Van Geert Mak versehenen eerder bij Uitgeverij Atlas: De engel van Amsterdam Ben kleine geschiedenis van Amsterdam Hoe Godverdween uitjorwerd Het stadspaleis Het ontsnapte land In Europa Gedoemd totkwetsbaarheid Nagekomenflessenpost Degoedestad Geert Mak De eeuw van mijn vader Uitgeverij Atlas - Amsterdam/Antwerpen blijven en zieh nationaal één voelen, niet met ons, maar met hun broeders in Palestina. Een assimilatieproces als in Nederland, waar verreweg de meeste joden zieh voor honderd procent Ne-derlanders voelen, kan men in Suriname niet verwachten.' Hij waarschuwde dat zieh onder de joden in Palestina elementen bevonden die voor de gruwelijkste terreur niet terugdeinsden. 'Zij hangen gijzelaars op. En... zij hebbenhun relaties ver buiten 484I Palestina.' Aan de regering om in de toekomst die 'ongezonde en ondergrondse activiteiť te beletten. Of om er maar beter hele-maal niet aan te beginnen.* Boeiend zijn ook de termen waarin de arp-gezinde krant de kwestie-Indonesiě benaderde. 'Mannentaal!' riep hetblad toen de Nederlandse regering van de Indonesiers in juni 1947 de vor-ming van een Voorlopig Federaal Bestuur eiste en daarmee een totaal nieuwe versie gaf van de Overeenkomst van Linggadjati. 'Er zit in dit alles een goed stuk Hollandse fermiteit. Hier is Van Mook aan het woord, die het spel moe is geworden. En nu, met zijn staf, de stijl hervond van de onderhandelingen met Japan. Toen ons land reeds bezet was heeft Van Mook met de Jappen on-derhandeld die dreigend en veeleisend waren. Maar Van Mook was koen, vermetel, hard. Het slappe gepraat heeft een einde ge-nomen. Wij hören weer de stem van Nederlandse leiders, die de Indische volken niet willen opofferen aan sabotage, terreur en valše ideologie.' In werkelijkheid was deze 'mannentaal' niets anders dan de opmaat voor wat later de eerste politionele actie zou heten. In Nederland was de neiging steeds groter geworden om de repu-blikeinse 'extremisten' met een korte militaire actie een lesje te leren. Er was veel geld gestoken in de wederopbouw, er lag een troepenmacht van honderdduizend man, maar vanwege alle chaos leverde de kolonie nog altijd geen cent op. De econoom Jan Tinbergen had uitgerekend dat Indie in het laatste normale jaar, 1938, zo'n 14 procent had bijgedragen aan de Nederlandse economie. Na de oorlog werd dat cijfer gretig uit-gebuit. Wat betekent het verlies van Indie voor de Nederlandse arbeider, vroeg de katholieke politicus en ex-minister van Kolonien Welter zieh af. Zijn antwoord: 'Voor de kleine man beteke- nen die 14 procent zijn bioscoopje, zijn biertje, een nieuwe fiets, een nieuwe mantel voor zijn vrouw. Alles wat het leven waard maakt geleefd te worden, zit juist in die 14 procent.' Indie speelde in het wereldbeeld van de Nederlanders ook emotioneel een belangrijke rol. Er was geen kerk waar niet re-gelmatig een zendeling of een missiepater op de preekstoel ver-scheen, geen vereniging die niet contact onderhield met een zie-kenhuis of een schooltje ergens in de Oost. In alle schoolklassen 1485 hingen kaarten van de archipel, en ieder kind kon de namen van de eilanden opdreunen en de belangrijkste Steden aanwijzen. Er bestond, kortom, naast alle imperialisme en oriěntalisme, ook een hoeveelheid oprechte betrokkenheid. Vandaar dat eind juli 1947 onder algemeen gejuich operatie-plan 'Product' van start ging, een 'beperkte' 'politionele actie', omdat de regering er de nadruk op wilde leggen dat het ging om het herstel van het rechtmatige gezag. Minstens zo belangrijk was echter het product: de herovering van de gebieden waar de voor Nederland belangrijke economische centra lagen, zoals de olievelden op Zuid-Sumatra, de plantages van Deli, de onderne-mingen op het noordelijke deel van Java. 