nogal eens verliest; de bezadigde liefdesperikelen van Lili, Freddy, Marie en hun bijbehorende mannen worden met te weinig afstand beschreven om ze interessant te maken; ze houden het verhaal van Eline op, in plaats van er een passend contrast mee te vormen. Maar die anderen leiden geen ander leven dan de meeste mensen tegenwoordig; ze groeien op, gaan samenwonen, krijgen kinderen en gaan dood. Dat is het leven in een notedop; in 1887 en in 1948 en in 1991. In Den Haag en in de rest van de wereld. Het is de realiteit waaraan Eline tevergeefs probeert te ontsnappen. Haar zelfmoord aan het einde van het boek is een noodoplossing, voor haarzelf, maar ook voor de schrijver: het is niet de langverwachte vlucht in de pure verbeelding, maar een vlucht in het niets. De roman Eline Vere moet Couperus'' eigen ontsnappingspoging zijn geweest, gedaan met in zijn achterhoofd het groeiende besef dat echt ontsnappen niet mogelijk is. Om zelf te kunnen overleven, doodde hij Eline Vere op papier. En het lukte; het was gezien, het was niet onopgemerkt gebleven. Id: 27936 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron Het Vaderland Publicatiedatum 13-09-1929 Recensent Recensietitel Over het ontstaan van Eline Veere Taal Nederlands Zooals men weet schrijft Henri van Booven een uitvoerig werk over Louis Couperus onder den titel Leven en werken van Louis Couperus. In de Septemberaflevering van Groot-Nederland vertelt hij een en ander over het ontstaan van Eline Vere, den eersten grooten roman van Couperus. Couperus had eenige bundels verzen uitgegeven, welke geen onverdeeld gunstige critieken hadden gehad. Van Booven vertelt nu: "Sterker en sterker zou de wrevel in hem groeien na de lauwe, soms schampere kritieken over zijn verzen en proza. Doch meer en meer zou hij nu ook geprikkeld worden, om andere kanten van zijn talenten te toonen, (zie brief Netscher.) "Gewrongenheid" en "verouderdheid" was hem terecht verweten, en nu, langzaam aan rijpte in hem het plan om eens te verrassen met iets dat in de Nederlandsche letteren klinken zou als een nog nimmer geluide klok. Wanneer hij met zijn nicht M.Vl. H. en anderen uit den vrienden- en familiekring bij grootvader Baud samenkwam, liet hij zich gelden als amuseur. Zijn nabootsingsvermogen met betrekking tot operazangers, tooneelspelers, zijn mimiek waren voortreffelijk. Meermalen werden er onder zijn leiding tableaux vivants vertoond. Hij verstond het menschen, draperieën, tapijten, sluiers, gewaden zóó te schikken, dat er van die levende schilderijen iets uitging. Zelf kon hij gedurende dergelijke vertooningen, of bij het dilettantentooneel, dan zijn loomheid botvieren. Gaarne zette hij zich aan de voeten of te midden der medespeelsters of vleide zich tusschen haar op kussens en tapijten. "In die periode rijpte de opzet voor "Eline Vere". Sommige zijner kennissen droegen tot de typen in het boek en tot die van de hoofdfiguur bij. In min of meer gewijzigden vorm kon ieder wel iets van zich of haar zelf in die figuren van het boek terugvinden, doch uit één enkele levende figuur ontstond Eline niet. Eline Vere dat is de essence van de atmosfeer van Den Haag uit de dagen van 1885 - 1890, de atmosfeer waarin de jonge schrijver zich toen koesterde, zooals hij het deed in den familie- en kennissenkring en in de onderscheidene Haagsche interieurs. Had hij aanvankelijk met de plaatsing van zijn werk in tijdschriften eenige moeite gehad, (uit correspondentie met Smit Kleine in Sept. 1886 blijkt dat hij Williswinde, (''t gedicht, niet het boek), in Nederland niet spoedig onder brengen kon vóór voorgenomen bundeling, terwijl C. Vosmaer zich veroorloofde wijzigingen in C.''s werk aan te brengen, in een briefkaart aan S. Kl. 22 Oct. 1884), dra begreep men er de waarde van. Onder de intiemen van den schrijver bevond zich ook Gerrit Jäger. Hoe C. met J. kennis maakte is niet bekend. In Metamorfoze doet Dolf den Bergh aan J. denken. Jäger was een stille droefgeestige, die in tegenstelling met den kritischen Netscher alles van en in Couperus bewonderde. Ook Jäger behoorde tot de trouwe bezoekers op de kamer in de Surinamestraat, waar de oude heer Couperus een huis had laten bouwen. Gerrit Jäger was redacteur aan het "Vaderland" en Couperus noemde hem daarom wel "Gerrit van de Pers". Ook buitenshuis ontmoetten zij elkander, zoo te Scheveningen, des avonds gedurende de concerten op het terras van het Kurhaus, en in den schouwburg. Later was het door Jäger dat de Hoofdredactie van het "Vaderland" voor het eerst van Eline Vere hoorde en mede door den invloed van Dr. Jan ten Brink, dat men er gretig toe besloot om het boek eerst als feuilleton in dit blad te doen verschijnen. "Couperus'' meest geliefde zuster was Cato, die met den advocaat Mr. Vl. H. gehuwd, in het hart van Den Haag in de aloude Molenstraat woonde. Catharina Couperus was dertien jaren ouder dan haar broer en tusschen haar en hem was de band des bloeds altijd sterk gevoeld. De oude heer Couperus, alhoewel verre van ingenomen met het geldelijk zoo onvoordeelige dichterschap van zijn jongsten zoon, had toch uit J. ten Brinks geestdrift voor diens kunnen en vooral na het met succes afgelegde examen Middelbaar Nederlandsch, beseft dat er meer in den jongen stak, dan hij had durven denken. Zijne moeder daarentegen oordeelde haar zoon "knap", en, volstrekt niet litterair ontwikkeld, bewonderde zij hem wanneer zijn werk goed beoordeeld werd. "Van de Surinamestraat naar het Willems Park (Plein 1813) was maar een korte afstand. Wanneer Couperus des avonds niet door diner, soirée, opera, concert of tooneel geboeid werd, als eenige uit het gezin nog "thuis", zijne ouders naar de comedie vergezelde, dan bezocht hij meestal zijn nicht Elisabeth Baud, in het groote huis in de Sofialaan. Doch ook voor een der dochters van Mevr. Vl. H., Mej. M. Vl. H., zijn nicht, een oomzegster, kind van C.''s oudste zuster Cato, voelde hij veel vriendschap. Wanneer zij met hare moeder een deel van den zomer te Nunspeet op de Veluwe doorbracht, kwam Couperus die zuster daar wel bezoeken. Daar was de familie in zekeren zin hereenigd, in vroolijkheid bijeen, daar werd dan beuzelend de dag geplukt, werden er lange wandelingen over de Veluwsche heide gemaakt. In een brief van 17 Aug. 1890 aan deze nicht, herinnert hij haar aan die zorgelooze dagen van vroeger. Zij is weer daar op de Veluwe. Hij die reeds, nu het succes met zijn eerste boek groeit en groeit, peinst over een nieuwen roman, waarin thans slechts drie personen een rol zullen spelen, is niet tevreden midden de Haagsche muren. Met zijn vriend Johan Ram maakt hij late wandelingen in de Scheveningsche boschjes om er het spel van licht en donker, onder voorbijtrekkende wolken, bij volle maan te bewonderen. Hij benijdt zijn nicht haar verblijf op de heide en schertst: "Zou je niet van die witte duinen, waar papa de ezelin "plus blanche que la blanche hermine" heeft ingeteekend, een bedje van erica voor me kunnen meenemen?" En hij besluit: "Denk eens aan het ongelukkige stadsmensch, dat slechts droomt van rose heideplaggen en groote luchten daarboven. Heb je al een aquarel gemaakt naar mijn conceptie?" En onder aan den brief schetst hij een heide bij dreigend regenweder en het bijschrift: "Wolk voor verbetering vatbaar, maar het sentiment is niet te miskennen in den fijngetoetsten horizon". In een anderen brief, twee maanden later uit Parijs, klaagt hij nog eens: "Ja kind, ze zijn wel lang, heel lang geleden, de dagen van Nunspeet, de dagen van de hei, en de sterren, en ze komen nooit weer terug." Dit zijn de herinneringen aan de beelden uit dien tijd dien Couperus zijn stof voor het vele innige in Eline Vere o.a. De Horze hadden gegeven." "De dommelige en toch zoo schoon-teedere atmosfeer van den Haag had eindelijk ten volle in Couperus doen rijpen de plannen voor het in Holland geheel nieuwe werk, waarmede hij de menschen nu eens verbluffen zou. Hij, de precieuse, de gemaniereerde die, o! heel goed historie vertellen en ook wel beelden kon, maar wiens dichtwerk uit 1884 en 1886 was, niet gevoeld, niet geleefd, wiens verzen men vond: klink-klank, koekebakkerswerk, waarin de gekunsteldheid tot een ware ziekte was gestegen, hij zou het nu eens over een heel anderen boeg gooien. "O, hoeveel flonkerde er daar diep in zijn diepste binnen, als een verborgen schatkamer, aan mogelijkheid van stoutste scheppingskracht, hij was zich daar thans van bewust geworden. De tegenspoed had hem juist des te sterker gemaakt en tot daden geprikkeld. Daar bloeide zij dan in zijn verbeelding op, die bleeke, naar liefde en leven hunkerende, levenszwakke bloem Eline Vere. Behaaglijk voorvoelend komend genot van het scheppingswerk, koos hij zich met uiterste zorg zijn papier en zijn veeren pen. 1) Hij begon de laatste Decemberdagen van 1887 in het stille vertrek in de Surinamestraat no. 20 den arbeid. Frans Netscher vertoonde zich niet meer zoo vaak. Was de vriendschap wat verkoeld nu de oude schoolkameraad zoo onomwonden partij voor de "Nieuwe Gids" gekozen had en