NATHAN I Voor Lien, Pieke en Suzette 'Nathan Siď,' l Meulenhoff Amsterdam, 1984. Nathan was- er nopit' geweest, maar wel gemaakt. Zijn zusters waren er geboren, net als zijn vader en veel van zijn öoms en tantes. Indie was overal in. huis. Zijn moeder wapperde het bed schoon met een sprietige sapqe lidi en zei bulzak tegen de matras. Je lichaam was een body. Op de met batik afgedekte hutkoffer tegenover zijn bed speelde hij vaak met benen vogels, een opge-zette slang, bamboe fotolijstjes en Balinese vrou-wenbustes die altijd glimlachten in glanshärd' hout, Nathans vader storid daar zwaaiend in een , wifte körte broek en de in de oorlog doodge-schoten vader van zijn zusters droeg een plus-four met verband om zijn kuiten, poeties noemde. zijn moeder dat, Die aridere vader leek op die foto's veel bruiner dan de. zijne. Op de schoorsteen lag een'kris, versierd met plakjes Djokja-zilver. In de keuken hingen bolle koekepannen waar alleen Pa Sid mee bakte. Nathans moeder kookte Hollands, uit de toren: hoog in elkaar passende duminium pannetjes die zo heet werden dat je er gauw je vingers aan kon branden. Ze waren gesmolten uit neerge-storte oorlogsvliegtuigen. Het Australische Rode . Kruis had ze-na de oorlog zelf aan zijn moeder gegeyen, samen met de grijze dekens. Die vond Nathan ook zo dun. Maar zijn moeder .zei dat je er blij mee moest zijn, Na de bevrijding had zij nog maar een broek, een koffer en een vals gebit van het siechte kampeten. Zelfs het tafelzilver moest zij in haar Sumatraanse tuin begraven achterla-ten. Als Nathan groot was zovf hij het opgraven. Alleen Pa Sid kon in Holland Indie tot leven geuren. Nathans moeder kookte altijd 'gezond' en at het liefst haar voor eeuwig ingezouten snijbonen. Maar als Pa Sid bakte rook het hele huis'naar zoet en zout. Zijn rempejeh klonterde zo dik als een gestolde spons en zijn spekkoek telde zö veel dünne laagjes dat je een punt alleen maar' dwars kon happen. 's Zomers liet hij de rijst dagen zwellen tot een zoete kleffe pudding. Werd het sateoventje met staalwol opgepoetst, dan kwamen Pa Sids zusters met nun mannen. Tante Pop en tante Zus maakten altijd veel lawaai. Hun gouden armbanden klengelden tegen de houten stoelleuningen en hun rrr-en rolden harder dan Nathan ooit bij zijn vader had gehoord. Zij noemden Nathan altijd Ouwe Hoed en Kassian omdat hij hiet van saté hield, Terwijl de zeezon Nathans neus brandroze deed vervellen, en hij altijd met een blauwe Nivea-zonneklep naar buiten moest, kleurden zijn tantes zieh buiten ketjap-bruin. . Dat is ons Italiaanse bloed,1 zei tante Pop altijd,. 'je grootmama was een pur-sang Italiaanse, Ze was de roos van Soerabaja en alle mannen be-geerden haar.' Al stopte tante Pop zieh tijdens de speciaal voor haar aangerichte urenlange rijsttafels voller dan-haar maag kon verduren - vaak boerde'zij en riep 'Ädoe ja,, ik plof - toch mopperde zij altijd op alles wat Indisch was.* Indie was onbeschaafd en lui, .en Italiěhad eeuwenoude beeiden. Dat vond Nathan heel jammer want hij was er juist zo trots op eigenlijk ook uit Indie te komen. Op school had hij een foto van zijn vader met een dode tijger laten zien en ook mocht hij de slang meenemen. Met een passer van zijn zus had hij er een gaarje in geboord, zodat het zaagsel er bij de kop uitliep, Dat is het kogelgat,' zei Nathan. Hij schaamde zieh een beetje voor dat Italiaanse: Indisch was lekker. Indisch was stroop soesoe met van die zwarte bolletjes die langzaam op-zwollen tot kikkerdril. Indisch was ook het grote huis waar ze met vier'uit Indonésie teruggekeerde families in woonden. Het was ooit een Duits ooglijdersinsti-tuut, dat na de oorlog verhuurd werd aan berooi-de repatrianten. Achter woonde de familie Oetjeh. Daar rook het naar gebakkeri rijst. Me-neér Oetjeh-was door de kou geschrompeld en sprak schor. Het leek wel of hij altijd eerst een stuk kroepoek uit zijn keel moest schrapen. Nathan was de jongste van het huis. Er woonden alleen maar oude mensen en in de' gemeen-schappelijke gang hingen dikke, zware gordij-nen. Van het Australische Rode Kruis, zei zijn moeder. De deuren'waren zeeblauwgroen, In de hal hing stinkkatoen En witte melatti, die niet kon verleppen. De gang was zo groot, je kon erin steppen. . Na vijven floepten lichten aan, Geldetter van pannen, een lopende kraan. Voor x(X)k'de lombok, achter de trassie, Links was het.sajoer,. wij aten nassie. . Ieder kookte zieh een droom: . Indie uit rijstestoom. De keuken aan kant, de gang was weer stA, De.deur op eenMer, opeens werd het kil. Ik moest de krant gaan halen, Maar buiten was.ik.bang, Pä wachtte met verhalen -. .En dan werd het senang. • Nathan had onrein bloed, Hij kreeg kriebels van aarbei en tomatepit, rode vlekken van volle melk, eigeel en chocola, pukkels van vette pannekoek en vleesjus, Lekker gaf jeuk, alleen vies was gezond. Moedermelk had hij nooit binnen verdragen. Nathan was een kamemelkba-' by. Galbulten en steenpuisten- waren zijn lot. Wekelijks moest hij naar de Schoprlse gebeds-genezer Middeljans. Achterop bij zijn moeder, met zijn voeten in haar fietstassen. ■' > In de wachtkamer zäten altijd dezelfde oude, zieke mensen. Bijna alle vrouwen hadden verband om hun benen, Nathan was het enige kind. Een mevroüw had een zwarte vleesbobbel op haar kin,-een jujube waar haar uit grpeide. Om haar nek hingen twee vossen, waarvan de pootjes tot op haar buik bengelden. Nathan zou die vossenagels wel over zijn eigen buiten willen laten krabben, want als hij naar Middeljans moest zat hij altijd onder,' van de zenuwen. ■ Meneer Middeljans bad achter zijn rüg en •. Streek met zijn. handen längs Nathans körte broek en blote armen. Nathans, haartjes gingen er recht van overeind staan. Zo nu en dan knipte de genezer met zijn vingers in de lucht, om de kwade krachten af te slaanGod moest de buiten .bedaren. Als Nathan erge jeuk had, drukte zijn ..moeder met haar nagel een kruisje op de bult, daar werd de jeuk rüstig van. Ma Sid had verteld dat een kruis kalmte gaf. Toen Saskia in het kamp eens heel angstig werd, wreef zij van spuug een kruisteken op haar voorhoofd. Zij viel er meteen van in slaap, . . ■ "" Ook de twee horoseöpen die Ma.Sid voor Nathan had laten trekken, voorspelden aller-.gieen, Daarom stand Nathans opvoeding in het teken van de zuivering. Als hij Bob, de boer die twee koeien op het landje aan de overkant liet grazen, met het melken had geholpen, moest Nathan zijn handen wassen met marmerzeep. Openlijk krabben werd bestraft met het om-zwachtelen.van zijn vingers. At hij stiekem ijs -liefst boerenjongens met een binnenbakje van •chocola - en zijn moeder ontdekte nog een roomrand in zijn mondhoek, dan moest hij zieh reinigen met citroensap en azijnwater. 