1 Handout 19 mei 2014: TAKKEN VAN DE TAALKUNDE In de verdeling van de taalkundige gebieden ziet het er dus als volgt uit: fonetiek fonologie morfologie lexicologie syntaxis sematiek FONETIEK Fonetiek bestudeert de waarneembare manifestatie van de taal in relatie tot de verborgen structuur van het abstracte taalsysteem. Met andere woorden:is fonetiek een onderdeel van de taalkunde, dat zich bezighoudt met de feitelijke realisering van klanken en met de bestudering van de fysiologische, fysische en perceptieve aspecten van spraak. Binnen de fonetiek onderscheidt men: - articulatorische fonetiek bestudeert verschillende articulatieplaatsen en – wijzen van klanken. Hierbij gaat het veelal om de typologische aspecten dus om de mogelijkheden en beperkingen van het menselijke spraakorgaan. - akoestische fonetiek bestudeert de fysische en fysiologische kenmerken van klanken, d.w.z. de toonhoogte (trillingsfrequentie), de intensiviteit (geluidsterkte, volume) en het timbre (klankkleur, klankkarakter). - auditieve fonetiek bestudeert de waarneming en verwerking van de klanken door de hoorder: ruis, duur, helderheid, stemhebbendheid. FONOLOGIE Fonologie bestudeert het klanksysteem van een bepaalde taal en houdt zich bezig met de functie van klanken. Tot haar meest belangrijke onderzoeksgebieden behoren: - het geheel van fonemen van een taal vaststellen; - de distinctieve kenmerken van die fonemen bepalen; - de relaties tussen fonemen onderzoeken. Foneem: de kleinste klankeenheid die betekenisverschil veroorzaakt - b.v. - /p/ en /b/ - pad x bad – minimale paren – woordparen aan de hand waarvan de betekenisverschil kan aangetoond worden – Cz: pyl x byl heeft zelf geen betekenis /p/, /b/, /z/, /r/ - maar veroorzaakt dat als het in een morfeem zit. 2 Allofoon: fysisch – elk van de verschillende realisaties van fonemen, veroorzaakt geen betekenisverschil b.v.: /e/ - van meer, meel, meet Distinctieve kenmerken zijn de fonetische eigenaardigheden van het Nederlands, die een onderscheidende functie hebben. Dankzij deze kenmerken is het mogelijk de fonemen van elkaar te onderscheiden. Terminologie: Vocalen en consonanten oftewel klinkers en medeklinkers = segmentele verschijnselen woordklemtoon en zinsklemtoon en intonatie en ritme = suprasegmentele oftewel prosodische verschijnselen Foneem x alloofoon Minimale paren Syllabe = lettergreep Klinkers van het Nederlands – klinkerdriehoek Klinkers van het Nederlands Klinkers van het Tsjechisch Voor Midden Achter Voor Midden Achter Hoog [i] [ΙΙΙΙ] [u] Hoog [i:] [i] [u] [u:] Half-hoog [y] Half-hoog Midden [e] [ε] [ə] [Y] [o] [çççç] Midden [e:] [e] [o] [o:] Half-laag [ø] Half-laag Laag [a] [AAAA] Laag [a] [a:] Medeklinkers van het Nederlands Plosief Fricatief Affricaat Nasaa l Liquida Halfvocaal Labiaal [p][b] [f][v] [m] [w] Dentaal [t][d] [s][z] [n] [l][r] Palataal (SSSS)(ZZZZ) [j] Velair [k][g] [χχχχ][γγγγ] [ŋ] Glottaal [h] 3 MORFOLOGIE Morfologie bestudeert en beschrijft de kleinste betekenisdragende eenheden van de taal. Morfologie houdt zich dus bezig met woorden – de kleinste klankheden van vorm en beteknis die zelfstandig kunnen optreden maar ook met de morfemen, elementen waaruit woorden bestaan - Soorten morfemen en uit welke elementen ze bestaan (morfeeminventaris) - Hoe worden woorden vervoegd of verbogen (flexie) - Hoe onstaan nieuwe woorden (woordvorming) - Wat de structuur van woorden is (woordstructuur) Terminologie: Morfeem: de kleinste betekenisdragende eenheid van een taal a) vrije morfemen – kunnen zelfstandig