alles wat oud was hielp mee afbreken.! het oude waaraan Couperus met een zucht naar tradities hechtte, alhoewel er door aard en aanleg reeds ver van verwijderd. Hoe het zij, thans was droefgeestige Gerrit Jäger altijd welkom in de met Indische stoffen gesierde, keurig verzorgde kamer, waar op de schrijftafel alles onveranderlijk ordelijk geschikt lag, van de blanke vellen papier tot iedere snuisterij toe. Gestadig werkt Couperus, telkens uit het Haagsche leven de bloemen kiezend, waarmee hij zijn arbeid luister kon bijzetten. Met dit boek, Eline Vere, begon zijn waarachtige scheppingstijd. "Eigenlijk had het reeds jaren in hem geleefd, onbestemd en vaag al die voorbeschikking tot levensweemoed en levenssmart en tragische dood. Nu was de Eline Vere van zijn verbeelding zijn eenige werkelijkheid, zij leefde in hem. Scherper en scherper was de compositie van het boek hem voor oogen gekomen. Nu kon, zooals hij het later zoo beslist zeggen zou, niets meer veranderen aan den onherroepelijken gang der dingen in het kunstwerk. De wezens daarin zouden leven als volgens een bepaalde wet. "Het zou hier gemakkelijk zijn uit Metamorfoze aan te halen hoe de schrijver het boek zag ontstaan, want Het Boek Mathilde daarin, is wel degelijk het boek Eline Vere en wat Couperus later over zijn eigen scheppingswijze in het algemeen zegt, komt eigenlijk volkomen overeen met de bladzijden 112 tot 117 in Metamorfoze. Echter met de werkelijkheid moet hier rekening gehouden worden, met datgene alleen wat door ooggetuigen is verhaald en herhaald uit de betrouwbare allernaaste omgeving van den meester in die dagen. In een brief aan Frans Netscher, veel later, zegt Couperus merkwaardige dingen, die hier vergeleken kunnen worden met wat hij in Metamorfoze over het ontstaan zegt, namelijk: "Maar niettegenstaande hij het geluk kende, verloochende hij het in zijn ziel, uit bitterheid om desilluzie over Torquato Tasso, over Petrarca, verloochende hij het en wilde voor zich, zooals hij zeide aan de anderen, niets dan een lollig boek, plezier voor hem, plezier voor het publiek." Vóór hij met Eline Vere begon had hij de boeken van Tolstoi gelezen. Netscher die reeds geheel in het journalistieke leven was opgegaan, wist dit en schreef na verschijning van het boek erg onverantwoordelijk in een kritiek dat Tolstoi invloed had uitgeoefend. Couperus tikten den 3den September 1889 hierover in een brief zijn vriend op de vingers: "Dat ik in Eline een generalisatie heb gegeven en dat zij Slavische geesteszusteren heeft, ben ik echter niet met je eens. Tolstoi heeft grooten indruk op mij gemaakt, (zelfs de indeeling in kleine hoofdstukjes is nog meer in zijn manier dan in die der de Goncourts) maar ik heb, voor zoover ik nog in mijn werken kan terugdenken, voor Eline geene Russische herinneringen noodig gehad. Zij is volgens mijn oordeel, geheel en al oorspronkelijk Haagsch. Ook mijn zoogenaamd Orientalisme beschouw je verkeerd. Dit heb ik noch uit Leconte de l''Isle, noch uit een anderen dichter, maar wel uit mijzelven, uit mijn eigen karakter, uit mijn eigen indolentie!.... En ik begrijp niet, dat jij die me zoo lang kent, deze fout hebt gemaakt en niet hebt ingezien, dat mijn Orientalisme wel door lectuur gevoed werd, maar oorspronkelijk in mijzelven kiemde." "En ruim zes jaren later 16-12-1895, in 1897 zou Metamorfoze verschijnen, schrijft Couperus uit Rome aan Netscher, dat hij zich ergert over kritiekjes, hij komt dan op Eline Vere in deze voege terug: "Van Deyssel.... hemelde Eline Vere tot de wolken op, hij moest eens weten in welk een onartistieke bui Eline Vere geschreven werd; in een wanhoop over mijn poëzie, die ik voelde (woord onleesbaar) en toch zoo lief had, in een bui van het kan met niet bommen, om eens een langen roman te schrijven, lang à la Tolstoi, voor het groote publiek en dien de jonge meisjes, waarmee ik flirte, aardig zouden vinden! Dat is de geschiedenis van Eline Vere. Toen ik later ernstig werkte enz." "Men ziet dat hier in het boek en in den brief de grondgedachte één en hetzelfde is." "In die dagen dan dat hij Eline Vere schreef, was Couperus een lange, slanke, donker geknevelde jonge man, onberispelijk, een weinig in de richting van het oververzorgde gekleed, naar de mode dier dagen en de modegewoontes met aandacht volgend.. voor zoover ze hem aanstonden. Van zijn ouders had hij het wat gevulde gelaat geërfd en de donkere oogen, die als naar binnen gericht, en een weinig amandelvormig, aan iets onbestemds van vrouwelijke, Oostersche bekoring deden denken. Zijn tred, wanneer hij door de straten van den Haag flaneerde, had iets zwevends, lichts, statigs en voornaams, zijn blik iets hoog, over alles heen schouwends. Daarbij was er in zijn gaan ook weer mannelijks beslists als van een militair, recht op. Maar zijn gebaren waren traag, overwogen, soms nadrukkelijk illustreerend. Dat gevoel voor een kordaat recht-op dragen van het lichaam, en een antipathie tegen corpulentie, zou Couperus altijd behouden." Van Booven vertelt dan hoe Couperus les geeft aan Elisabeth Baud, zijn latere vrouw, en nog twee dames, na zijn examen Middelbaar Nederlandsch, om, toen de lessen waren beëindigd, Eline Vere voor te lezen. "Heel dien zomer begon, omstreeks vier uur des middags die voorlezing. Voor vele weken had de oude kastanjeboom in den tuin achter het huis zich met een weelde van bloesems gesierd en de groene, gestekelde vruchten rijpten reeds. Daar onder dien boom werd dan, wen het weder warm was, de lezing vervolgd. Al waren er wel eens dagen, dat de schrijver hier niet aan toe kwam, omdat hij slechts een paar zinnen had toegevoegd, (zie óók Metamorfoze, blz. 112-117). De kritiek werd hem door de vriendinnen niet gespaard. Daarna volgden dan vele en langdurige gedachtenwisselingen, die soms bevruchtend werkten op zijn geest, maar hem ook vaak verwarden en hem er aan deden wanhopen, dat hij het boek ooit tot een goed einde brengen zou." 1) Louis Couperus kende de vulpenhouder niet, hij schreef later altijd met stalen pennen. Eline Vere werd geheel met een veeren pen geschreven, en naarmate hij vorderde door zijn aanstaande vrouw Elisabeth Baud gecopieerd voor het als feuilleton naar "Het Vaderland" ging Maandag 18 Juni 1888 tot 4 December 1888. Id: 43159 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron De Standaard Publicatiedatum 31-12-1988 Recensent Freddy De Schutter Recensietitel Autentiekste boek van Couperus 100 jaar : Waarom vond Eline Vere zulke enorme weerklank? Taal Nederlands In de zomer van het jaar 1888 was het Nederlandse lezerspubliek in twee kampen verdeeld. Casus belli vormde het in Het Vaderland verschijnende feuilleton Eline Vere van de debuterende romancier Louis Couperus. De ouderen, die vonden dat boeken waren uitgevonden om twee gelieven aan het eind met mekaar te laten trouwen, konstateerden iedere ochtend handenwrijvend dat er weer eens niets was gebeurd. De jongeren aanbaden Eline Vere. Primo omdat het verhaal zich inderdaad, geheel volgens de eisen van de tijd, eindeloos scheen voort te slepen. Secundo omdat het boek slecht afliep. Ook dat was modern. Zie Madame Bovary. De lezer van een eeuw later, die Eline Vere opnieuw leest, zal in een eerste primaire reaktie het kamp van de ouderen kiezen. Het boek lijkt zich inderdaad soms te verliezen in oeverloze nevenintriges en Eline Vere is in onze ogen een verwend nest dat moedwillig haar geluk te grabbel gooit. Waarom eigenlijk? De problematiek van het meisje ontgaat ons nagenoeg geheel. Haar enige moeilijkheid lijkt erin te bestaan dat ze zich verveelt. Noodlot Eline Vere was het eerste boek van Couperus en tegelijk - dat wordt er altijd bij gezegd - zijn meesterwerk. Maar er is, vreemd genoeg, nooit een verfilming van gemaakt. Aan de buitenkant is Eline Vere een 19de-eeuws Sons and Daughters, dat zich afspeelt in het typische milieu van de Haagse coterie. Mensen die niets omhanden hebben en hun dagen vullen met soirées, visites en naar de opera gaan. Twee problemen beheersen het leven: de liefde en de ongezeglijkheid van het personeel. Aan het einde is iedereen getrouwd. Op Eline na, en daar houdt dan ook de gelijkenis met de soap opera op. In het boek lopen drie, vier figuren rond die, op een paar kleinigheden na, zouden kunnen doorgaan voor afgietsels van Eline, wat gegeven de broeikasatmosfeer in het 19de-eeuwse Den Haag, ook nauwelijks verbazing hoeft te wekken. Maar alleen zij gaat ten onder aan de overbeschaafdheid (239) van haar milieu. Hier stoten we op de befaamde noodlotsgedachte die, zoals we weten, het hele werk van Couperus zal beheersen. Dat we niettemin nergens ook maar het geringste spoortje van een vermoeden krijgen, dat ons een idee brutaalweg wordt opgedrongen, wijst op het meer dan middelmatige talent van Couperus. Menige potentiële lezer heeft zich in de honderd jaar dat het boek oud is, laten afschrikken door de beginscene. Een groepje verwende en naar ons gevoel nogal geëxalteerde en parasiterende rijkeluiskinderen is druk doende met het ineenzetten en repeteren van