'Zuur dat reinigt, zuür dat pijnigt, zuur in je bloed, zuur tegen drab, zuur tegen buiten, nooit zuur gekrab,' zong zijn moeder als hij met een ■konijnegezicht de kweldrank naar binnen slikte. Nathan waste zieh altijd met koud water, ook in de .winter. Want wärmte deed de gal broeien. 's Avgnds voör het slapen kreeg hij een bruine' boterham met knoflooktenen, Pa Sid zat er met de liniaal naast Zo kende Nathan jong de smaak van slaag, want hij hield niet van brood met . knofiook. Ook al vroegen pukkels en jeuk veel van zijn lichaam, de groei werd er.niet door belernmerd.Omdat er in zijn horoseöpen stand dat hij later zou 'neigen tot.een hoge rug', moest hij na de knofiook op blote tenen twihtigmaal om de tafel stappen. En qpdat hij geen slappe vent • zou worden, klemde Pa Sid de. houten stak waar het tafelzeil omheen werd gerold, achter zijn rug^ längs, in de holtes van beide ellebogen, Pa Sid sloeg de maat met de liniaal. Zijn meetlat had een stalen randje en op het wit van de centimeters stand zijn naam met ballpoint ingekrast. Hij hoorde bij de tafel als het bestek, de messenleg-gers en de waterglazen; (De Sids'dronken altijd water bij het eten. Ze aten vaak pedis. Niet Nathan, die kreeg er rode vlekken van.) 'Nathan was kieskeurig. Hij bliefde geen lof en lustte geen spruitjes. Hij kokhalsde van andijvie. Vis vond hij vies, vlees vond hij eng. Terwijl zijn moeder en zusters onder het afwassen driestem-mig een canon zongen, zat Nathan nog met lange tanden vlees te kauwen op het.ritme van de ongeduldige liniaal van Pa Sid.. ;'' NATHAN SID Pa Sid voelde niet alleen ergemis voor zijn eilige zoon. Hij was ook trots op hem. Hij had er eigenhändig voor gezorgd dat Nathan al op zijn Vierde kon lezen, schrijven en rekenen. Hij stond erop dat Nathan de eerste klas zou overslaan, want als winterkind was hij ongunstig jarig. Alleen het teilen en de tafels hield Nathan in de . tweede niet bij. Voor bijles was een theosofische jufirouw uit Bergen uitgenodigd. Zij kwam op een krakende fiets met grote handflappen aan het stuur en in haar zijtas zat altijd een grote gewassen winferwortel. Die sneed zij in dünne plakjes en zij schoof ermee als met de kralen in een telraam. Was de som goed, dan legde zij zo'n gülden schijfje op Nathans tong. 'Je maag is de bank,' zei de juffrouw, de wijsheid je rente.' De jufirouw maakte ook een smeersel tegen zijn bulten. Het was bruin, leek op velgensmeer, maar trok alle jeuk eruit. De zalf van de theosofen hielp beter dan het kruisje. Nathans thuis geleerde letters pasten niet tussen de lijntjes van het schoolschrift, Hij' wilde niet nog eens de les lezen die al zo jong was voorgespeld. Daarom kreeg hij in de klas meer standjes dan stempeis. Dagelijks fietste de kleine Nathan zeven kilometer naar school, 'met onder de snelbinders een tas vol brood en te-kendoos. Zijn kleurtjes hadden altijd gebroken punten en alle boterhammen smaakten naar die ene met marmite. Maar op school eten was leuker dan thuis. Niemand lette op de korstjes en je hoefde ook geen zure kamemelk. Nathan zei tegen de Juf dat hij er 'allergisch' voor was. Het wekelijkse melkgeld versnoepte hij in de winkel van oma Passer op de hoek van de. Sta-tionsstraat. Het voor zes bekers kamemelk be-stemde kwartje was goed voor vijf zoute drop-pen. Een voor hemzelf en vier voor de jongens van Jansen. Die scholden hem altijd uit voor 'Nathan Sid, krentepit'. En dat alleen omdat zijn moeder, die een blad las voor natuurgeneeswij-ze, soms een rozijn onder de pleister op zijn steenpuist stopte. 'Dat trekt het vocht eruit' Ook al zei zij dan dat hij gewoon moest terugschelden - 'de jongens van Jansen zijn te dorn om voor de duvel te dansen1 - Nathan kocht ze liever om met zoute punten. Een drop in de week was een scheldkanonnade minder, Toen Nathan ook de maandelijkse gülden voor het schoolfonds in drop omzette (hij vertel-de de klas dat zijn oom een dropfabriek had), viel hij een week voor het schoolreisje door de mand. De Juf vroeg om het achterstallig geld en Nathans vader werd aangeschreven. Nu was Pa Sid een strenge man, die in de oorlog vieren-twintig uur op een plankje in de Indische oceaan had rondgedobberd. Hij werkte maanden aan de Sumatra-spoorweg en kreeg na de bevrij-ding een siecht hart en een mager pensioen. Indie was hem ook al afgenomen. Hij had dus alle tijd voor de opvoeding van zijn zoon. Zijn straffen waren bewerkelijk, Hij nam Nathan niet alleen mee naar oma Passer, die hij plechtig moest beloven nooit meer haar winkel te betreden - alsof hij deze stopflessenfee ooit kwaad 1 had gedaan - ook moest hij het hoofd van de school voor een volle zesde klas (waarin twee jongens van Jansen zaten) om verschoning vra-gen. . ' ■ In het vervolg moest Nathan zijn bruine boter-1 hammen, ook de korstjes, bij de bevriende dro-gist Posthuma opeten, Zijn dochter Lia zat bij Nathan in de klas.* Haar tanden standen heel ver uit elkaar en zij aten bij haar thuis tussen de middag altijd vis. Heel vies, vond Nathan. Behal-ve dan de gouden bokkingen. Die stanken ook, maar omdat hij geraamtes spaarde en bbkking-koppen zo stevig leken, boeiden ze hem zeer. Graat en bek kreeg hij mee voor zijn verzame-ling, Een zeepaard in galop gevonden, De Vinnen van een monstervis, Gebroken kräb met touw verbonden, Alles, wat te jutten is. Van haaieei tot alikruik,' . De have die de vloedlijn bood, Branding-schoon en zanddroog-dood,, Werd uitgestald en ingeschreven. Liever gespaard dan eng in leven, In de zee of in mijn buik. Als Lia lachte, grijnsde de bokking mee. Na twee weken overblijven bij de familie Posthuma besloot Nathan Vegetarier te worden, Nooit meer zou hij iets eten dat met vis of vlees te maken had. Geen zondagse sajoer, geen kip. Zelfs geen pootje, dat hij toch al eng vond door-dat zijn zusters manonet speelden met de afge-hakte kippetenen. Zoietsmocht nooit in zijn ver-zämeling. Voortaan terroriseerde Nathan het avondeten, Wie vlees sneed was een moordenaar. Als de rosbief op tafel nog rood nadrupte, liet hij zieh van zijn stoel vallen en begon driftig te trappen. 'Nette mensen eten geen vlees!' krijste hij dan, 'Rotzakken!' 