Werkblad 4 Weg met de [a]! pen en papier honger en dorst vlees noch vis jong en oud 's zomers en 's winters vroeg of laat man en vrouw suiker en melk mens en dier noord en zuid oost en west water en vuur gezond en lekker klein maarfijn kind noch kraai Uitspraaktrainer in de les © 2009 Afd.NI2VU/Boom, Amsterdam Werkblad 3 Zuid of zout? 1 ls dit Zuid I zout? □ a Nee, Centraal. □ b Nee, zoet. 2 Onze zon / zogn is eigenlijk niet zo groot. □ a Maarwel groter dan de aarde. □ b Maar wel groter dan zijn zus. 3 Hij heeft de staatsprijs / stadsprijs gekregen. □ a Ja, van de koningin? □ b Ja, van de burgemeester? 4 Zijn er veel bieren / beren jn Belgie? U a Ja.enook veel cafe's. _J b Nee, die zijn uitgestorven. 5 Is de yeijigheid / vuiligheid op straat toegenomen? □ a Ja, de Straten zijn rüstig. □ b Ja, de Straten zijn vies. 6 Er komt een bij / bujaan. □ a Ja, maar ik hoop dat hij doorvliegt. ~". b Ja, ik hoop dat het droog blijft. 7 Wil je bidden / bieden? □ a Ja, maar alleen in de kerk. □ b Ja, maar niet meer dan tien euro. 8 Hij geeft / heeft een prachtig boek. □ a Ja, Anneke krijgt veel boeken. □ b Ja, hij heeft veel mooie boeken. 9 Wat een prachtig gebied / gebit! LI a Ja, dit is een heel mooie Streek. □ b Ja, wat een schitterende tanden! 10 Heb je zin in een eitje / uitje? □ a Ja, lekker. Hardgekookt graag. b Ja, leuk.Waargaan we naartoe? 11 Dat is stom / stoom. □ a Nee, dat is slim. □ b Nee, dat is rook. 12 Vladimír is een reus / Rus. □ a Hij is toch niet zo groot? H b Nee, het is een Oekraíner. 13 Is dit vies / vis? □ a Nee, dit is lekker. □ b Nee, dit is vlees. 14 Is dit jullie ba a s / bas? H a Ja, dit is onze chef. □ b Nee, dit is onze tenor. 15 Is dat doosje van goud / hout? □ a Nee, van zilver. □ b Nee, van metaal. 16 De bevolking / bewolking is hier erg dicht. U a Ja, wat een mensen! b Ja, de zon is weg. 17 De lijken / rijken liggen op het strand. □ a Ja, wie gaat ze begraven? □ b Ja, en de armen werken. 18 [Twee biologen in het laboratórium) Zal i k je een goede rat / raad geven? f" a Nee, ik heb een muis nodig. b Ja, wat adviseer je me? 19 Is het een eend / eind? a Nee. het is een kip. b Nee, het is dichtbij. 20 Wat doet hij? Hij zjt / ziet nog even. I] a Ja, hij is nog moe. □ b Ja, hij neemt nog geen besluit. 21 Probeer je te lenen I [ijnen? □ a Ja, ik heb geen geld. □ b Ja, ik ben te zwaar. 22 Wat betekent 'negen' / 'neigen'? a Dat is een getal, dat weetje toch wel! b In het Engels is heťto incline'. Uitspraaktrainer in de les © 2009 Afd. N12 VU / Boom, Anisteidarn