een zogenaamde tableauvivant. Dergelijke voorstellingen waren in een tijd dat de elektronische lawaai-industrie nog niet ter beschikking stond om partijtjes en feesten op te luisteren, waanzinnig populair. De scene is tergend lang uitgesponnen en je kunt er van alles over zeggen, behalve dat ze iemand het koude zweet in zijn handpalmen bezorgt. En toch heeft dit tafereel iets van een ouverture - je komt met Eline Vere altijd weer bij de opera uit - : de sfeer van leegte waarin het hele boek zal baden, wordt er feilloos in opgeroepen. Het woord overbeschaafdheid is daarnet al gevallen. De kunst, in normale tijden voorbestemd om het leven te interpreteren en te verhelderen, is bij deze mensen geworden tot een nauwelijks voldoening gevend middel om de wanhoop, de nijpende vragen naar het "waarom", het "waartoe", het "en wat straks" verre van zich af te houden. De literatuurgeschiedenis omschrijft dit levensgevoel meestal als "fin-de-siecle". Wat ik hier neerschrijf, zul je nooit bij Couperus aantreffen. Couperus is de grootmeester van de suggestie en de evocatie. Hoogstens zal hij één van zijn personages, een brokstuk van zijn ideologie in de mond leggen. Maar bij bepaalde scènes heb je het gevoel dat onder de oppervlakte een afschuwelijk drama aan het lopen is, dat vroeg of laat in een kataklisme moet eindigen. Ik denk hierbij heel konkreet aan de avond waarop Otto Eline "vraagt". Een gebeurtenis, van zulk een bijna ondraaglijke intensiteit dat je af en toe lucht te kort komt. Ook al zegt Eline uiteindelijk "ja", toch heb je de niet te definiëren indruk dat je een Griekse tragedie bijwoont, Ik geloof dat alleen een kineast als Visconti deze scene behoorlijk had kunnen verfilmen, d.w.z. de intensiteit ervan had kunnen overdragen. Naturalisme In de Nederlandse literatuur staat Eline Vere bekend als de eerste naturalistische roman, die naam waardig. (Enkele jaren daarvoor had Lodewijk Van Deyssel het te verwaarlozen Ene liefde de wereld ingejaagd.) Het naturalisme was, onder de indruk van enkele spectaculaire ontdekkingen in geneeskunde en biologie, sterk geïnteresseerd in zieken, en meer bepaald in lijders aan de pas gekatalogizeerde vorm van waanzin. Eline Vere is tussen de bedrijven door te lezen als het klinische verslag van ontstaan, progressie en fatale afloop van één geval. Aanvankelijk is Eline alleen maar prikkelbaar, de ziekte van de tijd en in haar familie een aangeboren kwaal. In de groteske episode-Fabrice - zij dweept enige maanden met een operazanger, ontdekt dan van het ene moment op het andere, dat ze altijd een dikke, oninteressante, van alle poëzie gespeende man heeft aanbeden - vindt een eerste, ongevaarlijke afdwaling van de realiteit plaats. Ongevaarlijk, want Eline raakt uit zichzelf weer in het goede spoor. Zij gaat een engagement aan met de doorbrave maar saaie Otto. Nieuwe begoocheling: zij speelt nu de hartstochtelijk verliefde en beminnende. Intussen is Vincent op het toneel verschenen: een dekadente nietsnut, een typische fin-de-siecle figuur, al doen we hem met de laatste omschrijving waarschijnlijk te veel eer aan. Met Vincent vangt een nieuwe faze aan; Eline raakt definitief het kontakt met de realiteit kwijt, ze beeldt zich in dat Vincent verliefd is en interpreteert alle tekenen, ook als ze juist in de tegenovergestelde richting wijzen, volgens dit starre dogma. Schizofrenie? Paranoia? Ze verbreekt haar verloving, ontketent op een nacht een verschrikkelijke scene. Je bent stapelgek, zegt haar zus op een dag, maar niemand uit haar omgeving lijkt te beseffen dat ze inderdaad krankzinnig is. Ook dat hoort bij de typische symptomen van haar ziektebeeld. De rest is logische afwikkeling van het tragische uitgangspunt: ze vervreemdt van zichzelf, van de wereld, beleeft een korte bevlieging van godsdiensthysterie, stoot iedereen af die haar wil helpen. De breuk met de realiteit is een niet meer te dichten kloof geworden. Een vriend van Vincent vraagt haar ten huwelijk. Ze wijst hem met ijzeren konsekwentie af, want het enige wat ze nog wil, is lijden en gekwetst worden. Zelfmoord is de logische afronding. Ik zou overigens iedere Nederlandstalige de raad willen geven het hoofdstuk waar Eline het fatale drankje neemt (in haar kringen de enige acceptabele techniek om er een eind aan te maken en bovendien zindelijk) nog eens door te lezen. De episode kan gerust wedijveren met de beroemde sterfscene van Madame Bovary. De echte? De lezer van 1988 zal bij de lektuur van Eline Vere vooral behagen scheppen,in het konflikt tussen wat sommige hedendaagse psychologen wel eens het binnen en het buiten noemen. Aan de ene kant staat de omgeving van Eline, haar familie, haar relaties en natuurlijk de kliek onverbeterlijke roddelaars. In dat buiten probeert Eline haar positie veilig te stellen. Vergeefs, zoals later zal blijken. Maar daarnaast is er de Eline die een eigen leven leidt binnen de beslotenheid van haar innerlijk. De Eline van het binnen. De echte Eline. De echte? Daarover valt te diskussiëren. Wie het boek aandachtig leest, ontkomt niet aan de bange vraag of de Eline van het binnen uiteindeliJk niet een fiktief personage is. Ze beeldt zich in dat ze verliefd is op Fabrice, ze gelooft dat ze religieuze aandoeningen heeft, ze leeft op het einde in de overtuiging dat ze door niemand kan worden geholpen. Maar waar zit de eigen onvervalste persoonlijkheid onder al die pseudoaandoeningen? Antwoord: nergens, en dàt maakt juist haar tragiek uit. Wanneer Eline in het voorlaatste hoofdstuk zichzelf vernietigt, prikt ze alleen maar een leeggelopen ei door. Er moeten in het Den Haag van Couperus veel zulke lege omhulsels hebben rondgelopen. Vandaar de enorme weerklank van de roman. Eline Vere is misschien niet het sterkste, wel meest autentieke boek van Couperus. Iedereen kent de beroemde boutade van Flaubert "Madama Bovary, c'est moi." Met recht en reden had Couperus dezelfde uitspraak omtrent Eline Vere kunnen doen. Was hij zelf ook niet zo'n leeg omhulsel dat zich al schrijvend moeizaam overeind hield in zijn onbeschaafde wereld? Id: 46324 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron De Nieuwe Courant Publicatiedatum 15-09-1948 Recensent G.H. 's-Gravesande Recensietitel Louis Couperus, Eline Vere en Het Vaderland Taal Nederlands Reeds maandenlang heb ik mij bezig gehouden met het werk van de twee grootste romanschrijvers van een vorige periode: Louis Couperus en Arthur van Schendel. De eerste een typische Hagenaar, de tweede Amsterdammer in hart en nieren, beiden zwervers, beiden verliefd op Italië, beiden feuilletonnist van "Het Vaderland". Maar in hun feuilletons hoe verscheiden van aard. De eerste luchtig-badineerend, de ander serieus verteller, soms met fijnen humor. Beiden debuteerend met een roman, die een keerpunt vormt in onze litteratuur "Eline Vere" en "Drogon". LOUIS MARIE ANNE COUPERUS, werd 10 Juni 1863 op de Mauritskade 11 - thans no.43 - te s'-Gravenhage geboren, tijdens een verblijf met verlof van zijn ouders. "Zoo ik iets ben, ben ik een Hagenaar. Een Hagenaar, die, geboren op de Mauritskade no. 11, zijn eerste kinderjaren heeft voelen wiegen op de deuntjes der soldaten, die op het voorplein der Oranje Kazerne zongen: "En de vierde kompie, en die poetst niet graag. En daarom is ze zo vet, ja-ja....". "Een Hagenaar, die, als klein jongetje, een beetje overduveld door al zijn groote broers en zusters, zoetjes wandelde aan de hand van zijn kindermeid, Caroline, langs de lanen der Haagsche Boschjes, of geheimzinnige spelletjes bedacht in de hoeken der muurkasten, spelletjes. die reedds zijne allereerste romans symbolizeerden en waarvan noch zijne ouders, noch broeders en zusters noch Caroline ooit iets begrepen. Een klein Hagenaartje dus, een erg vroom Hagenaartje die plechtig zijn kinderbijbel las - een hoofdstuk er uit - voor hij naar bed ging, maar ook in bed, een gestolen lint van een zijner zusters bond aan zijn eenen voet, en die voet met den andere, onvertuiten voet buiten de dekens stak om ze met elkander te doen dansen, als heer en dame: de omlinte voet was natuurlijk de dame. Een kind met vreemde fantazietjes, die de school bezocht op den hoek van het Buitenhof, voor hij, negen jaar, met de hele familie naar Indië vertrok....' Vijf jaar later kwam hij in Den Haag terug, na te Batavia het Gymnasium Willem III bezocht te hebben. Hij deed examen voor de 3e klasse van de H.B.S. aan 't Bleijenburg, waar de bekende leeraren A. W. Stellwagen en dr. Jan ten Brink les gaven in Nederlandsche taal en letterkunde. Couperus zakte echter en werd in de 2e klasse geplaatst, ging in 1879 naar de 3e, maar bleef in 1880 in de vierde zitten om zijn slechte wiskunde cijfers. Jan ten Brink raadde Couperus' vader aan Louis te laten studeeren voor de acte M.O.Nederlandsch. Dit geschiedde en op 6 Dec 1886 slaagde Couperus, maar hij was nooit van plan om les te geven. Hij voelde zich schrijver en had reeds in 1884 zijn bundel "Een Lent van Vaerzen" uitgegeven, in 1886 gevolgd door "Orchideeën", welk boek hij aan zijn