'Vloek maar tegen de bomen,' zei Pa Sid en Nathan moest van tafel. En daar stand hij, tussen de dennen tegenover het huis, zachtjes huilend met een niet te stuiten trillip. Daar smeekte hij dat zijn vader, moeder en zusters ook Vegetarier zouden worden. Anders werden zij nooit oud. Vleeseters kregen later gezwollen gewrichten, hij had het zijn moeder zelf hören zeggen, Nu Nathan gaan beest meer bliefde, wilde hij er streng naar leven, Zelfs de kroe-poek, die volgens hem van gemalen garnalen was gemaakt, liet hij dapper staan. Voor hem geen vlees waar bloed aan kleefde, maar het vlees van Vegetariers: noten, kaas en .padde-stoel. En brood, veel brood. Wit vond hij het lekkerst, omdat het thuis niet"mocht, Elke zater-dagmiddag hielp hij bakker Banting en verdiende zo zijn eigen witte kadetje. De geur van brood onder de rood-wit geblok-te theedoek van de krakende bakkersmand was sterker dan de rook van Bantings sigaren. Als de bakker niet keek, aaide Nathan stiekem over de strengen zachte bolletjes. De gepoederde, heu-velige korstjes wonden hem op. Dat een kadetje zo lief en zacht kon voelen,. Telkens als ik iemand streel Is het net of ik weer speel . ■ Met brood van bakker Banting. '■ De theedoek is nu beddelaken En ook mijn ledikant kan kraken, Het brood is vlees en welving, Alleen mijn hand is nu veel grover En likkepot door rook vergeeld. Hart en vingers lijken dover -Ik kreeg na al die jaren eelt. Ma Sid maakte zieh zorgen dat de allergische Nathan te weinig opbouwende Stoffen binnen-kreeg. Aanvankelijk probeerde zij zijn avondeten ongemerkt met fijnvermalen vlees te ver-sterken, maar Nathan ontleedde de kleinste krummel en stuurde elk met vlees bezoedeld bord boos van tafel, Niet alleen zijn moeder en zijn eeuwig pestende zusters, die.voor zijn ogen grijnzend botjes kloven, maakten het Nathan moeilijk zijn principe in rust te belijden, ook Grijsje, de poes, hield weinig rekening met-zijn fijnbesnaarde baasje, Ving hij vroeger een enkel konijn per jaar, nu legde hij wel tweemaal per week een doodgeknauwd duindier op de deur-mat. Nathan voelde zieh bedrogen. De enige die zijn vleesloze leven begreep was de naburige mevrouw Tengbergen, bij wie hij elke zondag 'club' had. Club was een theosofisch gespreksgroepje. Mevrouw Tengbergen vertelde dan over we-reldleraren, piramidebouwers en .berg-yogi's die door innerlijke wärmte de sneeuw random zieh konden laten smelten. Ook zij waren Vegetarier. In mevrouw Tengbergens voorkamer hing een schuld met gouden kwastjes. De ene helft was blauw, de andere zilverwit, In de blau-we kant zat een zilverwitte ster en in het. witte vlak een blauwe. Het zilverwitte was het Hoger Zelf, Daar moeten we allemaal naar streven,' zei mevrouw Tengbergen, De weg zonder vlees leek Nathan een goed begin. Maar. Ma Sid vond dat hij deze weg goed doorvoed moest bewandelen, Biergistvlokken dwarrelden als bruine sneeuw over'al zijn eten. Ook vond zijn moeder dat Nathan zieh moest zuiveren met het wit van sinaasappelschil, De © binnenlaag bevatte vitamine P - omdat hij er zo'n hekel aan had - en was goed voor bloed en groei. Elke dag zette Nathan trouw zijn tanden in het bittere wit en kloof tot aan het lippenbijtende oranje. Hield je dat tegen het licht, dan zag je zon met kippevel. In plaats van boterham kreeg Nathan voortaan muffin, een uit spinäzienat gerezen broodje dat -wat voor lekkers Ma Sid er ook op of tussen smeerde - altijd ropk naar spons en zeraen lap. Nathan hield niet van dat draderige groen en al zei zijn moeder dat spinazie Popeyes maakte en dat een vent veel groente at, voor Nathan groei-de längs het päd naar Hoger Zelf geen spinazie. De badkamer walmde als een pan'prutte-lende frambozenjam. Zells de blikken So-lex-olie naast de honten tobbe roken nattig zöet. Alles wat kon glimmen was dof van het warme baden, Op het marmeren plaatje bij de spiegel lag een lekkende tube roze tandpasta zoals Nathan nog nooit eerder had gezien. Ook de tan-denborstels waren vreemd. Hij hield er eentje onder de kraan en zoog wat schuimend water uit de haartjes. Het smaakte naar vim en framboos. Op de van poeder kleffe tegelvloer lag een servetje met snoeprode lipafdrukken. Dat was de lipstick van zijn Indische tantes. Nathan hield het papier stevig tegen zijn wang en stempelde zieh een vlekkerige zoen. Zijn tantes logeerden hier nu twee dagen en zij waren al drie keer in bad geweest. 'Lekker mandien,' noemden zij dat. En zijn moeder had Nathan' nog pas gezegd dat water aan zee zo duur was. Zij bleven nog een hele week. Overal slingerden tassen en schoenen, overal lag zand. Die tantes'snapten niets van het Strand. Zij haal-den de teer niet van hun Slippers en namen elke dag halfdode zeestenen mee, die zij in een zakje lieten rotten. Nathan moest nu bij zijn drie zusters slapen, op een krakend vouwbed van de buren. Zijn kamer was deze week van tante Pop en tante Zus. Daar gebruikten zij zijn Indische kalebas als asbak en zaten zij met hun hakken op zijn gehaakte sprei, En als hij zijn verfdoos wou, moest hij kloppen op zijn eigen deur. Nathan was al twee dagen kwaad, Aan spelletjes deed hij niet mee, want dat maakte nog meer rommel. De hele dag liep hij op te ruimen. Alles moest op stapeltjes, Hij was de enige die in dat volle huis met zes slordi-ge vrouwen voor orde zorgde. Wel leuk was dat ze iedere avond Indisch aten en dat zijn vader met bezoek zo aardig deed. Hij was nu minder streng, maakte grapjes m het Maleis en moest almaar met zijn zusters om vroeger lachen, Nathan zat er dan stilletjes bij. Zij waren zo anders, die tantes. Heel bruin, met paarse bloemen op hun jurk. Achter hun oren rook het naar framboos en zij verfden hun lippen en nagels, zelfs die van hun tenen. Zoiets had Nathans moeder nog nooit gedaan, die rook weleens naar lelietjes-yan-dalen, maar meestal naar Presto-afwasschuim, waar Nathan de knik-kers van spaarde. Echt lief vond Nathan zijn tantes niet, Aan tafel mocht hij haast niks van ze zeggen en zij pestten hem telkens, omdat hij bang was voor vlees. Zij kloven ook aan kippebeentjes en dat vond Nathan heel eng en onbeleefd. Nu hij zo schuin over zijn bord naar ze keek, naar hun grote zwarte ogen, naar hun vleesvette tongen en hun paars-rode lippen, wist hij ineens waar hij zulke tantes eerder had gezien. Zij leken op de kleurplaat van die tot raven getoverde'siechte prinsessen. Raven hielden van gouden ringen, zijn tantes ook. Zij schreeuwden ook zo scherp en zij kon-den de botjes van hun handen laten kraken. Net klauwen. Nathan wilde zijn moeder vragen of zij nog wist in welk boek die raven stonden. Maar zij zat aan het hoofd van de tafel en hoe hij ook - mam1 riep, zij was te druk met scheppen en snijden om iets te hören. ' Zijn tantes lachten steeds luider, Hun armbanden rinkelden van plezier. Nathan sloop nu zachtjes naar zijn vader om te vragen of hij al van tafel mocht. Dan kan ik straks een toneelstukje doen,' zei hij. Nathan stand al bij de deur voor zijn vader iets kon zeggen. Het wordt heel leuk,' zei hij nog en hij rende naar de badkamer. Daar, achter die deur met twee haakjes, kon Nathan altijd doen wat hij wou. Hij had er weleens een wc-rol in brand gestoken en zondags verkleed-de hij zieh er uren voor de spiegel, Nu zijn tantes hier logeerden, was de badkamer de enige stille piek in huis. Hier kon hij zieh niet vervelen, zeker niet nu zijn tantes er een köffer vol vreemde spullen hadden neergezet. Genoeg voor een week toneel. Wat zou hij speien? Kapper? Met tante Zus haar spuitfles waar zo'n rode rubberbal aan zat? Of zou hij zijn haar weer vet smeren, zodat hij, als een inboorling, de kam dwars in zijn kuif kon steken. Als je dan de lussen van je hemd aan de, uiteinden van die kam hing en je sloeg een handdoek om je hoofd, dan was je net een non met zo'n witte bef bnder haar kin en een plat stukje vanboven. Het.leek Nathan niet verstandig een rode clownsmond te kleuren, nu tante Pop net ontdekt had dat haar lippenstift uit de •hüls was losgedraaid. Nee, vliegenier was veili-ger. Dan maakte. hij een echte mannensnoryan wenkbrauwpotlood en wat rouge op zijn wangen - dat kwam door de wind, want het was een open vliegtuig net als in Bruintje Beer. Als 'hij nu ook die zwarte bustehouder van tante Zus om zijn hoofd bond, leken die doppen op zijn oren net twee grote koptelefoons, Nou moest hij nog iets aan dat vleugels maakte. Die zwarte onderjurk aan de haak van de badkamer-deur. Zou het mögen? Wat hing dat mooi om zijn schouders, Armen wijd, en hij was een groot zwart rover-vliegtuig. 