Cees Fasseur De weg naar het paradijs EN ANDERE INDISCHE GESCHIEDENISSEN 1995 UiTGEVERij Bert Bakker Amsterdam Vier eeuwen Ind(ones)ie Indie leeft. Het leeft in de hoofden en harten van alle Nederlanders die daar geboren zijn—nog altijd iets meer dan een procent van de totale Nederlandse bevolking-of er ten minste familie, ouders of grootouders, hadden. Het leeft bij ieder van ons die er later kwam, voor zijn werk of als toerist. Indie leeft in de boeken, de herinneringen en het collectieve geheugen van het Nederlandse volk. Terecht heeft de Rotterdamse emeritus-hoogleraar en HP/De Tijd-columnist J.A.A. van Doom in zijn recent versehenen boek De laatste eeuw van Indie gezegd, dat Indie Nederlands grootste avontuur was. Vier eeuwen geleden, op z april 1595, zeilden vier Amsterdamse sche-pen van de rede van Texel naar Indie uit. De Staten van Holland hadden het scheepsgeschut kosteloos beschikbaar gesteld: een vroege vorm van overheidssubsidie aan het Nederlandse bedrijfsleven. Van die eerste 'voyage' onder de gebroeders Cornelis en Frederik de Houtman kwa-men tweeeneenhalf jaar later drie schepen en maar een derde deel van de bemanning terug. De lading aan specerijen maakte de kosten nauwe-lijks goed. Maar de verre reis was volbracht. Dat voorbeeld stimuleerde tot navolging. De 'eerste schipvaart' vormt het krachtige openingsak-koord van de Gouden Eeuw. De eeuw die, om het Busken Huet na te zeggen, aan de jonge Staat zijn twee beste aanbevelingsbrieven schonk: Java en de Staalmeesters. In 160z volgde de oprichting van de Verenigde Oostindische Com-pagnie. Bijna twee eeuwen, tot 1795, heeft ze stand gehouden. Ze werd de grootste multinational van haar tijd en de toenmalige wereld. Haar werkterrein strekte zieh uit van Kaap de Goede Hoop tot Desjima in Japan. Haar bezittingen en handelsposten in Azie liepen van Mokka in Jemen-daar kwam de koffie vandaan—over Perzie, Voor-Indie, Ceylon, Malakka, Sumatra, Java en Celebes, tot de Molukken in het oostelijk deel van de Indische archipel met hun kostbare specerijen. Dat snoer van Compagniesbezittingen had een centraal knooppunt: Batavia, in 1619 gesticht door Jan Pieterszoon Coen op de puinhopen van Jakarta. 7 Coen joeg de Engelsen de archipel uit, de Nederlands-Engelse rivaliteit van die dagen eindigde in een duidelijke nederlaag van de zwakkere Engels-Indische Compagnie. Hij rekende even meedogenloos af met de ongelukkige bewoners van de Banda-eilanden, die het hun opgedron-gen handelsmonopolie van de Compagnie wilden ontduiken, Coen was, behalve een goed koopman, een goed Stilist en dat neemt, bij al zijn tekortkomingen, toch voor hem in. Bekende uitdrukkingen in onze taal, zoals 'De cost gaat voor de baet uit', 'Ende desespereert niet', 'Siet, wat ene goede couragie vermag', en 'Daar kan wat groots verricht worden', zijn regelrecht ontleend aan zijn brieven met de Heren Zeventien in het verre vaderland. Holland profiteerde van die nieuwe bezittingen, van de Molukken en Java. Zo zijn uit de winsten en jaarlijkse dividenden van de Edele Compagnie veel van die prachtige Amsterdamse grachtenhui-zen gebouwd, die nu nog aan de Heren-, Keizers- en Prinsengracht Amsterdam tot een van de mooiste Steden van Europa maken. Hoe verging het Batavia, fraai uitgelegd en gebouwd als een Hol-landse stad in de tropen, met een kasteel, stadhuis, grachten, Hollandse gevels en muren, de Koningin van het Oosten? Haar bloei heeft tot de jaren dertig van de achttiende eeuw standgehouden. Toen sloeg de malaria toe en stierf de Europese bevolking van Batavia letterlijk weg. De SS Stadhuis te Batavia stad werd ontvolkt, daarna afgebroken en begin 1800 onder Daendels een paar kilometers naar het Zuiden opnieuw opgebouwd. Daar bij Weltevreden was het gezonder, want daar kon de malariamuskiet uit de visvijvers aan de zeezijde van de benedenstad niet komen. Alleen het fraaie stadhuis in de kota, de benedenstad van het hedendaagse Jakarta, herinnert nog aan dat oude Batavia van de voc. Het is nu tot museum ingericht. Nog steeds Staat er de tafel waaraan eens, in het Bataviase kasteel, gouverneur-generaal en de Raad van Indie vergaderden. Het gebouw zou overigens wel eens opgeknapt mögen worden. Het dak lekt; het verval van de fraaie collectie Compagniesmeubelen is, in elk geval voor de ogen van de Nederlandse bezoeker, pijnlijk zichtbaar. Ook in de negentiende eeuw bleef 'Java de kurk waarop Nederland drijft'. Java was in de volste zin van het woord een Nederlands winge-west. De Indische batige sloten maakten het mogelijk, dat Nederland vijftig jaar lang boven zijn stand heeft geleefd. Het had geen Staatsschuld en geen inkomstenbelasting. Pas een eeuw geleden werd die be-lasting ingevoerd, later dan in andere landen van West-Europa, zij het dat die achterstand intussen wel is ingelopen. Alle tekorten werden in die goede oude tijd aangezuiverd uit de winsten op de verkoop van koffie en suiker die door de Javaanse bevolking onder het zogenaamde cultuurstelsel op last van het Nederlandse bestuur werden verbouwd. 