leermeester Jan ten Brink opdroeg. Dat boek bevatte proza en poëzie, maar beide uitingsvormen lieten niet vermoeden, dat weldra "Eline Vere" geschreven zou worden. In de laatste Decemberdagen van 1887 begon hij aan dezen roman - later dateerde Couperus bijna steeds zijn werk - die van 17 Juni - 4 December 1888 in "Het Vaderland" als feuilleton is verschenen. Korten tijd later is een novelle "Een Ster", opgenomen in "Nederland" van 1888, geschreven, want het is 29 Juni '88 gedateerd en nimmer herdrukt. Hoe kwam Louis Couperus aan het talent, want dat is een vraag, die men zich altijd bij schrijvers stelt en die meestal onbeantwoord moet blijven. Bij hem kan men wijzen op den vader, die volgens verklaring van Couperus' ouderen broer, in den grond van zijn hart literator (was), grondig op de hoogte van zijn Latijn en Grieksch, en evenzoogoed bekend met de andere talen: Fransch, Duitsch, Engelsch, Italiaansch en Maleisch ... Daarentegen stond Louis met meetkunde en algebra, met natuur- en scheikunde reeds in zijne jeugd op zeer gespannen voet. Ook alweer overgeërfd van onzen vader: meetkunde, ja dat ging nog wel, het kwam daarbij aan op logika; natuurkunde ook wel, maar algebra: (a+b)2 een gruwel voor mijn ouden vader, en eveneens voor mijn jongsten broeder iets ondoorgrondelijks; scheikunde, neen! zwavelwaterstof, dat was een afgrijselijk ding, waar beiden, vader en broeder een hartgrondigen afkeer van hadden. Daarentegen voelde mijn vader veel voor sport van dien tijd: zwemmen, schermen, paard rijden, voetreizen en dergelijken. Louis daarentegen heeft daarvoor nooit iets gevoeld. De sportchromosoom is dus niet van den vader op den jongsten zoon overgeplant. Kaartspel, schaken, billardspel, waren allen voor Louis nuttelooze inspanningen van lichaam of geest, waardoor hij zich niet voelde aangetrokken.... Daarentegen heeft Louis, volgens mijn zienswijze van zijn vader weer wel mee gekregen, geestelijke fantasie, imaginatie en verbeelding, terwijl ik ook op onzen vader meen te mogen terugvoeren de bekwaamheid om zijn gedachten juist uit te drukken en de schoonheid en kracht te beseffen van de Nederlandsche taal, Louis was daartoe om zoo te zeggen, hereditair voorbereid. Zoo onaangenaam een sportief optreden in iedere richting voor Louis steeds geweest is, zoo gemakkelijk en aangenaam was hem het literarisch denken, zoowel in vorm, als in klanken en kleuren. Een schoone vorm, welluidende klanken en bij de omgeving passende kleuren waren voor Louis levensbehoeften, van zijn eerste jeugd af. Ik herinner mij een gesprek dat wij eens (in pl.m. 1885) hadden, het ging over de vraag of men, als auteur zich had te verdiepen in het eigenlijke wezen van de zaak dan wel zich mocht bepalen enkel tot den vorm of klank. Louis beweerde toen, (hij kon toen pl.m. een-en twintig of twee-en twintig jaar oud zijn geweest): "Wat ik zou kunnen denken heeft een ander, voor mij, al lang bedacht, een nieuwe gedachte kan ik niet weergeven; ik kan alleen den vorm veranderen, misschien verbeteren of verfraaien, waarin ik het oude weergeef". Zoo ongeveer ging ons gesprek. Wat den vorm of klank betreft kan men dit betrekken op zijn verzen in dien tijd geschreven, verzen, die niet of weinig eigens hadden. Zijn latere gedichten, uit den tijd van "Dionyzos" (1904), zijn beeldender, maar missen het zangerige uit zijn eersten tijd. Hoe, moeten we ons afvragen, is uit den weinig oorspronkelijke dichter de origineele romanschrijver ontstaan, die met "Eline Vere" ons een onsterfelijk boek heeft gegeven. Het naturalisme was over Frankrijk naar ons land toegekomen. Zola was de vereerde meester, óók door Louis Couperus. Maar van navolging was geen spraak. Eerder zweefde hem Tolstojs "Anna Karenina" voor den geest. Couperus, tot de uitgaande kringen van de Residentie behoorend, wilde die wereld in zijn roman vastleggen. En dit heeft hij meesterlijk gedaan. "Het Vaderland", waar het boek als feuilleton in verschenen is, was een "staat- en letterkundig nieuwsblad". Dit was niet alleen een leuze, het was een feit. De bekendste schrijvers waren er medewerker van geweest. Jacob Cremer had er feuilletons in gepubliceerd; Carel Vosmaer had zijn studie over Multatuli "Een Zaaier" daarin laten verschijnen; A. Pierson werkte er aan mee en Jan ten Brink om enkele namen te noemen. Dr J. de Jong, de fijnzinnige muziekcriticus, die ook tal van vertalingen uit het Fransch heeft geleverd, had een kunstrubriek gecreëerd en zoo kon "Het Vaderland" zich er op beroemen het eerste dagblad in Nederland te zijn, dat zoo'n rubriek bezat. Gerrit Jäger was er redacteur-buitenland. Hij was - in tegenstelling tot Frans Netscher, die zich meer bij de Amsterdammers had aangesloten - een onvoorwaardelijk, bijna critiekloos, bewonderaar van Louis Couperus en aan Jäger, die men in "Metamorfoze" als Dolf den Bergh kan herkennen, is het te denken, dat de aandacht op "Eline Vere" werd gevestigd en tot plaatsing als feuilleton in "Het Vaderland" werd besloten. Een belangrijke gebeurtenis in de Nederlandsche litteratuur en een daad van moed van de krant. Immers: Couperus was nog weinig bekend en hoe zouden de lezers reageren op dit brok Haagsch leven in een taal, die afweek van hetgeen men gewoon was in een feuilleton aan te treffen. Het was dr. De Jong, die in "Het Vaderland" van 10 Juni 1913, toen Couperus 50 jaar was geworden en dat blad aan een aantal schrijvers een oordeel over den jubilaris had gevraagd, het volgende had geschreven: "Levendig herinner ik mij nog den tijd toen Eline Vere als feuilleton in "Het Vaderland" verscheen. Dat was in den zomer van 1888. Ik bracht de vacantie door te Ginneken. Daar waren gasten van allerlei leeftijd en beroep. Daar was een geleerde, een letterkundige, een magistraat, een zoon van Mars, enz., enz. Men stond een beetje vreemd en wantrouwend tegenover den jongen auteur die toen nog zijn naam moest maken en die er zoo'n aparten stijl op na hield. En toen het verhaal na de introductie der talrijke dramatis personae, zich niet dan langzaam ontwikkelde, keek men elkaar vragend aan. Hadde men het niet uit voorzichtigheid en beleefdheid gelaten, men zou mij als redacteur van "Het Vaderland" - hebben gecondoleerd met de keuze van zulk een roman. En elken morgen, aan het ontbijt, begroette de letterkundige - die reeds lang ter ziele is - mij een beetje spottend met de opmerking: "Dat er nog altijd niets in gebeurde". Sedert dien is men gaan inzien dat "Het Vaderland" er trotsch op mag zijn het eerst aan een grooter werk van den jeugdigen Louis Couperus gastvrijheid te hebben verleend, gelijk het zich er op mag verhoovaardigen in de laatste jaren geregeld bijdragen van den tot volle rijpheid gekomen Louis Couperus te ontvangen". Men ziet: het lezend publiek oordeelde niet zoo gunstig, al waren er tal van anderen, die met spanning den roman volgden en trachtten de personen te identificeeren, ja, die zelfs elkaar vroegen of ze wisten, dat Eline dood was (van Booven pag. 104). De critiek - en nog wel Lodewijk van Deyssel - was zeer gunstig. Hij noemde den "roman van den heer Couperus een goed en een literair werk". "Er is dus iets belangrijks: een nieuwe prozaschrijver, een letterkundige persoonlijkheid, die men noemen kan. Het is zaak daarover druk aan het praten te blijven. Ten eerste over het werk en den schrijver in 't algemeen." En Van Deyssel eindigt met te schrijven, dat hij nog eens herhalen wil "dat Eline Vere een der charmantste werken is, die in de laatste jaren gemaakt zijn, de fransche medegerekend." Netscher - men kent het grapje: de litteratoren zeiden van hem, dat hij zoo'n geweldig sportsman was en de sportsmen noemden hem zoo'n groot litterator - Netscher dan, de vriend van Couperus uit hun H.B.S-jaren en ook een poos daarna, schreef in een critiek dat Tolstoj Couperus beïnvloed had wat niet heelemaal onjuist was, hetgeen anderen later ook geschreven hebben. Maar Couperus was het met de opmerkingen van zijn vriend niet eens. "Dat ik in Eline een generalisatie heb gegeven en dat zij Slavische geesteszusteren heeft ben ik echter niet met je eens. Tolstoj heeft grooten indruk op mij gemaakt (zelfs de indeeling in kleine hoofdstukjes is nog meer in zijn manier dan in die der de Goncourts), maar ik heb, voor zoover ik nog in mijn werken kan terugdenken voor Eline geen Russische herinneringen noodig gehad. Zij is volgens mijn oordeel, geheel en al oorspronkelijk Haagsch. Ook mijn zoogenaamd Orientalisme beschouw je verkeerd. Dit heb ik noch uit Leconte de Lisle, noch uit een anderen dichter, maar wel uit mijzelven, uit mijn eigen karakter, uit mijn eigen indolentie!....En ik begrijp niet, dat jij die me zoo lang kent, deze fout hebt gemaakt en niet hebt ingezien, dat mijn Orientalisme wel door lectuur gevoed werd, maar oorspronkelijk in mijzelve kiemde." En later, in 1895 - ik citeer Van Booven - schreef Couperus uit Rome aan Netscher, dat hij zich ergerde over critiekjes. Hij komt dan nog eens terug op "Eline Vere": "Van Deijssel... hemelde Eline Ver tot de wolken op, hij moest eens