'Brrrr, mim, Brrrmmmmm.1 Nathan stoof met spetterende bromlippen de kamer in. 'Hallo, hallo, ik ben een vliegtuig. Hallo, hallo, hallo met de zwarte raaf, over. Hallo, hallo!'. Nathans zusters wezen gierend naar zijn vliegeniersmuts. Zelfs zijn moeder moest lachen. Maar zijn vader keek plotseling weer streng. Tante Pops ogen priemden door Nathan heen. 'Meid,' zei zij. En tot zijn vader: 'Daar zal die jongen het later nog moeilijk mee heb-ben.' ' Nathan zat thuis met de bof. Zijn hals prikte en gloeide de hele dag en om de pijn nog warmer te maken had zijn moeder hem een bruin gebloemde sjaal om de kaken gebonden. Die sjaal rook naar oma, naar haar onder witte zakdoekjes verstopte pepermuntjes die bitter smaakten van de eau de cologne. Nathan wou nu niet zoet ruiken en niet zoet zijn, Hij was al een week bezig een echte man te worden; Boven-dien wilde hij nu helemaal niet aan zijn oma denken, want die noemde hem altijd Troela. Nathan was troela af, Hij zou nooit meer met de spulten van zijn zusters speien. Hij zou zijn gezicht nooit meer met hun lippenstift volsmeren. Zijn nagels lief hij voortaan vuil. Gisteren had hij de oude stenen pop van Saskia met een hamer tot gruis gesla-gen. Hij sliep nuzondersokken, at ongewassen appels en toonde aan tafel manieren die zijn toch al kortademige vader paars deden aanlopen. Smakken leek Nathan heel mannelijk, Ook wou hij mannelijke boterhammen. Ze moesten min-stens tweemaal dikker. Maar omdat hij bij het kauwen zijn mond niet netjes dichthield, groeide het beleg voor straf niet mee. Doperwtjes vond hij voor slappe vrouwen. Kerels aten kool en stamppot en veel aardappe-len. Een man nam altijd grote happen en at alleen met zijn york. Dat had hij zijn grote neven ook zien doen. Die durfden meer dan hij. Met durven had Nathan het moeilijk. Hij durfde niet in het donker, durfde niet in de bomen en was bang voor kikkers en muizen. Maar dat zou nu allemaal veranderen. Van de stratemakers had hij geleerd hoe je zonder zakdoek je neus kon snuiten, Ook spuugde hij veel op de grond. Maar nu zat hij binnen, met een vrouwendoek om zijn hoofd, en hij kon niet smakken of snuiten van de pijn: Het enige dat mocht was zitten, pap en slappe thee. Zijn moeder las hem voor uit Nils Holgeisson. Nathan hield niet van die slome op die vogel. Hij hield alleen van Gulliver. Die kon je niet lezen, die kon je alleen maar zien. Vorige week was hij voor het eerst van zijn leven met zijn vader naar de bioscoop geweest. Naar Gullivers reizen, in de zijzaal van De Rüstende Jager. Gulliver was sterk en groot en nooit werd hij gepest. Hij sliep op zeshonderd bedden, stopfe boeven in zijn broekzak en droeg prinsessen op zijn hand. Als ' hij honger had kreeg hij twintig karren brood en het sap van duizend appels. Zo wilde Nathan zijn, mooi, zonder sproeten en galbulten. Met zo'n open bloes met haar en zulke grote laarzen. En als je liep, liftten de lilliputters mee op je schoen. Net als Nathan ook weleens deed wanneer hij mocht neuzenlopen. Dan stond hij met zijn sok-ken op Pa Sids schoenen en deinde hij mee in reuzenpas. , Met de bof in de keel droomde Nathan dage-lijks van Gulliver. Hij wilde laarzen hebben en zö sterk zijn dat. hij nooit meer door zijn zusters zou worden gepest. Hou zou karnemelk drinken zonder morren en zieh flink door levertraan en biergistpil heen bijten.. Sport daar kon ik ook niet tegen, Spierbai heb ik nooit gekregen, Haar wou op mijn arm niet groeien, Moed.erskindje, bang voor stoeien, Alleen in dromen vond ik moed, Daar was ik groot, en sterk, en goed, Een Gulliver in Lüliput En niet mijn zusters' kop van Jut. NATHAN SID e bof maakte het de kleine Gulliver wel heel loeilijk zijn drie zusters als dwergjes te nege-iti Zij speelden allemaal verpleegster. Op een arme herfstavond, toen Nathans konen kook-m yan de bof, namen zij een blikje 'lichtende äe' voor hem mee, Nu moest hij toch van ze Duden. Na negen dagen mocht de sjaal eraf. De eer-e keer buiten werd beloond met nieuwe rub-erlaarzen. Nu gloeide Nathan van trots. Op weg aar school sloeg hij de randen van zijn laarzen m Toen hij op het fietspad längs een kring addestoelen kwam, smeet hij zijn fiets stoer ;gen de grond. Hij plaste eens flink tegen een oom, spuugde een paar maal in het rond en ertrapte met open gulp en glanzende laarzen e paddestoelen. Voor het eerst voelde hij zieh cht een beetje Gulliver, Helmsprieten krasten nun halve maan nog geen meter van het keukenraam in het and. Al deed Nathans moeder nog zo haar best en groen hegje in de gele grond te kweken en 1 gieterde ze dagelijks haar zeeziek gras (als er en paard voorbijkwam moest Nathan met stof-ii en blik de mest opscheppen), de aarde werd r niet scheutiger van. Haar tuin bleef duin, Als et buiten waaide, knerpte thuis het zand op eukenvloer en aanrecht. Zelfs de achter-akklep van Pa Sids militaire broek, die Nathans loeder voor de tochtige brievenbusspleet had etirnrnerd, hield het zand niet tegen. -Na elke storm, wanneer de lepels extra in de lakom knarsten, kondigde Pa Sid nieuwe regels f die de duinen binnen hun perken moesten .ouden: 'Jullie moeten buiten dennenaalden trooien en eerst je sokken uitkloppen voor je linnenkomt,' Maar Nathans moeder had haar trijd allang opgegeven: 'Wie in een duinpan :ookt, zal op de korrels moeten kauwen,' Nathan vond dat de wind nu wel heel hard om iet huis heen stoof en niks prikte zo als scherp and op roodverbrande benen, Had hij maar zo'n are badjas als die Duitse gasten of een jurk van ianddoek van zijn zusters, Want lange broeken :on hij 's zpmers niet verdragen, Ook daar was iij allergisch voor, Zijn moeder zei dat verse acht de jeuk verjoeg en prikkelwrnd gaf echte nannenbenen. Toch kregen Nathans benen iooit dat bruine van zijn vader en zijn roze haar-ies kon je alleen maar tegen het licht in zien. Als iet zand zijn dijen weer tot schuurpapier kraste, lepte zijn moeder zijn vel met kbmkommermoes m schijfjes citroen. 