'Beperkt' was de actie evenmin: er deden honderdduizend militairen aan mee, waar-van de meeste uit Nederland waren overgebracht. Zo maakten talloze Nederlandse jongens nog kennis met Indie, zij het op de valreep en op een wat eenzijdige wijze. Militair gezien ging alles voorspoedig. De actie bracht echter zo'n golf van internationale verontwaardiging teweeg dat de Nederlanders hun opmars na ruim een maand staakten. Het voornaamste resultaat was dat binnen de Indonesische top de harde anti-Nederlandse lijn de overhand kreeg. Vervolgens begonnen de Verenigde Naties zieh met het conflict te bemoeien. Een commissie van goede diensten wist beide partijen opnieuw tot een akkoord te brengen en in januari 1948 werd de Renville-overeenkomst getekend. Het 'redelijke' Indonésie won er veel prestige mee en Nederland raakte internationaal steeds meer ge-isoleerd. Het land was echter zo zelfvoldaan dat slechts enkelen dat in de gaten hadden. n Aan de Leeuwarder Westersingel heerste ten aanzien van Indonésie een grote tweeslachtigheid. Elke dag kwam het nationalistische Friesch Dagblad over de vloer, maar iedere week Speiden mijn vader en Cas ook de radicaal-linkse Groene Amsterdammer. Bij mijn moeder ging het bovenal om een standsgevoel, een ver-schil in status tussen haar en 'die Aziaten', tussen de Hollanders en 'die schoffies van Soekarno', de man die had gecollaboreerd 4861 metdejappen. Bij mijn vader lag dat anders. In de gereformeerde kringen waarin hij verkeerde, overheerste het simpele standpunt dat de kolonie koste wat het kost behouden moest worden. Dat vond hij absoluut niet, enwatdatbetreftwashij een van de meestpro-gressieve figuren. Bij hem ging het vooral om rechtvaardigheid. Aan de ene kant zei dat gevoel hem dat zo'n land na al die jaren vanzelfsprekend recht had op onafhankelijkheid. Maar aan de andere kant kon hij niet anders dan loyaal zijn aan 'zijn' menšen. Ook dit was een kwestie van rechtvaardigheid: de enorme inspanning van al die goedwillende 'gewone' werkers in Indie moest ook beloond worden. Op den duur is het accent bij hem steeds meer op het eerste aspect komen te liggen, en mijn moeder is daarin meegegaan. Een belangrijke rol speelden hierbij de brieven van Ezechiel Ver-geest, de vroegere kampvriend van mijn vader, die als missiona-ris in Indonésie was gebleven (en later de Indonesische nationa-liteit aannam). De twee zijn altijd blijven corresponderen, en als er dan zo'n brief kwam, laaide aan de huiskamertafel de discus-sie weer op over wat er moest worden van de Indonesische repu-bliek. In later jaren heeft mijn vader de Indonesische onafhankelijkheid volmondig gesteund en dit standpunt ook op allerlei manieren uitgedragen. In 1947 en 1948 waren de meningen echter nog niet uitge-kristalliseerd. Mijn broers en zusjes luisterden naar de krakende radiocorrespondenten uit New York en Batavia als voetbalsup-porters, en als er een troepensucces gemeld werd, barstte ieder-een uit in luid gejuich. De overheersende gedachte bij de familie was dat die plunderbenden tot de orde geroepen moesten worden en dat de politionele acties een onvermijdelijke zaak waren. 'We zijn wel voor een proces tot zelfstandigheid, maar alles wat we in Indie hebben opgebouwd, laten we niet verpesten door een stel idioten en rampokkers,' daar kwam deze houding onge-veer op neer. Maar nooit werd er over 'ploppers' gesproken. Altijd waren het 'nationalisten', altijd was er een soort respect. Uiteindelijk werd de strijd besiecht op een heel ander front: de driehoeksrelatie tussen de Verenigde Staten, Nederland en In- 1487 donesiě. Aanvankelijk kampte de regering in Washington met een dilemma. Vanouds koesterden de Verenigde Staten een grote Sympathie voor iedere anti-koloniale beweging, en het anti-ko-lonialisme vormde - en vormt - een permanente onderstroom in de Amerikaanse buitenlandse politiek. De Amerikanen wilden echter tegelijk een sterk Europa opbouwen, als tegenwicht tegen de Sovjet-Unie. Kolonien waren daarvoor onontbeerlijk. Bovendien hadden de Amerikanen veilige militaire steunpun-ten rondom de Stille Oceaan nodig. In het State Department was er dan ook sinds 19 4 5 een voortdurende strij d gaande tussen de 'Europeanen' en de anti-kolonialistische 'Aziaten'. Vandaar dat bij de Nederlanders de gedachte kon postvatten dat ze, ondanks de houding van de Amerikaanse pers, op de stilzwijgende steun van Washington konden rekenen. Dit idee werd nog versterkt toen de Amerikanen bij de eerste politionele actie geen openlijke kritiek op Nederland uitten. Toen de regering van de Indonesische republiek met succes een communistische opstand onderdrukte, Steeg het prestige van Indonésie echter met sprongen. 