weten in welk een onartistieke bui Eline Vere geschreven werd; in een wanhoop over mijn poëzie, die ik voelde (woord onleesbasr, H. v. B.) en toch zoo lief had, in een bui van het kan me niet bommen, om eens een lange roman te schrijven, lang à la Tolstoi, voor het groote publiek en die de jonge meisjes, waarmee ik flirtte, aardig zouden vinden! Dat is de geschiedenis van Eline Vere." Zoo is de historie van den eersten roman van Louis Couperus. Wordt Louis Couperus niet meer gelezen? In "Vrij Nederland" van 31 Juli j.l. komt een artikel voor van Harry Mulisch, dat wij hier ten deele overnemen: Waarom wordt Couperus niet meer gelezen? En waarom Multatuli evenmin? Ik heb zo eens hier en daar "gegallupt" Niet omdat, zo als ik tot mijn verwondering bemerkte, te "hoog" of te "diep", te litterair, te vervelend of te ouderwets, nee, omdat zij onleesbaar bleken te zijn. Ongeveer tien mensen heb ik ondervraagd, en allen waren het eens in hun oordeel. Een slagersknecht had nog nooit van Couperus gehoord; daarop heb ik hem tot mijn kamer toegang verschaft en hem "De Kleine Zielen" voorgelegd. Dit is wat hij, het boek dichtklappend, na tien seconden zei, de uitspraken der anderen samenvattend: "Meneer! U wilt toch, hoop ik, niet dat ik dit lees, wel ? Ik vind het niks. Je zegt toch de lunch; toch niet het lunch!' En al die haakjes, en dat eene en hunne en zijne en hare en zeide werkt op mijn zenuwen. Nee hoor, geef mij maar een gewoon geschreven boek ! " Ik verzocht hem nog even te blijven en las de willekeurige zin voor, die aldus gedrukt staat. "En daartusschen bleef het kind als aangebeden door beiden, met een ijverzucht op elkaar, die hune aanbidding bijna ziekelijk maakte, beiden tegelijkertijd hopende, dat het kind nu spreken zou tot hem of tot haar, en zijne liefkoozing geven zou aan haar of aan hem -" Maar zo sprak ik het uit: "En daartussen bleef het kind, als aangebeden door beiden, met een ijverzucht op elkaar, die hun aanbidding bijna ziekelijk maakte, beiden tegelijkertijd hopende, dat het kind nu spreken zou tot hem of tot haar, en zijn liefkozing geven zou aan haar of aan hem." Waarop de slager: "Meneer, als het er zo stond als u het nu zegt zou ik het ook lezen, want het lijkt me best aardig." En ik sluit mij bij hem aan. Waarom zouden wij die thans ongebruikelijke vervoegingen, lidwoorden, accents circonflexe e.d. niet eenvoudig schrappen en het schrijven zoals wij het zeggen? "Waarom zouden wij er geen nieuwe spelling van maken, als daardoor ontelbare lezers gewonnen kunnen worden? Zijn wij dat eigenlijk niet verplicht? Alles wijst er toch op, dat een boek er is om te worden gelezen! Ongetwijfeld zullen er ouderen zijn, die heftige bezwaren maken, het als heiligschennis vloeken en uitroepen dat men niet raken mag aan wat de meester heeft geschreven." Tot zover Harry Mulisch. De positieve bewering van de schrijver, in de vorm van een vraag gekleed, dat Couperus niet meer gelezen wordt, heeft ons ook aanleiding gegeven een kleine enquête te houden, maar niet bij onze bakker, melkboer of schoommaakster. Wij zijn naar een paar leesbibliotheken en antiquariaten geloopen - immers de boeken van L. C. zijn uitverkocht en men zou dadelijk de vraag moeten stellen hoe dat mogelijk is bij een auteur, die niet meer gelezen wordt - en hebben daar om boeken van hem gevraagd. Overal luidde het antwoord: Niet één meer. Vooral de jongeren kopen ze. In de leesbibliotheken was er vraag naar. Toen hebben we aan enige jongeren gevraagd of ze L. C. nog lazen. Daar was het antwoord bevestigend. Een hunner verklaarde ons, dat hij bij zijn vrienden verschillende delen in de boekenkasten had gezien. En ten slotte ontving een onzer verscheidene brieven, waarin gevraagd werd om bepaalde boeken van hem op te sporen. En thans de spelling. Deze is als het kleed van den man of de vrouw en de uitgangen geven bovendien een rhythme aan en daarom is het schrappen daarvan heiligschennis. Waarom moet men Couperus een modern pakje aantrekken? Een typisch voorbeeld was een bezoek van een man - we weten niet hoe zijn officiële beroepsnaam is - die onze kamer met vloeba kwam bestrijken. Hij voelde zich half en half artiest, misschien wel geheel. Toen hij een portret van een vrouw, in 1898 geschilderd, van de muur haalde bekeek hij het met kennersblik. - Uw moeder? vroeg hij en ik knikte van ja. Hij vond het een goed portret. maar, zei hij, zo'n japon draagt men niet meer. En het haar is tegenwoordig anders opgemaakt. Geef mij haar liever een modern portret. --Een moderne japon en een nieuwerwets kapsel en we zijn er, was mijn antwoord. Ik zal een van mijn vrienden, die schilder is, vragen, dit even te doen. Dat hoeft niet te gebeuren bij een naakt, dat aan de overkant hangt, want dat blijft zoals het geschilderd is, in dezelfde staat als de kunstenaar het heeft afgeleverd. Bij het herlezen van "Eline Vere" Clara Eggink heeft in 1941 "Eline Vere" herlezen en daarover geschreven in "Het Vaderland": "Een van de eerste dingen die men zich bij herlezing van een eenige tientallen van jaren geleden verschenen boek, gaat afvragen is wel: "Is dit boek verouderd?" Onder "verouderd" dient men te verstaan, dat een boek in zijn innerlijk wezen, door den groei der tijden zijn belang verloren heeft. Een werkelijk verouderd boek stamt gewoonlijk uit een minder belangrijk tijdperk der historie en is niets anders dan een beeld van dien tijd. Het boek als zoodanig heeft dus al steeds een zeer betrekkelijke waarde gehad. Een goed boek echter, ook al is het geschreven in een overleefd tijdperk, verliest zijn waarde niet, omdat de schrijver in staat is geweest boven de beperkingen van zijn tijd uit zijn sujetten met altijd geldende waarden te teekenen. Zoo'n boek is Eline Vere. Wat aan dit werk verouderd genoemd kan worden, dat zijn de details. Wij rijden niet meer in rijtuigen, Den Haag is iets minder een provinciestad geworden, een moderne Eline zou niet meer van onvervuldheid verkwijnen, maar eerder verbitterd aan den drank raken of haar troost zoeken in psycho-analyse .... Beschouwen wij de individuen in dit boek één voor één, dan zal het opvallen hoe aanvaardbaar zij nog steeds zijn. Eline zelf was in zekeren zin een tijdsverschijnsel, maar zelfs nu nog niet onmogelijk te noemen." Id: 51183 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1918 Bron De Amsterdammer Publicatiedatum 19-10-1918 Recensent Top Naeff Recensietitel Taal Nederlands Eline Vere in de korte kleeren... Zouden wij weekhartiger zijn dan de auteur, die zijn echtgenoote verlof gaf tot het expériment? Het is een algemeen verschijnsel, dat eens schrijvers liefde voor een bepaald gegeven zich gedurende den arbeid van het scheppen zoodanig uitput, dat het werk hem ontvalt met de laatste proef. Couperus, al vergunt zijn fantasie hem soms dien weelderigen schijn, behoort allerminst tot de in zelfverteedering vegeteerende poëeten, en dat deze bij uitstek lenige, frissche, sterke geest geen vijf en twintig jaar lang zijn eersten roman zou omkoesteren met den gloed eener eerste liefde... komt ons begrijpelijk voor. Maar wij? Wij die eenmaal dit werk in blijdschap ontvingen, staan wij er niet anders, ik zou haast zeggen, zwakker tegenover? Blijft niet de zeldzame aandoening eener joy-for-ever ons heilig, verdiept niet juist de tijd dien eersten, vreugdevollen indruk, en zijn wij eigenlijk wel bestand tegen een aanslag op onze herinnering, die immervoort verinnigt en bindt? Wat mij betreft, ik kan hier slechts bekennen, dat ik met al mijn oude liefde, met mijn jongste sentimentaliteit, zoo ge wilt, ben blijven hangen aan den roman "Eline Vere", en dat ik het eenvoudig niet verdraag wanneer het mutsje van de oude mevrouw van Raat anders in de plooien valt dan ik hen nu meer dan vijfentwintig jaren bewonderd heb. Al kost het mij mijn critischen naam: ik heb het geheele eerste bedrijf op spelden gezeten louter om bagatellen, telkens als de deur openging gevréésd voor Otto en Frédérique, Lili, Georges en Eefje, voor den blik van Vincent, en den gullen lach van Emilie..., en een berg van gemoedsbezwaren rees tusschen het tooneel en mij toen Betsy van Raat haar "sneer" van wrevele mondaine: "Je das zit scheef!" omzette in burgervrouwtje's bedrijvigheid en zij haar man's das daadwerkelijk rechttrok. Met gevolg, dat het karakteristiek gebaar van den goeden Henk: "Hij stotterde iets en tastte naar zijn hals", waarmee in den roman, en één zin, een mensch, een bepaalde menschsoort, ten voeten uit staat gebeeld, mede gecoupeerd werd. Stellig, ook dit is, schijnt, een bagatel, maar is niet heel het boek een mozaïek van dergelijke, onmiddellijk rakende, kleine aanduidingen, en staan niet de tooneelspelers, die deze vaste atmospheer om Eline te scheppen hebben, in de eerste plaats voor de taak geen wenk van hooger hand te laten glippen? Zoo verukkelijk verfijnd, zoo licht, zoo bekoorlijk afgerond werd ons door Couperus' beschrijftalent, dit leege Haagsche wereldje geschetst, dat het ons nog immer heugt als een weemoedig maar schitterend feest, waarop