'Voor tegen de buiten en egen de zon,' zei zij. Maar op de gekrabde korstjes wilde Nathan jeen spul. Die moesten zo blijven, dat was het inige stoere dat hij had, Korstjes waren geheime nktpotjes. Als ze hard waren en geen pijn meer Jeden, pelde hij ze voorzichtig los, tot het bloed veer begon te lopen. Daar schreef hij briefjes nee, met een lucifer als pen. Moordbrieven van ' zijn geheime club. Het hol van die club was achter in het bosmoe-ras. Op blote voeten kon je er niet komen, want het päd emaar toe was begroeid met distels en paarsige klitten. Je kon alleen maar kruipen in dat bos. Alle bomen waren krom gewaaid, zodat ze zieh tot een donkere hut hadden toegevloch-ten, Er kwamen nooit zon door die stekende takken. Aardbeien bleven er wit, maar de leeu-webekjes tussen de natte hoge pollen kleurden en roken wel en de bramen waren er lauwer en zoeter dan die uit de duinen. En zonder zand. Niemand wist waar die bramen bloeiden, want niemand was lid van Nathans club. Daarvoor waren er te weinig bramen, Wel stuurde hij veel briefjes. Daar schreef hij vieze woorden op. Nathan zei dan dat, hij zo'n briefje in het duin gevonden had en las ze thuis hardop voor. Op een van de uit zijn vaders la gepikte bruine kartonnetjes had hij met een mengsei van bloed en bramensap 'lulkak je word vermoord' ge-krast, Voor de grap had Nathan het bij zijn vaders bord gelegd, ondereen pitriet tafelmatje waar het wit gebloemde zeil altijd wat bobbelde van de warme schoteis. Pa Sid zag het kaartje liggen, las het vluchtig, zei niets en keek streng voor zieh uit. Nathan had geen honger meer en zijn dijen kleefden erger dan ooit aan de houten stoel. . .- Toen hij eindelijk van tafel mocht, gaf zijn vader hem in het voorbijgaan plotseling een harde pets. Zijn vingers kleurden wit op Nathans wangen. Wordt schrijf je met dt,1 zei hij. Voor-taan moest Nathan zalf en pleisters 6p zijn korstjes. Zondag was een -dag van koude blote voeten, van opstaan zonder wassen en lang in je pyjama, Zondag moest Nathanlief zijn voor zijn moeder en geen ruzie maken met zijn zusters. Zij bakten ei met tomaten en smeerden beschuit. Hij stofte'af en gaf de planten water. Samen dekten zij de tafel. Nathan voelde zieh altijd een beetje baas in die1 sluimerende zondagmorgenkamer. Zijn vader en moeder nog op bed, sloffende zusters in de keuken, planten in de zon, en hij alleen met zijn gieter, stofdoek en beertjespyjama, Voor de planten moest Nathan op een stoel, dan gieterde hij zonder knoeienen kon hij beter bij de uitgebloeide geraniums. Nathan hield van die roestige blaadjes en de bijna dode bloemen. Ze roken gassig en als je ze fijn wreef kreeg je paarse binnenhanden. De geraniums klommen wel anderhalve meter hoog Het waren stekken van mevrouw Belgers, die had ze bij volle maan verpot en de maan zat vol geheime krachten, die trok de golven naar het Strand en deed alles sterker groeien. Wanneer Nathan met de gele stofdoek het dressoir poetste, geurde de böenwas op uit het warm gewreven hout. Het dressoir was meer dan drie meter lang. Het kwam van ooms van zijn moeder, die waren rijk en boer in Brabant, maar dat kon je aan het hout niet ruiken. Als je speelde dat je blind was, kon je met je vingers reizen maken längs de'uitgesneden kastdeuren en de bolpoten die aanvoelden als geribbelde sor-betglazen, maar dan warm. De poten waren hoog genoeg om Nathan kruipend toe te laten. Daartussen was het net een hol. Je was er wel te zien, maar niemand kon er komen, alleen stof en Nathan. De achterpoten zaten zo dik onder de was dat je er met je nagels hele slierten af kon krabben. Na het Stoffen, of als hij zijn elleboog zo hard gestoten had dat zijn vingers doof waren van het telefoontje, bleef hij er soms op zijn rüg liggen. Dan stompte hij met tintelende vuist tegen de bodem van de kastjes. Zo kon je kopjes hören vallen, zonder dat je er zelf aan was geweest. Het hardst sloeg hij waar de lepeldoos lag, dat 1 maakte paslawaai. De lepeldoos was de mooiste die zij. hadden en als zijn moeder dood ging zou Nathan hem krijgen. Op het deksel stond de koningin van Engeland. Op haar hoofd een kroon met een brede rand van wit bont. Naast haar een hond en een prins vol medailles. Die koningin was zö rijk dat zij hooit dezelfde kleren aan hoefde, dat had Nathans vader eens gezegd, Als haar bord vuil was, gooide zij het weg. Een buikdressoir van semi-Chippendale, In de laden donkergroen fluweel, Het hout vol krul'met druiventros, Rechts zat er een deurtje los. Beneden tussen poot en zwaluwstaart Werd een groot geheim bewaard. Daar speelde ik voor poetslakei, Mijn stofdoek droeg ik als livrei. Ik wisselde er verhalen uit met mijn koningin - Wij zeiden 'je' tegen elkaar, zij was mijn hartsvriendin, Ik sprak over mijn zusters, die waren altijd boos, Zij van haar rijke leven op een lepeldoos. Al het stille van de zondag werd bij het tafeldek-ken verstoord. Eerst liet Nathan de zware la uit de gleuf vallen omdat hij dacht dat de onderzet-ters helemaal naar achteren waren geschoven en toen trok Saskia expres het kleed van tafel © Ik ben er läter nog eens teruggekomen: Er standen helemaal geen bomen, Het was niet meer dan dorre struik, Kriebeltakken tot je buik, De distels zacht, de klitten frjner. Waarom groeit als je groter wordt Vroeger zo veel kleiner? NATHAN SID waar Nathan net de yoghurtlepels op had uitge-spreid. 'Eerst het zeil, koeboe,.' zei zij, 'dan de lepels.' Ada keek toe. Zij wipte op en neer, haar voeten naar binnen, haar kuiten krom. Jana zette thee, in de keuken. Nathan legde de messen links, de vorken rechts. Ada verwisselde ze zwijgend. 'De scherpe kant rhoet naar het bord-je,' zei zij toen Nathan alles had klaargemaakt. Nathan draaide de kartels naar binnen. 'Jullie zijn de molton vergeten,1 zei Ada. Zijn zusters wisten altijd alles beter. Nu moest hij de hele tafel overdoen, alleen omdat die stomme lap onder het zeil moest. Hij haatte dat zeil, Hij rolde het morrend om de stok. 'Je gaat scheef,' zei Ada, Tiet zeil krult om.' Zij stopte sloom twee zuigvingers in haar mond, Plotseling greep Nathan de stok en sloeg, het half opgerolde zeil als een vaandel door de lucht zwaaiend, knalhard op haar hoofd. Ada dook ineen en haalde een rode hand uit haar haar. Het leek wel of Nathan met de klap al zijn kracht had verbruikt. Hij voelde zieh wee, zweet druppelde uit zijn knieholten, Toen hij zag dat Ada voldoen-de bewoog om niet dood te zijn, glipte hij voor zijn vader binnenkwam weg naar zijn kamer. Daar bad hij huilend. Nu moest hij net als Ciske de Rat naar een gesticht. Kranen liepen in de keuken. Deuren sloegen, hij hoorde stemmen van buren en het starten van de motor, Zij gingen haar de dokter, de wond moest gekramd. 'Ze is gevallen,' hoorde hij zijn moeder tegen de buren zeggen, 'ze heeft haar hoofd gestoten aan dat bakbeest-dressoir.' Niemand kwam Nathan troosten of slaan. Een uur later rankte de motor weer naast het huis. Pa Sid had zijn militaire motorjas nog om zijn schouders toen hij Ada Nathans kamer binnen-leidde. Zij droeg een groot wit verband om haar hoofd, In het midden was een rode bloedplek uitgevloeid, net een kroon met robijn. Heb ik je zo geleerd met vrouwen om te gaan?' zei zijn vader somber. 