als woord voorkomen: zak, lamp, blad, fiets b) gebonden morfemen – komen niet als zelfstandige woorden voor: -je, ver-, -baar, ge, -achtig = onderverdeeld in prefixen en suffixen = affixen c) discontinu morfemen: gebergte, gewerkt, gegooid 2. Soorten morfologie 2.1 Flexionele morfologie Flexionele morfologie is de vormleer of woordvormleer. In deze tak bestudeert men de flexie of buiging van woorden of hoe de woorden worden verbogen en vervoegd. Er worden geen nieuwe woorden gevormd. Flexie breidt het aantal woorden van de taal niet uit. Nederlandse woordsoorten: 1. zelfstandig naamwoord (het substantief) 2. bijvoegelijk naamwoord (het adjectief) 3. werkwoord (verbum) 4. telwoord (numerale) 5. bijwoord (adverbium) 6. voornaamwoord (pronomen) 7. voorzetsel (prepositie) 4 8. voegwoord (conjunctie) 9. partikel 10. tussenwerpsel (interjectie) 2.2 Lexicale morfologie In deze tak bestudeert men hoe nieuwe woorden worden gevormd via bijvoorbeeld samenstellingen en afleidingen. Woordvorming breidt het aantal woorden van de taal uit. Samenstelling: (taaladvies☺: opneemapparaat, pannenkoekenpan Afleiding: geroddel, draagbaar Andere manieren van woordenschatuitbreiding: ontlening (computer), betekenisverandering (muis) SYNTAXIS – DE ZINSBOUW Syntaxis houdt zich met het volgende bezig: - opbouw en structuur van de zinnen, regels voor het bouwen van zinnen - de mogelijkheden van de woordvolgorde in talen - samen met morfologie en fonologie – onderdelen van de zgn grammatica 3)Terminoloige: woord/ zinsdeel/ zin, onderschikking, nevenschikking, woordvolgorde Zinsdelen: + zinsontleding het onderwerp Jan leest een boek. De persoonsvorm Jan leest een boek. Het gezegde – naamwoordelijk/werkwoordelijk Jan heeft een boek gekocht. Jan was moe. Het object – direct/indirect Jan gaf het boek aan Maartje. Jan gaf Maartje het boek. Voorzetselvoorwerp Jan is tevreden met dat boek. Bijwoordelijke bepaling Jan gaat naar school. Bijvoegelijke bepaling Lieve Jan geeft mooie boeken aan zijn goede vrienden. Bepaling van gesteldheid Jan kwam naar huis gelukkig. 5 Soorten zinnen: a) enkelvoudige b) complexe: - samengestelde zinnen: onderschikking x nevenschikking: hoofdzin + bijzin LEXICOLOGIE EN LEXICOGRAFIE - lexicologie houdt zich bezig met de woordenschat van de talen, de betekenis van de woorden, met het systeem van de woordenschat van een taal en met de relaties woord x lexeem lexeem: grondeenheid van een taal w: doen, kat, glas l: komen, kwam, gekomen, komst = KOM 1.) Relaties tussen lexemen van een taal: Hyponymie: het voorkomen van een woord waarvan de betekenis door een ander woord gedekt wordt Hyperonymie: jet voorkomen van een woord waarvan de betekenis die van een ander woord insluit Synonymie: het voorkomen van verschillende lexemen vvoor dezelfde inhoud Homonymie: het vooorkomen van lexemen, die dezelfde vorm hebben, maar iets anders betekenen Antonymie: het voorkomen van lexemen die in tegenstelling tot elkaar staan Polysemie: het voorkomen van lexemen die een vorm hebben met verschillende betekenissen 2.) fraseologie – fraseologisme/vaste uitdrukking: SEMANTIEK Houdt zich met de betekenis van woorden, zinnen, teksten en tekens enz. bezig. Verder lezen: http://neon.niederlandistik.fu-berlin.de/nl/nedling/ Cursus Inleiding Nederlandse taalkunde: https://olat.ned.univie.ac.at/olat/auth/1%3A1%3A0%3A0%3A0/ Anneke Neijt, Universele fonologie, Een inleiding in de klankleer. ICG Publications, 1994. A.C.M. Rietveld en V.J. van Heuven, Algemene fonetiek. Coutinho, 2de druk, 2001.