'Het mag worden opge-merkt dat de republikeinse regering de enige regering in het hele Verre O osten is die met een volledig communistisch offensief is geconfronteerd en daarmee körte metten heeft gemaakt,' merkte het State Department op. Voor de Amerikaanse beleidsmakers, 'Aziaten' én 'Europeanen', werd langzamerhand duidelijk dat Nederland de archipel nooit meer fatsoenlijk onder controle zou kunnen krijgen. In Den Haag had men echter weinig gevoel voor deze nuances. De voorlieden van de kvp wisten het Indonesiě-beleid he- lemaal over te nemen. Ze wilden niets meer te maken hebben met de republiek en streefden nu naar een federatie van Indonesische eilanden onder Nederlands gezag. Het was een totaal onverantwoorde politiek, onder leiding van mannen die slechts van een ding verstand hadden: Haagse macht. Ze praatten en beslisten over Indie en oorlog, twee zaken waarvan ze in geen enkel opzicht de realiteit kenden. De Indonesiers en de Neder-landse Soldaten die ze dit zinloze gevecht instuurden, werden de dupe. Rudy Kousbroek stelt zieh in een van zijn essays voor hoe een tijdreiziger terugkeert naar het Indie van het jaar 1916 en daar probeert de mensen te overtuigen dat het binnen vijfentwin-tig jaar afgelopen is met hun koloniale leventje. Het heeft geen zin: die handenwringende schim uit de toekomst die hun aan-dacht probeert te trekken, zien ze niet. 'Maar,' zo schrijft hij, 'niet omdat hij een schim is. Als hij zieh wel kon laten hören zou hij precies even machteloos zijn. Die mensen - die officieren, die kolonisten, die kortgeknipte koppen met hun grote bek: die waren niet te overtuigen.' Datzelfde kan gezegd worden over de paar schimmen uit de zending en de linkse beweging, die tussen 1946 en 1948 han-denwringend aan de kant stonden. Ze werden door de politieke voorlieden, de verzuilde pers en het gezonde volksgevoel bela-chelijk gemaakt, als ze al niet werden beschuldigd van landver-raad. In december 1948 begon een tweede politionele actie op Java en Sumatra, waarbij onder anderen Soekarno, Hatta en enkele andere leden van de republikeinse regering gevangen werden genomen. Het Korps Speciale Troepen, de voormalige garde van Raymond Westerling, maakte zieh verdienstelijk door de secretaris-generaal van het Indonesische ministerie van Onder-wijs zonder vorm van proces af te maken. Ook een lid van Hat-ta's persoonlijke staf werd doodgeschoten, een Indonesier die in Utrecht had gestudeerd en tijdens de oorlog actief was geweest in de Nederlandse illegaliteit. Andere Nederlandse militairen vermoordden de Indonesische minister van Justitie. De actie werkte als een boemerang: de Veiligheidsraad, ge- leid door een woedend Amerika, eiste een onmiddellijk staakt-het-vuren en de vrijlating van de Indonesische regeringsleden. Bovendien begonnen de 'Euro'peanen' binnen het State Department zieh zorgen te maken over het effect van de Indonesische kwestie op de broze Nederlandse economic Begin 1949 meldde The New York Times dat Nederland bijna net zoveel uitgaf aan het leger in Indonésie als het land ontving aan Marshallhulp. Dat 49 o I maakte de Amerikaanse greep op Nederland nog sterker, want van die Marshallhulp kon het land geen cent missen. In Indonésie liep het gedrag van sommige Nederlandse troe-pen steeds meer uit de hand. Voor een deel was dat een reactie op de terreur van de republikeinse