'Dat wordt een week brood met tevredenheid.' Nathan kon alleen uitbrengen dat het hem speet. Ada was de enige die weleens naar hem luisterde. Zij stond daar zo mooi in de deuropening. Hij durfde haar niet echt recht in de ogen te kijken, maar toen zijn vader hem bij zijn nek pakte en dwong, leek zij even op de koningin van de lepeldoos. Nathan was ziek. Het borrelde in zijn buik. Er kon geen hap meer in, geen wind meer uit. Zijn vel stond zo strak als een strandbal. Zelfs zijn roze navelhaartjes deden pijn. Soms was zijn buik rillerig, dan broeide hij weer klam en hoorde je hem gorgelen als een leeglopende was-bak. Alles wat erin zat zbcht prikkelend een weg. Toch moest er meer bij, vond zijn moeder: stinkthee waarm gedroogde madeliefjes dreven en dungeslagen yoghurt met melasse-stroop. 'Voor de stoelgang,' zei zij, 'stroop temt alle kwa-de sappen.' Zwarte melasse was het vieste dat er bestond. . Volgens Nathan was melasse ook heel geheim, want op school had nog nooit iemand ervan gehoord of geproefd. Alleen de Sids hadden zo'n kleverig blik op tafel. Zijn moeder was immers lid van de Natuurgeneeswijze. Daar kocht zij van aan de deur. Bij meneer Schoen, met zijn mand vol vieze spullen. Het enige lekkere dat hij verkocht was sesamkoek en druivenlimonade, Zelf at meneer Schoen altijd zeewier op zijn brood. Als hij, over wier en Vitaminen sprak moest hij altijd heel erg lachen en zag je al zijn bruine fanden. Volgens hem was kruid de beste dokter, en melasse. Dat zei Nathans moeder ook, Je ging er niet alleen goed van, het zat ook nog vol ijzer. Nu wilde Nathan wel gaan, maar hij wilde geen ijzer, Had hij pas niet gelezen hoe de baron van Münchhausen op een kanonskogel de lucht invloog? Zo voelde zijn buik ook, zo bol als een kogel vol ijzeren lucht, wachtend op een grote plof. Telkens vroeg Nathans moeder of hij soms iets verkeerds gegeten had, Moest hij het nu zeggen, van die twintig- dropveters die hij van twee gestolen kwartjes had gekocht? Drop was toch goed voor de maag? Nee, hij had heus niets siechte gedaan, echt niet. Hij had alleen op school een bruine tegen een witte boterham geruild. Na twee dagen bol en 38,5 kwam eindelijk de dokter. Zie je wel dat hij echt ziek was. Zelte meneer Schoen kon er niets rrieer aan doen, De dokter vroeg of hij misschien een voetbal had mgeslikt. Nu moest Nathan bijna huilen. En toen de dokter- twee zwarte slangetjes in zijn oren zette en met een koude zilveren dop over Nathans buik wreef, dacht hij züchtend aan de gestolen kwartjes en de veters drop, 'Gestolen goed gedijt niet,' zei zijn vader altijd, Was dit zijn straf? Zou Onze Lieve Heer al die veters in de' knoop hebben gemaakt? Gelukkig vroeg de dokter verder niets, Hij zou het nog een nachtje aanzien, misschien was het wel de blindedarm Van nu af aan mocht Nathan niks dan thee, zon-der bloemen, alleen die gewone van Piggelmee. 'Laat maar eens een flinke wind,-' zei de dokter. Die nacht kon Nathan niet slapen. Alles krampte en stak. Misschien moest hij zijn moeder vragen om het brood dat zij speciaäl voor oude zieke mensen in een geel trommeltje be-waarde, Het was brood dat Kerstnacht buiten was gelegd en dat daardoor nooit kon schimme-len. Een boterham had al heel ■ bijzondere krachten. Maar zou het ook voor dieven helpen? Hoe schuldiger Nathan zieh voelde, hoe meer zijn buik borrelde, Midden in de nacht, toen zijn moeder längs zijn koortsige slapen kwam strij-ken, vroeg Nathan schuchter of je het van dropveters ook aan je blindedarm kon krijgen. En daar kwam snikkend het verhaal'van de kwartjes en de veters, wel twintig meter in een keer, 'Nathan,' zei zijn moeder, en zij keek hem scheef ' aan terwijl zij zorgelijk haar hoofd schudde, 'leer toch eens het. verschil tussen mijn en dijn.' Zij deed het licht uit en ging weg. Zonder nachtkus. Nathan voelde zieh koud en stil. Hij vouwde de banden op zijn buik en keek recht omhoog. Nu zijn ogen aan het donker wenden, zag hij weer duidelijk die gipsen cirkel om de plafonniere, Als je daar lang naar keek, leek het net of je zweefde, Dat wilde Nathan, Heel zachtjes omhoog, door het plafond. Niet als de baron van Münchhausen, maar als een briefje aan een vlieger, als een ziel naar de hemel, Zijn moeder zou dan nooit meer boos op hem zijn en altijd van zijn foto houden. De hele klas ging naar de begrafenis, Die rotjongen van Wolff ook, wat zou die een spijt hebben dat hij Nathan vorige week met een broodtrommel had geslagen, • ■ < En een krans van meneer Nonnekens, het hoofd van de school, die als Nathan hem van de Juf zijn schrift moest laten zien, nooit een Stempel wilde geven omdat hij altijd over de lijntjes ging. Misschien kreeg 'zijn schrift dan toch nog een Stempel, eentje met een molen, met daaronder: Ga zo vQort. Zijn zusters zouden niet meer zeggen dat hij een dief was. Zijn vader zou trots op hem zijn en heel erg om hem huilen, , -: Nu werden de dropveters rüstig in zijn buik Zachtjes lief hij een wind.. Later als ik dood ben, wil ik een lange stoet, Iedereen zal rouwen, met een hoge hoed, Of met een voile, voor de tränen, Dat huilen doet mij goed, . • Rijen advertenties, kransen met een lint, Veertig zwarte auto's: ik was zeer bemind. Na afloop taart met limonade, Want in doodgaan ben ik nog kind. ■ :' Wat socialisten precies waren, wist Nathan niet. Maar wel dat zij altijd witte boter-hammen aten, met roomboter en vleesbeleg. Socialisten dachten dat mensen die netjes Spraken en die nun schoenen bij Bally kochten, rijk waren. Zij begrepen niet dat je met dure schoenen langer deed en dat ze eigenlijk veel goed-koper waren dan die. uit de aanbieding van Van Haren. Socialisten zeiden dat de Hollanders veel • geld uit Indie hadden meegenomeh. Wisten zij dan niet dat Nathans vader er juist heel arm yandaan kwam en dat zijn moeder er äl haar fotoalbums had verloren? ■: . De Sids aten geen wit, maar bruin. Na de derde boterham moest je smerenmet tevredenheid, Beschult mocht alleen op zondag. Socialisten waren -rood. Zij waren ertegen dat' Pa Sid zijn KNIL-salaris uit de oorlog nog zou krijgen. Zij hadden Indie verkwanseld en van de gülden een dubbeltje gemaakt. De laatste weken zat Nathans vader haast elke dag op ze te vitten. 