'Insulinde', heeft Multatuli eens met vlijmscherpe pen geschreven, 'is een prachtig paard waarop een dief zit'. Dat was een onaangename opmerking maar gelijk had hij wel. Aan de Indische baten heeft Nederland zijn spoorwegnet te danken, dat er nog steeds ligt, en zijn grote waterwegen, zoals het Noordzeekanaal en de Nieuwe Waterweg. Alles betaald met andermans geld. Multatuli's boek Max Havelaar of de koffieveilingen van de Neder-landsche Handelmaatschappij wees Nederland in i860 op zijn egoistische politiek en zijn falen. Het boek maakte indruk. Het deed 'een rilling' door het land gaan. Reden te meerom dit jaar, in 1995, tergelegen-heid van de honderdvijfenzeventigste geboortedag van de man van Le-bak en bij de voltooiing van de uitgave van zijn verzameld werk, in deze bundel Indische geschiedenissen ook bij hem stil te staan. Toch duurde het nog tot het begin van deze eeuw voordat het besef de overhand kreeg dat ons land een morele plicht had tegenover de bevolking van Indonesie en wel de plicht om een goed bestuur te voeren, onderwijs te brengen en, waar het kon bij een zo snel groeiende bevol- king, ook een hotere levensstandaard. De ethische politiek brak baan. Ze werd onder wporden gebracht door een jonge koningin Wilhelmina in de Troonrede van 1901, de eerste uit onze eeuw, geschreven door de meesterhand van Abraham Kuyper. Die ethische politiek heeft in de veertig jařen die erop zouden volgen het Nederlandse 1 egeringsbeleid tegenover Indie bepaald. Maar Neder-land zou Nederland niet zijn geweest, wanneer dat nieuwe beleid niet werd gekenmerkt door halfslachtige maatregelen. Bovendien moest alles zo goedkoop mogelijk. Een andere nationale ondeugd brak de Nederlanders eveneens op. Dat was hun bemoeizucht, hun ongezonde neiging tot perfectionisme en de wens alles zelf te willen regelen. De Indonesiers werden nog in 1940, toen Nederland zelf al onder de voet was gelopen door de Duit-sers, bij lange na niet in Staat geacht zichzelf te besturen. Dat konden zij beter maar aan d: Nederlanders overlaten als hun goedwillende voog-den. De afloop liet zieh raden. Ook zonder een Tweede Wereldoorlog en een Japanse bezetting, die alle ontwikkelingen stormachtig versnel-de, zou het Nederlandse afseheid van Indie pijnlijk en verdrietig zijn geweest. Niet lne onesiě maar Nederland was er niet rijp voor. Wij weten hoe het verder gelopen is. Op 17 augustus 1945, twee dagen na de capi tulatie van Japan, riepen Soekarno en Hatta de on-afhankelijke Republiek Indonésie uit. Die gebeurtenis was onomkeer-baar. De onafhar kelijkheidsproclamatie kon niet meer ongedaan worden gemaakt en bleek de actieve of passieve instemming te hebben van een grote meerdexheid van het Indonesische volk. Het duurde echter meer dan vier jaar voordat de Nederlandse regering zieh deze onaan-gename waarheicl bewust werd. Lang heeft een groot deel van het Nederlandse volk dt Indonesische republiek als een Japans maaksel be-schouwd, Soekarno als een Indonesische Mussert. Pas na twee bloedige militaire acties en jařen van onderhandelen legden de Nederlanders zieh morrend neer bij het voldongen feit. Een twaalf jaar durend achterhoe-degevecht over di; westelijke helft van Nieuw-Guinea eindigde in 1962 met een nieuwe Nederlandse terugtocht. Dit keer werden vooral de Pa-poea's het kind van de rekening en natuurlijk ook het Nederlandse be-drijfsleven. Dat zag in de jařen vijftig al zijn belangen in Indonésie verloren gaan als uiirvloeisel van het conflict rond Nieuw-Guinea. Het is verrasssnd hoe de politieke, economische en culturele betrek-kingen tussen beide landen zieh na 1962 weer zo snel en goed hebben hersteld. Zelfs de breuk in de ontwikkelingshulprelatie, die minister Pronk in 1992 teweegbracht toen hij met zijn goed bedoelde maar be-voogdende kritiek op het Indonesische mensenrechtenbeleid zich in de ogen van onze vroegere gekoloniseerden te veel als de Nederlandse be-moeizuchtige bestuursambtenaar van vóór de oorlog deed kennen, heeft naar het lijkt geen blijvende schade aangericht. Koningin Beatrix is hartelijk welkom in Indonésie en zal dan ook de uitnodiging aan-nemen om aan dat land in het vijftigste jaar van zijn onafhankelijkheid een staatsbezoek te brengen. Een geslaagd bezoek zou een definitieve afrekening kunnen zijn met enkele nationale trauma's en complexen waar het Indonésie betreft. In het politieke debat dat begin dit jaar over het Nederlandse koloniále verleden in de jařen 1945-1950 werd ge-voerd spraken ze nog een geducht woordje mee. Zo'n geslaagd bezoek zou ook het signaal zijn dat de dekolonisatie van Nederland na vijftig jaar is voltooid.