we ons gelukkig rekenden tot de gasten te behooren. In slechts één bedrijf, het eerste, vinden we op het tooneel dit wereldje terug. Mevrouw Couperus koos daarvoor Eline's verjaardag, maar hoe sterk had ons dit dan ook moeten overtuigen, hoe had dit bedrijf het glimlachend souvenir aan alle andere, niet in het stuk naar voren gebrachte, episoden kunnen wekken! De logeerpartij op "de Horze" het eerste eetmaal in Lilli's poppenhuishouden, we hebben het eenmaal meegemaakt als stond de dikke boom in onzen eigen tuin en als waren we mede verantwoordelijk geweest voor het menu. Grif zou onze verbeelding er opnieuw voor te winnen zijn. Zelfs voor de banale tableaux-vivants, waarmee Paul den feestdag van Papa Verstraten opluisterde, en die ons wonderen van geniale vinding toeschenen, ... behielden wij een zwàk. Als maar de figuren, die daar voor ons optraden in de koele werkelijkheid des tooneels, deze verteedering onaangetast hadden gelaten, iets van onze eigen innerlijke warmte hadden weten over te brengen in Eline's boudoir. Om Eline Vere waast, als om de vrouwen van Shakespeare, een tooverglans van ijle lieflijkheid, welke met haar karaktereigenschappen, fatale zenuwen en melodramatischen dood minder verband houdt dan wij oppervlakkig meenen. Een meisje dat met Ouïda dweept, heeft niet bepaald mijn sympathie, maar van Eline Vere houd ik ondanks Ouïda en Gounod. Met de brillanten spin in heur haren, met het kleine mofje hoog aan haar kin, schimt zij door mijn verleden als een sprookprinses, al was zij in haar tijd misschien niet meer dan een onbeduidende jonge dame met neiging tot hysterie en gevaarlijke driftbuien. Wij moeten den afstand niet verkorten. Couperus schiep het figuurtje in een tijd toen "de psychologie der vrouw" nog minder tot den bon-ton behoorde dan thans en wij nog durfden droomen zonder Freud. Hij schiep het intuïtief, en wij namen het in ons op in onbevangenheid. Het raakte ons betrekkelijk weinig wáár het nu precies haperde, in de ziel, de zinnen, of het brein der frèle freule, en de conclusie: ze had er met den operazanger Fabrice van door moeten gaan, want die alleen verstond de kunst de vrouw in haar te wekken, die alleen had haar kunnen geven, zij het voor één donkeren nacht, de vervulling welke het bloedarm verlangen geneest, kwam toenmaals niet in ons op. Nu wij het werk in een nieuwen vorm opnieuw te doorleven krijgen, vraagt "Femina" terstond naar dien eenigen man, ten opzichte van Eline van meer beteekenis dan Otto, Vincent en St. Clare, die slechts haar berekening, haar medelijden en haar berouw opwekten, en missen wij in hem een tooneel-hoofdfiguur. En naar de ontgoocheling om die verheerlijkten baryton vragen we, want dit leed om een gedurende drie maanden triomfantelijk omgedragen droombeeld, is het eenige dat eerlijk in Eline's hart ingrijpt, het onberekenbare... Eline, als tooneel-lijderes, reageert op drie mannen met haar verstand, één (haar zwager Henk) nadert haar van den anderen kant, en bij hem vindt zij "troost". Hier is de aanwijzing. In Henk herkennen wij den jongeren broeder van Fabrice, in hoogste instantie: den man dien Eline behoeft om van een tragédienne een mensch te worden, en ons als zoodanig te boeien. Het tooneel stelde op eenmaal den eisch, welke het boek ons om zoo te zeggen bespaarde, dat we zouden begrijpen waaraan Eline te gronde gaat: aan haar gezonden hartstocht. Maar waar die eisch dan, ten deele - want de broeikas-atmosfeer ontbrak - en op tamelijk eentonige wijze, in vervulling gaat, grijpt ons meteen de teleurstelling, want als we het dan allemaal neuswijs doorzien, dan is Eline Vere Eline Vere niet meer, het geheim is eraf. En wat wij, den sluier vol arabesken opgelicht, dan verder van haar gewaar worden, komt ons veel minder belangwekkend voor dan de sluier zelf. Mevrouw Couperus heeft knap en met gevoel voor het dramatisch effect eenige fragmenten van den roman en scène gezet, maar dat deze moeilijk arbeid ook maar bij benadering een équivalent zou brengen van Couperus' jeugdwerk kan zij zelve niet hebben verwacht. Het Hofstad-tooneel zou zich zijn taak hebben verlicht en misschien was men dit aan Couperus' jongen roem wel verschuldigd geweest, wanneer het het werk had gelaten in zijn tijd, in de mode van 1890. Dit zou al dadelijk de noodzakelijkheid van strenge stijleering hebben doen gevoelen. Het boek is geenszins "verouderd," maar, zooals ik hierboven zei, wij moeten den afstand tusschen den tijd waarin het ontstond en het oorlogsjaar 1918 niet verkorten. Het werd nu hoe langer hoe moeilijker de bevallig-stijve Eline te herkennen in de los-bevallige Elsa Mauhs, en de wijde halsmode van dit oogenblik maakte het tooneel waarin Eline het medaillon-portret van Otto, dat zij op haar borst draagt, aan St. Clare wil toonen, tot een gebaar van bijna stuitende ongegeneerdheid. In verhouding tot het oorspronkelijke werk, wel te verstaan. Elsa Mauhs heeft aan de hoofdrol haar beste kracht gegeven, met haar sterke techniek vermocht zij het stuk over vele klippen heen te dragen. Dank zij haar fel-doorleefd en fijn geschakeerd spel bleven we in de schrale handeling geboeid. De aangewezen persoon voor de rol was zij nochtans niet. Te veel gemoedsmensch en te zwaar van accènt. Ook zij liet weinig... te raden. Sarah Bernhard zou een Eline Vere zijn. En dan voor het "ernstig" publiek uit den tijd van Noodlot en Lotos... Mevrouw Couperus heeft met haar bewerking een beetje te lang gewacht. Maar dat men den schrijver van den eersten, onovertroffen Hollandschen familie-roman, langs dezen indirecten weg nog eens openlijk heeft kunnen toonen hoe erkentelijk ons volk, waaronder ook de Haagsche beaumonde, zijn groote zonen blijft, zal haar, als ons, een voldoening hebben geschonken, die boven alle tooneel-teleurstelling uitrijst. Er was hartelijke belangstelling, en er waren, met een leven van schoonen geestelijken arbeid "welverdiende", bloemen voor Louis Couperus. Id: 58293 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron Trouw Publicatiedatum 15-11-2003 Recensent Elma Drayer Recensietitel Elma Drayer herleest 'Eline Vere' Taal Nederlands Welke klassiekers verdienen het nog herlezen te worden? Deze maand test 'het kanon' vier Nederlandse, naturalistische romans. Stel dat Louis Couperus (1863-1923) de VPRO-gids van een paar weken geleden onder ogen had gekregen. In de rubriek Achterwerk schrijft een 15-jarig meisje: ,,Mijn ouders zeggen al vanaf mijn geboorte dat ik op mijn vader lijk en mijn zus op mijn moeder.'' Pap komt uit een 'sportieve, ongezellige, hardwerkende familie', mam uit een 'gezellige'. ,,Het voelt aan als een wedstrijd tussen mij en mijn zus, en mijn zus is die aan het winnen. Alsof mijn ouders voor mijn geboorte al bepaald hebben dat ik de saaie ben.'' Couperus had er niet vreemd van opgekeken. Wat het meisje beschrijft is de verdunde variant van een denktrant die in zijn tijd gloednieuw was: de mens is gedetermineerd door de wetten van erfelijkheid en milieu, en aan dat noodlot valt niet te ontsnappen. Als een van de eersten in Nederland heeft hij deze naturalistische psychologie gepopulariseerd -vooral in zijn grote Haagse romans: 'Eline Vere', 'De boeken der kleine zielen' en 'Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan'. Couperus begon aan 'Eline Vere' in december 1887. Tot dan toe had hij zich, weinig succesvol, bekwaamd in de poezie. Nu wilde hij een 'langen roman' schrijven die het 'groote publiek' zou behagen. In de trant van Tolstoi, van Flaubert en Zola, en gebaseerd op het gegoede Haagse milieu waaruit hij zelf kwam. Hij voegde zich daarmee in een trend: in januari 1888 verscheen 'Een liefde', scabreuze eersteling van Lodewijk van Deyssel, ook met een 'zenuwachtige' vrouw als hoofdpersoon. Couperus' biograaf Frederic Bastet noemt het aannemelijk dat de Haagse schrijver door Van Deyssel werd beinvloed. Alleen bleef Couperus in 'Eline Vere' zo netjes dat een recensent tevreden constateerde: ,,Er is geen regel in deze lijvige deelen, die een jong meisje zou kunnen doen blozen.'' Geheel volgens de destijds moderne inzichten kan Eline het niet helpen dat ze is zoals ze is: haar bedilzuchtige zuster Betsy aardt naar hun moeder, zij lijkt op hun artistiekerige, jonggestorven vader. Die was behept met een 'fijn-bezenuwd gestel', en te weinig wilskracht. Langzaam gaat Eline haar ondergang tegemoet, ervan overtuigd dat ze geen keuze heeft. Reddingspogingen van een liefhebbende verloofde, een Amerikaanse aanbidder -ze slaat ze af. En daar ligt ze dan, bij de open balkondeur op haar pensionkamer. ,,Toen vloeide het bewustzijn, als druppel na druppel, uit haar weg en zij sliep in de dood in.'' 