's Avonds las hij saaie stukken hardop uit de krant. Soms moest hij er schamper om lachen, dan mopperde hij weer dat het 'alle- aal klojangs' waren. Gisteren had hij de krant Blfe driftig in elkaar gefrommeld, 'Het Handels->lad is ook niet te vertrouwen,1 riep hij toen boos. Ju zat Nathan met een verkreukelde Olle Kaveri in zijn plakschrift. ? Hij bleef maar even uit Pa Sids buurt. Zijn ioeder zei dat het allemaal door de veriaezin-en kwam. Daarom hingen er op weg naar' chool dus van die plakkaten, allemaal afkortin-en en mooie foto's van een man die net op opa 3ek. Nathans vader noemde hem een landver-ader. Volgens zijn moeder deed hij veel voor ude mensen en ook al was hij hoog hij ging tewoon op de fiets naar de koningin. Allemaal Propaganda, vond Pa Sid. Niemand leugde deze dagen. Vorige week had hij nog uzie gemaakt met Nathans peetoom, de broer an zijn moeder, die met schoolvakanties altijd p de Berini uit Amsterdam kwam. Oom Nathan ras een socialist. Hij droeg dikke schoenen die Jet konden glimmen en bruine broeken zonder rnslag. Nathans vader vond dat dat niet hoorde, lie zei; A gentlemen never wears brown.' Hij ieedde zieh dan ook in grijs, blauw of mossig iroen en altijd met schoenen 'merk vergiet'. Ules van House of England. Plooien perste hij elf, want Nathans moeder was te slordig, met aar flodderige naaikranskleren. Oom' Nathan vond dat de arbeiders meer noesten verdienen. Maar volgens Nathans vaJ ler ging het ze beter dan de Sids en de andere aensen van het huis. Arbeiders hadden te veel toten op nun zang. Zij keken altijd naar omhoog sn nooit naar mensen met minder. Zij waren looit tevreden. Nathan dacht dat dat juist heel verstandig van ,e was. Bij een siecht rapport mocht hij zieh toch iok niet vergelijken met de jongens van Jansen, lie net als hij, een vier voor schrijven hadden. 'Er ijn er die het beter doen, Lia Posthuma had een tcht,' zei zijn vader nog bij het laatste rapport. Selftevredenheid verslapt de vechtlust.' Nathan lurfde hem daaraan niet te herinneren. Zeker iiet nu zijn oom gezegd had dat Nathan op een reel te dure kakschool zat en dat een openbare chool veel beter voor zijn vorming was, Hoe vuriger oom Nathan van arbeiders en het ocialisme sprak, des te stijver deed Pa Sid. 3lotseling moest Nathan zijn nagels voor het eten aten keuren, Hij mocht niet meer zonder schei-ling aan tafel. Het zeil maakte plaats voor da-nast met glimbloemen en voor het eerst sinds Cerst zag Nathan weer zijn zilveren servetring. Feikens moest hij hören dat hij kauwde als een xratwerker, dat zijn mes geen vlaggestok was m dat ellebogen niet op tafel hoorden. Als hij enoeide, strooide zijn vader deftig wat zout op de rlek: 'Ik zie jou voorlopig niet bij de koningin Jten.' Oom Nathan lette niet zo op manieren. Ook hij iwaaide met zijn mes en verfrommelde het ser-ret, De laatste restjes soep dronk hij zomaar uit de kom. 'De koningin ziet toch niks,1 lachte hij. Een tafel zonder regels kweekt kinderen als vlegels,' antwoordde Pa Sid. Dat sloeg natuurlijk op zijn Amsterdamse neven, die smakten aan tafel en mochten veel meer., Zij aten met een hand, maakten een knuist om hun vork en praat-ten met volle mond. En Huib, de oudste neef, droeg suede schoenen, heel mooie volgens Nathan, maar wel ordinair. Ook zei hij lul' tegen zijn vogeltje en soms sprak hij een beetje Amsterdams. Kwam dat allemaal door de socialisten? Hoef-' den die nooit hun schoenen te poetsen? En mochten die allemaal net als zijn neven een waterkuif maken en met hun hemd op straat? Nathan had dat weleens gezien bij stratemakers. Lekker slordig. Die dronken een hele liter melk in een keer uit de fies. Ze lieten dan een boer en zeiden godverdee'. Nathan vond dat heel spannend. Zijn vader deed vaak zo netjes. Je gedra-gen was zo saai. Socialisten waren vrij, nooit streng, net zo aardig als zijn oom, • ■ Ach, was hij nog maar vriend met Dickie Buis-man, Die had geen vader, Hij rookte sigaretten, mocht zo veel witte roomboterhammen als hij wou en durfde alles. Dickie sprak met een schor-re stem, Hij zei skop en skip en schippie tegen hun hondje Skippie, die genoemd was naar de hond van kapitein Rob. Dickies moeder was bijna nooit thuis, Zij telde kogels op de munitiefa-briek en zong altijd op de fiets. Eigenlijk mocht Nathan niet met Dickie1 om-gaan en toen hij hem toch een keer thuis voor limonade had gevraagd, moest Dickie eerst zijn handen wassen en op een theedoek zitten. Pa Sid had Nathan toen op de gang apart genomen en hem gezegd dat hij met zulke jongens maar beter kon breken. 'Zoek toch vriendjes van je eigen stand.' Nathan had het Dickie precies zo gezegd. Als hij er nu aan dacht, moest hij bijna huilen. Hij miste die schone stem en je kon zo met hem lachen. Ik zou je leiden, ik zou je brengen -', naar het huis waar mijn vader mij opvoedt. Stroop soesoe zou ik je schenken .Van Indische rozen, drillerig zoet, Maar vuil waren je nagels en knieen, ' ■' Vele wateren konden je handen niet wassen. Als een distel tussen de lelien Zat jij, zo onrein, op een doek. Mijn wangen gloeiden van schaamte, Mijn vader verbood dit bezoek. Toen zond ik je heen, een vriend werd verrader, Hees klonk je gehuil, ik wendde mij af, Ik gedroeg mij zo hard als mijn vader. De verkiezingen waren voorbij. De radio had de uitslagen gegeven. Pa Sid liep zurig door het huis. In de keuken kreeg Nathan een beschuitje met echte boter en främbozenjam. Beschuit! Het was toch geen zondag? 'Nee,' fluisterde zijn moeder, 'dit is een stiekem feestbeschuitje. Drees heeft gewonnen' Wat kon je daar lekker mee soppen en klotsen, met al die flinterige zeeprestjes in het ijzeren netje van de afwasklopper. Pas als je een eilandje schuim in de teil had geslagen, mocht er een scheutje Presto bij. Het klonk zo moöi dof, dat glazen getik van die dansende cadeaustuiters in de fies. Als Nathan de afwas deed, peuterde hij het gaatje in de dop stiekem groter, dan kreeg je meer schuim en sneller knikkers, Voor het spatten droeg hij het liefst zijn moeders plastic schort, dat had ijzeren borsten en halve hoepels die om je middel klemden. Zö moest de vaat, Staande op de stoof, de kwast in gloeiend bellenwater, en rubberhandschoenen NATHAN SID aan, die door de hete damp als spenen om je vingers >plakten. Hoe meer zacht sop, hoe minder Nathan dacht te bréken. Afdrogen vond hij veel'moeilijker, met drie op je tenentrappende zusters om het druiprek. Als Nathan mocht afwassen, poetste hij extra traag. Dan konden zij langer zingen en ruimden zijn zusters alvast op. Want pannen in elkaar passen en bestek uitzoeken beschouwde Nathan als een straf, Hoe vaak moest hij met die hele schoongewassen Stapel nog voor het slapen alleen in kästen bergen, Omdat hij pas van tafel mocht als hij zijnspruitjes op had, of pudďingmet eenxel Maar vandaag smaakte alles lekker. Nu zong hij mee en sloeg hij de maat met zijn kwast. Ma Sid mocht alleen neurien, anders zong zij vals, door haar gebiť Maar Ada, Saskia en Jana konden het heel hoog en ook met tweede stem, Het mooiste was een versje op een wijs van Mozart. Over eenjongen in een donker woud, op blote voeten, die had het zo koud. Nathan kreeg dan altijd kippevel. Net als bij Ľ Oiselet a quitté sa branche.1 Mét zijn vieren klonk het zó mooi, dat hij