guerrilla's. Indonesiers en Ne-derlanders die in hun handen vielen, werden soms vermoord te-ruggevonden, met afgesneden geslachtsdelen in de mond of an-derszins gruwelijk verminkt. De honderdduizend Nederlandse militairen hadden tijdens hun opleiding vaak niet meer dan een keer of drie geschoten en vervolgens werden ze midden in een guerrillaoorlog neergezet. De meeste politici en de bevelheb-bers deden net alsof ze nooit van Nederlandse excessen gehoord hadden, en dat wilden ze graag zo houden. ledere verantwoor-delijkheid werd afgeschoven op de militairen die het vuile werk opknapten. Zo begon Westerling school te maken. Op West-Java, bij Soekaboemi, werden eind januari 1949 in tweekampongs hon-derdzestien bewoners - onder wie oude boeren en kinderen -doodgeschoten omdat ze 'geen van allen gevolg hadden gegeven aan oproepen om halt te houden'. Op Midden-Java werden, na een aanval op een Nederlandse vrachtauto, eenentwintig Indonesische gevangenen bij wijze van represaille geěxecuteerd in aanwezigheid van de brigadecommandant. De hoogste legerleider, luitenant-generaal S.H. Spoor, zag zieh in april 1949 gedwongen om alle commandanten op Sumatra en Java een telegram te sturen waarin hij zware diseiplinaire maatregelen aankondigde 'wanneer ondercommandanten en manschappen niet kunnen begrijpen dat wreedheden en ver-krachtingen, diefstal en plunderingen een militair onwaardig zijn'. Gemarteld werd er vrij systematisch. Jaren later zou de sociaal onderzoeker W.J. Hendrix, samen met de socioloog JA.A. van Doorn, minutieus zo'n sessie beschrijven: 'Het tafereel deed denken aan oude prenten met tortuur als onderwerp: de beulen ruw en volks, de inquisiteur met enige deftigheid toeschouwer. De verhören begonnen meestal vriendelijk en welwillend. [...] Het werkelijke third degree-verhoor begon pas als de gevangene uit-geput raakte; men bracht de stroomdraden dan over naar de geni- 1491 talien. Sommigen verloren dan hetbewustzijn. Bij de electro-tor-tuur raakt de verhoorde vaak urine of ontlasting kwijt en springt vreemd op, wat achter zijn rüg tot onderdrukt gelach leidt.' Hendrix' compagnie hield tussen januari 1948 en augustus 1949 een gebied op Java onder controle, zo grootals de provin-cie Utrecht. Hendrix heeft in die periode exaet genoteerd wat er in dat gebied aan terreur en contraterreur plaatsvond. De republikeinse terreur bestond uit het vermoorden van twee inlich-tingenmensen en het afbranden van twee Scholen en een tiental huizen, plus bij een latere actie nog eens een 'onbekend aantal' huizen op een verlatenbuitenpost. De Nederlandse contraterreur bestond uit het bij wijze van represaille afbranden van 443 Indonesische huizen, er werden minstens vier- ä vijfhonderd Indonesiers gearresteerd en aan een boven beschreven verhoor onderworpen, waarbij vierentwintig gevangenen werden omgebracht. Voorts werden er tijdens 'zui-veringsacties' tientallen - volgens sommigen honderden - Indonesiers gedood. De auteurs relativeren hun onderzoek echter op twee punten. Het is, menen ze, 'lang niet onwaarschijnlijk dat de betreffende compagnie boven de gemiddelde score ligt'. En bovendien bena-drukken ze dat het in andere dekolonisatieoorlogen - Frankrijk in Vietnam en Algerije, Portugal in Angola, Belgie in de Congo -vaak nog veel bloediger toeging. Wie daarvan kennisneemt, zo schrijven ze, 'zal moeten vaststellen dat Nederland in alle op-zichten verhoudingsgewijs minder hardhandigis opgetreden'. Het Nederlandse probleem ligt in deze kwestie echter op een ander vlak: de eindeloze ontkenning, het verdringen van de her- innering, de weigering om de historische realiteit onder ogen te zien. Altijd hebben de Nederlanders, die in later jařen zo veront-waardigd waren over soortgelijk gedrag van de Amerikanen in Vietnam en de Serviěrs in Bosniě en Kosovo, hun eigen My Lais en Oradours zorgvuldig afgedekt. Vandaar dat er - op het onder-zoek van Hendrix en de rapporten over Celebes na - vrijwel geen nauwkeurig materiaal bewaard is gebleven. Tekenend is de ge-bruikte terminologie. Men blijft slechts spreken van 'excessen', tot de dag van vandaag. Nederlanders plegen geen oorlogsmis-daden, nooit. Uiteindelijk werd begin mei 1949, onder zware druk van de Verenigde Staten, besloten tot een rondetafelconferentie tus-sen Nederland, Indonésie en de nietbij de republiek aangesloten deelstaten. Hier werd enkele maanden later overeengekomen om toch uit te gaan van twee soevereine staten en van de Unie niet meer dan een los samenwerkingsverband te maken. Alleen over het woeste Nieuw-Guinea weigerde Nederland, in strijd met de Overeenkomst van Lingadjatti, afspraken te maken; men wilde dat achter de hand houden als mogelijke vluchtplaats voor Indo-Europese migranten. Op 27 december 1949 werd in het Paleis op de Dam de soevereiniteit overgedragen. 'In feite heeft Amerika Nederland uit het Indonesische moeras gered,' concludeert de hoogleraar Indonesische geschiedenis Cees Fasseur terecht. 'Het Indische avontuur was tot op grote hoogte een nationaal afreageren van de frustraties en vernede-ringen van vijf lange oorlogsjaren. Dat sommige van deze gevoe-lens een lang leven hadden, bewees de Nieuw- Guineakwestie.' Het gevolg van dit alles was dat een min of meer natuurlijke werkrelatie tussen twee zelfstandige staten - zoals bijvoorbeeld wel ontstond tussen Groot-Brittanniě en India - nooit tussen Nederland en Indonésie is gegroeid. De vele mogelijkheden daartoe zijn vakkundig afgesneden dooř provinciale politici van alle Nederlandse partijen. Een enorme hoeveelheid aan erva-ring, kapitaal en kennis werd daarmee vernietigd. Wat ook werd vernietigd, waren de vřede en de onschuld van talloze gewone jongens die naar de Oost werden uitgezonden. De mythe van de 'reddende' Nederlanders was in de werkelijk-heid van de desa's vaak niet vol te houden. En toen de militairen daarachter kwamen, bleef onduidelijk wat de regering in Den Haag dan wel van hen verlangde. Waarvoor vochten ze eigen-lijk? Waarvoor sneuvelden hun kameraden? Dat was toen al de vraag, en achteraf helemaal. Nederland heeft zoals gezegd lange tijd geweigerd om dit deel van zijn verleden onder ogen te zien en ermee in het reine te komen. Blijkbaar had men grote moeite met het besef dat de historische identiteit van het 'unschuldige' Holland ook pik-zwarte bladzijden kent, dat 'het kwade' niet alleen achter onze oostgrenzen gewoond heeft, maar ook in onszelf. Bijna alle Nederlandse literatuur over het voormalige Neder-lands-Indiě is geschreven in de nostalgische sfeer van tempo doeloe, de goede oude koloniale tijd. Voor de andere kant, zoals beschreven in het Rhemrev-rapport, is de aandacht altijd gering geweest. Toen de Indonésie-kenner Jan Breman het rap-port in 19 87 opnieuw afdrukte bij zijn eigen onderzoek, werd er dooř sommigen vijandig op gereageerd. Soortgelijke kritiek trof volksgeschiedschrijver Lou de Jong toen die een aantal pijnlijke feiten publiceerde over het oude Indie en het gedrag van Nederlandse militairen ten tijde van de politionele acties. Er werd zelfs een Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indiě opge-richt, dat via de rechter een meer comfortabele geschiedschrij-ving wilde afdwingen. Nog in 1995, een halve eeuw na de onafhankelijkheidsver-klaring van Indonésie, weigerde de Nederlandse regering om koningin Beatrix deel te laten nemen aan de festiviteiten. De re-gering in Jakarta had, als gebaar van verzoening, de vorstin na-drukkelijk uitgenodigd om met de Indonesiers de vijftig jařen van onafhankelijkheid te vieren. Maar de Nederlanders vonden dat Indonésie pas in 1949 onafhankelijk was geworden, bij de soevereiniteitsoverdracht, en de koningin kwam pas vier dagen na het feest. Dat was niet alleen een gebaar van ongekende lomp-heid. Het was meer. Nog altijd wilde Nederland de rebellie niet erkennen. Nog altijd wilde Den Haag niet begrijpen waar het om ging-