'Eline Vere' verscheen eerst in feuilleton. Beroemd is de anekdote over de indruk die de tragische dood van de heldin maakte op de Haagse krantenlezers; in de paardentram sprak iedereen erover, als betrof het een vrouw van vlees en bloed. Ook critici jubelden over het werkelijkheidsgehalte van 'Eline Vere', het 'hollandsche' karakter ervan. Hier werd 'een slachtoffer van onze nerveuse eeuw' neergezet. Even waarheidsgetrouw beschrijft Couperus de leegheid van het 19de-eeuwse vrouwenbestaan. Een beetje op de chaise longue liggen, piano spelen, naar de opera gaan, eindeloos visites afleggen, een snufje liefdadigheid - meer zat er voor vrouwen uit de betere kringen niet in. Gewoon werken voor je boterhammetje, panacee voor klachten van depressieve aard, was uitgesloten voor Eline, Frederique en Lili. (Heette je Dien, Leentje of Mina, dan had je natuurlijk nog meer pech gehad.) Ook Constance, heldin uit 'De boeken der kleine zielen' (1901-1903), zou je de anachronistische boodschap graag willen influisteren. Ook zij lijdt hevig onder de onvoldaanheid van haar leven, in een ongelukkig tweede huwelijk, in een omgeving die haar haar vroegere misstap nog steeds nadraagt. Soms voelt ze een 'plotse heel vage treurigheid': ,,Wat zijn en wat doen wij klein. Nu word ik oud, en wat is er geweest. Zou er dan nog bestaan... iets anders? Of is dit voor iedereen... zoo: leven?'' Pas als Constance zich ver van Den Haag wijdt aan de medemens, vindt ze vrede met haar bestaan. Prachtig laat Couperus zien hoe milieu en erfelijkheid de personages bepalen. Dwars door de omvangrijke familie Van Loewe loopt 'een groote kraak', en die is tot in de kleinkinderen waarneembaar. Subtiel en met groot psychologisch inzicht beschrijft hij het web van sympathieen en antipathieen, de geheime passies en kleingeestige jaloezietjes van zijn kleine zielen. De auteur houdt zich, als echte naturalist, verre van een moreel oordeel. Couperus zelf zei het later zo: ,,Het komt er per slot zoo weinig op aan hoe ik die medemensch vind -als kunstenaar moet het mij oneindig meer interesseeren hoe die ander is.'' Tegenwoordig geldt 'De boeken der kleine zielen' als een hoogtepunt in Couperus' oeuvre, maar tijdgenoten deden er zuinig over. Van Deyssel noemde de familieroman 'beter dan niets' en 'onderhoudend'. De Telegraaf schreef: ,,Eilieve, welke indruk moet over vijftig jaar -gesteld dat Couperus dan nog gelezen wordt- iemand krijgen van de Nederlander uit het laatste vierde gedeelte der negentiende eeuw?'' Gaver nog van compositie en rijper van toon werd 'Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan' (1906). Met deze literaire misdaadroman keerde Couperus nog een keer terug naar het Haagse milieu dat hij zo goed kende. Uiteraard bezoeken ook hier de zonden der vaderen weer ruimschoots de kinderen. Een moord van zestig jaar geleden ('het vreeselijke Ding') laat sporen na tot in het zoveelste geslacht. De naturalistische noodlotsgedachte raakte allengs uit de mode. Dat Couperus niettemin nog steeds gelezen wordt, is natuurlijk vooral te danken aan zijn verteltalent en schrijfplezier. Daarmee ontstijgt hij moeiteloos de naturalistische cliches. En zelfs tegen regelmatig herlezen blijken de Haagse romans bestand. De personages zijn vertrouwd, de afloop is bekend, maar zelf sadder and wiser, treffen je andere details en inzichten dan tien, dan twintig jaar geleden. Het is de lakmoesproef voor het ware meesterwerk.; 149036 Id: 68005 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron de Volkskrant Publicatiedatum 17-06-1988 Recensent Marijke Stapert-Eggen Recensietitel Omdat haar noodlot sterker was : honderd jaar geleden begon "Eline Vere" Taal Nederlands Hoe zou het toch komen dat mannelijke auteurs zo gemakkelijk een vrouw tot de hoofdpersoon van hun romans maken, terwijl vrouwen, omgekeerd, zelden of nooit van de gelegenheid gebruik maken om uit te leggen hoe naar haar mening de mannelijke psyche in elkaar steekt? Waarom zijn mannen eeuwig op zoek naar het antwoord op de vraag "Was will das Weib?" Waarom komen vrouwen aan het zelfs maar stellen van de vraag "Was will der Mann?" niet toe? Tegenover Antigone, Iphigenia, Medea en Elektra biedt Sappho ons liefdespoëzie. De namen van de auteurs van Beatrijs en Mariken van Nieumeghen zijn ons niet overgeleverd, maar het waren waarschijnlijk geen vrouwen. Hadewijch heeft het in haar strofische gedichten weer over háár ervaringen. Waarom hebben de dames Wolff en Deken Richardsons Pamela niet nagevolgd met een roman over Abraham Burgerhart? En waarom wordt Willem Leevend als roman "mislukt" genoemd? Wat bezielde Rhijnvis Feith om een boek over Julia te schrijven? Welke vrouwen creëerden de mannelijke equivalenten van Nouvelle Heloïse, Anna Karenina, Madame Bovary, Effi Briest of Mathilde uit Een liefde? Charlotte Brontë en mevrouw Bosboom Toussaint waagden zich al erg ver toen ze met Jane Eyre en Majoor Frans personages neerzetten die zich niet aan haar stereotype wilden houden. Virginia Woolf gebruikte Orlando slechts om hem in een vrouw te kunnen herscheppen. In Gösta Berling heeft Selma Lagerlöf niet de zieleroerselen van de man willen beschrijven. Evenmin is dat de bedoeling geweest van Marguerite Yourcenar, toen ze haar beide grote romans de mannelijke hoofdpersonen Zénon en Hadrien gaf. En Couperus? Wat bedoelde Couperus toen hij besloot zijn eerste roman de naam van een vrouw mee te geven? Vandaag precies honderd jaar geleden begon Eline Vere als feuilleton in Het Vaderland te verschijnen. 119 afleveringen lang konden de lezers van de krant het lief en leed van de Haagse heldin en de vele mannelijke en vrouwelijke bijfiguren volgen. Sommigen vonden het verhaal traag en saai. De kunstredacteur kreeg van letterkundige zijde iedere morgen te horen "dat er nog altijd niets in gebeurde". Maar naar de realiteit achter de kunst was iedereen zeer nieuwsgierig. Toen Eline in de weekendbijdrage van 2 en 3 december treurig aan haar einde was gekomen, fluisterde men 's maandagsmorgens op de tram elkaar toe: "Weet je het al, Eline is dood!" En heel Den Haag vermeide zich in de vraag wie model gestaan kon hebben voor deze tragische vrouwenfiguur. Hoewel Couperus zelf het antwoord al gegeven heeft met, in navolging van Flaubert over Madame Bovary, te beweren "Eline Vere, dat ben ik zelf", blijven de commentatoren gissen naar de identiteit van het meisje Vere. Dat A in sommige gevallen gelijk kan zijn aan B, ook buiten de wiskunde, wil er bij hen nog steeds niet in. Dat er met kunst een nieuwe werkelijkheid geschapen wordt, los en apart van de realiteit zoals die door de mensen gezien en gekend wordt, is nu eenmaal moeilijk te accepteren. Toen we zestien jaar waren, lazen voor de lijst Eline Vere, Een Haagsche roman. We hadden het boek gekozen omdat het een dik boek was, omdat we Eline Vere zo'n prachtige naam vonden, en omdat we wisten dat het een gewaagde roman werd genoemd. Dat laatste viel tegen, want we waren inmiddels ook bekend met de literaire voortbrengselen van Hugo Claus en Jan Wolkers, en daarbij vergeleken - tenminste op het punt van gewaagdheid - maakte de negentiende-eeuwse Eline beslist een degelijke indruk. Eigenlijk, zo moesten we na lezing van alle 572 pagina's bekennen, viel het hele boek tegen. Dat een meisje met zo'n mooie naam, zo'n goed figuur en zo'n betrouwbare verloofde, een meisje voor wie kortom een gouden toekomst leek weggelegd, zich willens en wetens zoveel ellende op de hals kon halen dat ze ten slotte niets beters wist te doen dan in een vrijwillige dood weg te slapen, dat wilde er bij ons niet in. Ik herinner me nog onze oprecht verontwaardigde reactie toen de leraar Nederlands vroeg hoe we Eline Vere hadden gevonden: "Ze had wat flinker moeten zijn en niet zo moeten toegeven aan haar stemmingen. Ze was gewoon een verwend Haags krengetje, en haar omgeving had haar wat harder moeten aanpakken. Als ze gewild had... "We waren niet de enige meisjes die zich niet konden herkennen in het type dat Couperus met Eline Vere geschapen heeft. Wanneer hij in Metamorfoze zijn alter ego Hugo Aylva stukken uit Het boek van Mathilde (= Eline Vere) laat voorlezen zijn het alleen het nichtje Emilie en de vriend Den Bergh, de kunstgevoeligen, die "zacht sympatisch meêeleven, met arme Mathilde, wier noodlot iederen avond nader aandreef: grauwe wolk boven haar melancholisch glimlachend kopje; wolk, die haar benauwde en die zij poogde af te weren, met hare mooie nerveuze handjes..." De simpelen van geest echter, Aylva's moeder en zijn tante en Emilie's vriendinnen "hadden wel medelijden met Mathilde, maar vonden haar mal, een 'malspook', omdat zij niet zagen haar noodlot, en omdat zij afkeurden zooals zij handelde, handelen moest, omdat haar noodlot sterker was, dan de wil van hem, die haar schiep..." Van Tricht gaat in zijn Couperusbiografie erg ver wanneer hij in de beschrijving van het uiterlijk van Eline Vere Couperus' trekken meent te herkennen. Bastet reduceert aan de andere kant wanneer hij Couperus prijst om zijn durf ervoor uit te komen dat hij de vrouwelijke kanten van Eline bezit. Couperus heeft niet anders gedaan dan gebruik maken van de mogelijkheden die de literaire mode van zijn tijd hem bood. Hij gebruikte het realisme en het naturalisme voor zijn eigen doeleinden. De theorieën van beide stromingen gaven hem de speelruimte een figuur te scheppen waarin hij zijn eigen persoonlijkheid kwijt kon, zó dat die door anderen herkend werd, maar niet belachelijk gevonden. Het is een procédé dat hij zijn hele verdere oeuvre door zal hanteren: Dionyzos geeft niet de psychologie van een god, Herakles niet die van een held, Heliogabalus heeft niets te maken met de gelijknamige keizer en Alexander de Grote zou zich in geen enkel opzicht in Iskander herkennen. Het meisje Eline Vere is niet van vlees en bloed, hoeveel Haagse freules er haar trekken ook aan geleend zouden hebben. Zelfs haar naam is irreëel. Noch Eline, noch Vere was een gangbare naam in die tijd. Voor wie het horen wil zou er een klankassociatie kunnen zijn met Louis Cou-pérus/ E-li ne- Vére. Maar even goed kan de naam een symbolische betekenis hebben: Eline is niet de ware; of: Eline is een veertje, een niemendalletje, een pluimpje, zoals Couperus later ook zichzelf zou karakteriseren: "Ik vind mij een pluimpje en ik ben tevreden." En gebruikte Couperus niet een veren pen bij het schrijven van Eline? De kracht van Eline Vere ligt in het feit dat Couperus voor het grootste deel geslaagd is in zijn opzet - zoals hij kort na de verschijning van de roman in boekvorm aan zijn zuster schreef - "to create psychologically human beings" die, wat de mensen er ook van mochten zeggen, allen fantasie waren, "pure fiction, but of course: getoetst aan de werkelijkheid". Als Couperus niet zijn kunstgrepen had toegepast en Eline zuiver als portret van een Haagse juffrouw had gegeven zou ze zich al lang overleefd hebben. Nu zijn we na honderd jaar nog steeds niet op haar uitgekeken. En op Couperus evenmin. Eline Vere, Een Haagsche roman verscheen in 1987 als deel 3 van de Volledige Werken Louis Couperus bij uitgeverij Veen. 855697 Id: 113256 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron De Standaard Publicatiedatum 12-02-2010 Recensent Alexandra De Vos Recensietitel Een kwijnende orchidee Taal Nederlands Een man die zich beweegt in een fantasiewereld, die suikeren tempeltjes bouwt met goudpapier beplakt, die rococo-sentimentjes kirt met een stemmetje van was, die zich verkneutert in de banaliteit van winkeljuffrouwenromantiek. Dat was zo ongeveer wat Willem Kloos te zeggen had over Een lent Van Vaerzen, de literaire entrée van de Hagenaar Louis Couperus. Het was niet de enige koude douche die de vers uit het ei gekropen dichter over zich heen kreeg. Een tweede bundel, vol odalisken en even vage als exotische erotiek, kon op evenveel hoon rekenen van de Amsterdamse kritiek. De twintiger stortte ervan in een existentiële crisis. Goed, hij was een burgerzoontje, overbeschaafd en beschermd opgegroeid, met een hang naar het aristocratische en het decadente. Maar hij had ook een scherp oog voor mens en maatschappij, en een werkijver waar de jongens in Amsterdam het einde nog niet van hadden gezien. Hij dweepte met antieke dichters, maar de nietsontziende naturalist Emile Zola was zijn leermeester. Zo hing het ook in de Hollandse lucht in de jaren 1880: die hang naar realisme, naar rauw drama, weg van de bellettrie die vorige generaties bedreven. De Russen toonden hem hoe het ook kon: zij schreven meeslepende romans die psychologisch accuraat waren, maar die de schoonheidslievende lezer niet bruuskeerden. De ambitieuze Couperus had dra een plan de campagne klaar 'om, in wanhoop over mijn poëzie en in een bui van het-kan-me-niet-bommen, eens een lange roman te schrijven - lang à la Tolstoj - voor het grote publiek, en die de jonge meisjes waarmee ik flirtte aardig zouden vinden!' En zo geschiedde dat na een sisyfusarbeid van vijf maand een feuilleton, Eline Vere, verscheen in de krant Het Vaderland. 118 afleveringen lang konden de Hagenaars meeleven met Couperus' heldin. Al is heldin niet het juiste woord: Eline Vere is eerder een gekwelde sirene, een kwijnende orchidee tussen een bos gezonde Hollandse tulpen. Mooi is ze, en jong, en niet gespeend van verstand of artistiek talent, maar wat ze er in de futloze hoogste kringen van die dagen mee moet aanvangen blijft de vraag. Eline, al vroeg wees en dus een poor little rich girl, woont in bij het gezin van haar bazige zus. Ze vult haar dagen met visites en zangpartijtjes, en verder met nerveuze dromerijen en duizend kleine verdrietigheden. Mousseline jurken en de bewondering van adellijke jonkers kunnen haar innerlijke leegte niet vullen: 'het zou haar niets kunnen schelen binnen het uur te sterven; alles was haar hetzelfde; alleen dat doelloze, nutteloze bestaan, zonder iets waaraan zij zich met haar gehele ziel kon wijden.' Ook de liefde kan haar niet redden, al wordt er hevig naar redding verlangd. Elines overspannen verbeelding hecht zich eerst aan de operatenor Fabrice, wat op een complete mislukking uitdraait. De kalme, degelijke Otto dient zich daarop aan als echtgenoot, en even lijkt de twijfelaarster zich over te geven aan het geluk. Maar dan schuift Vincent, een cynische neef, zich tussen de geliefden. Vergiftigd door zijn fatalisme wordt Eline meegesleurd 'op een hellend pad, of zij anders wilde dan zij handelde, maar onmachtig was de dwang van haar noodlot te ontgaan'. Zonder de vaste hand van Otto glijdt ze de afgrond in. Een laatste liefde, de optimistische Amerikaan Lawrence St-Clare, komt te laat. Zo op het eerste gezicht lijkt Couperus' debuutroman zich in te passen in de vogue van de dag, het naturalisme waar de Amsterdamse critici zo tuk op waren. Zoals dat hoort in het genre is Eline een nerveus en overgevoelig temperament, door opvoeding en omgeving voorbestemd tot voortijdige ondergang. Maar naturalistische schrijvers vonden niets nieuws uit, al hadden ze wetenschappelijke pretenties. Ze staken de aloude tragedie in een nieuw, psychologisch kleedje. De belezen Couperus wist dat wel. Elines ondergang verwijst naar het antieke Fatum, en dat Noodlot zou een hoofdrol spelen in vele van zijn romans - of ze nu Indië, het oude Rome of het koele Nederland als achtergrond hadden. Geheel willoos of gepredestineerd is Eline overigens niet - ze had zich, net als haar even nerveuze neef Vincent, uit haar impasse kunnen bevrijden. Via dezelfde man nog wel, de innemende St-Clare die alle determinisme in de vuilnisbak kiepert: 'Noodlot is een woord. Ieder mens maakt zijn eigen noodlot. Het leven zou in een morele dood ontaarden wanneer een ieder ging zitten, de handen in de schoot legde en dacht: Nu kome wat kome wil.' Het is verleidelijk om in Eline Vere een zelfportret te zien van de androgyne, met het tragische flirtende Couperus - en ongetwijfeld was ze een uitlaatklep voor de verlangens die hij in zijn Haags milieu onder het Perzisch tapijt moest vegen. Maar er zat ook iets van Lawrence St-Clare in hem, van een optimisme dat even aloud is als het noodlotsdenken. Dat pluk-de-dag straalt de lezer tegemoet in de bonte warreling van personages, in de vele verhaallijnen die naast die van Eline door elkaar buitelen. Couperus schildert een zomervakantie op een Veluws landgoed, een verkleedpartijtje van kinderen, een met zilveren bestek gedekte tafel. Verliefde jonge paartjes zijn in hun onhandigheid en geluk zelden aanminniger beschreven. Misschien is dat deels te danken aan twee nichtjes van Couperus, die hij elke nieuwe pagina voorlegde. Zij vonden Eline maar een 'mal spook'. Zij wilden meer 'gewone, lieve mensen' in het boek. Couperus gaf toe, en het resultaat is een deels tragische, deels zonnige klassieker - een naturalistische roman die ook de gelukzoeker bevredigt. LOUIS COUPERUS - Eline Vere. Veen, 561 blz., 24,90 euro. Alexandra De Vos 1000121 Id: 274433 Schrijver Couperus, Louis Titel Eline Vere Jaar van uitgave 1889 Bron Nederlands Dagblad Publicatiedatum 02-01-2013 Recensent Reiny de Fijter Recensietitel Eline Vere Taal Nederlands Beelden verdringen woorden, steeds minder mensen lezen romans. Maar er zijn woorden die altijd zeggingskracht houden. In deze rubriek een pagina uit een boek dat tot roering leidde en dat nog steeds wordt gelezen. Vandaag: Eline Veere van Louis Couperus. Eline Vere van Louis Couperus (1863 - 1923) gaat over Eline, een meisje van drieëntwintig jaar dat bij haar zus Betsy en zwager Henk van Raat inwoont. Ze voelt zich eenzaam en ongelukkig, al wordt ze voortdurend vermaakt. De roman verscheen in 1889 in boekvorm, maar was al eerder als feuilleton te lezen in dagblad Het Vaderland. Het feuilleton was zo populair dat men over Eline Vere sprak als iemand die echt bestond, een persoonlijkheid van wie men zich afvroeg hoe het met haar ging en wat er stond te gebeuren. Couperus werd beïnvloed door het naturalisme, een stroming die maatschappelijke toestanden aan de kaak stelt. In de literatuur staat vaak ontnuchtering, teleurstelling en ondergang centraal. Het decor waar Eline Vere zich in afspeelt is de gegoede burgerij. Eline komt niets tekort. Toch belandt ze steeds in een neerwaartse spiraal van sleur van eenzaamheid en melancholie. Couperus kreeg voor Eline Vere de D. A. Thiemepijs. Louis Couperus: Eline Vere. aantal pagina's: 568. jaar verschijning: 1889. ISBN: 9020411446 . prijs: € 15 1114026