even in de keukenspiegel keek of hij al tränen had. En,'Gedachten zijn vrij', van de theosofen, Maar zij zongen ook van andere geloven, want die hadden veel meer canons, De kampliedjes gingen het luidst. Zells Nathans moeder zong ' dan mee. Heb je wel gehogid 'van de jap die is . ' . gesmoord, In een pot met bruine bonen. , Hij liep als een gek met een lepel in zijn bek, En de blubbei Mep längs z'n konen. Jap jap, jap jap, je petje is te klein, Je schoenen zijn te groot, Je hebt verloren de zilvervloot! Dat hadden zijn zusters in Bankinang geleerd, midden in de rimboe, tijdens de oorlog. Nathan bestond toen nog wel niet, maar de wijsjes ken-de hij van schooj en deze woorden waren leuker. Hij was altijd een beetje jaloers op de verhalen van zijn zusters. Zij Spraken zo vaak over Indie en over al de ooms en tantes uit het kamp, Hij kon er tocfrook niets aan doen dat hij .er niet in had gezeten! Nathan wist best wät het was. Zijn zusters bewaarden er nög tekeningen van, vol rieten hutjes en groene jappen, heel dun gewater-verfd, achter op een 'kartoépos' met een lijstje van bamboe en breikatoen, ; -. Eén was er op behangpapier, een grote, met speiende kmderen bij een houten Schütting Zij droegen allemaal gele en groene jurkjes. Dat kwam, zei Ada, omdat zij toen nog maar twee kleurtjes had. Ook kregen zijn zusters bijna niks te eten, Pap was er net lijm. Al die Mnderen woonden zonder vader, want mannen zaten er-gens anders in de boei, zo noemden zij een gevangenis in Bankinang, Zijn moeder was er zo arm dat zij haar trouwring voor een lapje vlees verruilde, En toen Ada daar stiekem van piktei sloeg zijn moeder met het vleesmes op haar hand, Helemaal per ongeluk, omdat zij zo zenuw-achtig van de honger was. Zij wist echt niet dat Jana het zopas had geslepen. Het werd toch nooit gebruikt? Zo kerfde zij diep in Ada's hand. Nu zat daar nog altijd een zacht, rozig litteken. Alleen met regen deed het zeer,> dan trok de oorlog aan haar vingerkootjes. Door de woorden van die liedjes goed te leren, hoopte Nathan er ook een beetje bij te hören. Want er is geen kamppolitie die de jon-gens kan verslaan' kende hij helemaal, Maar van 'In het kamp daar moet je wezen1 onthield hij alleen het refrern: 'Jappen hier, jappen daar. Vele jappen zonder haar.' En dan 'Kokkie', met ai die moeilijke Maleise woorden. Dät was mooi en bijna net zo zielig als die jongen van Mozart. Vooral als Ada er fruit bij speelde, Kokkie had haar hele leven in de dapoer doorgebracht, Waarze altijd eten kookte, sajoer, rijst en sambalan. In het begin was kokkie pienter en de nonja heel tevree, Maar toen kokkie oud ging worden, Wist ze niet meer wat ze deer Soep en sajoer leek wel water 'uit de put van onze tuin En in een der frikadellen stopte zij haar sirih-pruim. Toen 't al te erg ging worden kreeg de kokkie haarontslag, Omdat zij nu voor haar baantje lang zo lakoe niet meěr was. Eenzaam stierfze in de rimboe, niemand had meer kassian En daar rust die oude néné giríder in de koeboeran. Fluit, wat wou Nathan dat graag .leren. Dan kon hij alle kampwijsjes speien, in plaats van alleen de laatste woorden mee te zingen. Hij-had het al eens geprobeerd op die van Ada. Zijn pink paste nu op het verste gaatje en hij kende al drie noten uit het boekje van Kees Orten. Maar Pa Sid vond een fluit te duur: 'Zolang jij niets doorzet, is het weggegooid geld.' Nathan bedelde nu dagelijks om een fluit. Pa Sid bleef nee schudden. Maar toen hij een keer voor zijn zieke harf in Leiden was geweest, liet hij zonder iets te zeggen een bruin, langwerpig pakje voor Nathans neus op tafel rollen. Een fluit! Een dofzwarte, met een zilveren band. Hij krijgt meteen de duurste, daar kan hij het nooit op leren,' dremde Ada. Het was een zware fluit en Nathan kon bijna niet bij de gaatjes. Nu moest hij elke dag voor het eten een half uur oefenen. Niet meteen keuken- liedjes, maar een raise russe met vier noten, Op elke bladzij kwam er een bij, Na een halve lente blies Nathan nog uit hetzelfde boekje. Buiten speelden vriendjes, maar Pa Sid hield hem binnen en overhoorde zijn toonladders en walsjes met de liniaal in de hand. Nathan haatte noten, vooral de zwarte die zo snel moesten, met een vlaggetje. Zingen was zo veel makkelijker, zelfs in het Maleis. In een dnftbui had hij zijn fluitewisser naar zijn vader gegooid, Pa Sids liniaal gloeide twee da-gen na op zijn wang. Nu begon ook zijn-moeder over dcorzetten te zeuren, Die Suit was duur geweest, hij Steide zijn vader zo teleur. Wist hij ,wel dat Pa Sid voor die fluit zijn ring had verkocht? Was zijn vader dan zo arm? Nathan wist dat zijn vader vanwege zijn oorlogshart geen geld kon verdienen, maar moest Nathan om die ring nu echt zijn leven lang die noten fluiten? Thuis was toch geen kamp? Nathan was over. Zijn rapport stond naast de fruitschaal op het dressoir, met een Mekka van de buren en een vastgeprikte gulden van Pa Sid. Nathan kon weer hele dagen buiten spelen. Maar zolang zijn zusters nog geen vakantie hadden, bleef hij het'liefste binnen. Dicht bij zijn moeder, in de keuken, daar was zij helemaal van hem. Nu kon hij flink helpen met de taart voor zijn rapport. Hij zou de noten kraken. De dikke tussen de achterdeur, de taaie met hamer en nijptang. Soms kleefden er in een amandel twee pitten als bange aapjes aan elkaar, Zoiets noemden ze een filippine, dan mocht je stil een wens doen. Vroeger hoopte Nathan altijd op een wasbeer die sabbelde op je pyjama, net als een poes, Daar hadden zijn zusters in Indie ook mee ge-speeld. Maar-de laatste maanden droomde hij van een grote broer, Een met wie hij in de storm längs zee kon lopen. Zijn zusters deden al zo oud en zeurden over zanderig haar. Pa Sid kon nooit ver, die mocht niks van zijn hart, Zachtjes fluister-de hij de wens in zijn vuist. Het was een bittere amandel. Kwam het wel uit als je de filippine ook opat? Voor een keer hoefde de taart met zo gezond, Hij mocht met echte boter en sukade, zonder tarwekiem en spinazienat. De noten maakten alles klonterdik. En toen zijn moeder voor het zonnige raam beslag sloeg, wiebelden de blau-we korenbloemen op haar jurk als een bibbe-rend plaatje van'een toverlantaam. Nu het op-wolkende meel haar gezicht dun-wit bestofte, leek zij plotseling veel op die grijzige moeder uit De zilveren scheepjes. Dat was een boek uit de schoolbibliotheek, waar Nathan als. vakantietaak een opstel over moest schrijven omdat hij bij een leesbeurt in de klas nooit wist waar zij waren. Als oefening las hij elke avond aan tafel een stuk voor. Meestal vond Nathan lezen maar een sloom gedoe, maar dit boek was nog mooier dan het dik was. Hardop was hijpas bij het derde hoofd-,stuk, maar stil had hij het al helemaal uit. Onder het bruine kaftpapier zat een glimmend'omslag met daarop twee zingende jon-gens en een accordeon speiend circusmeisje. Een van die jongens heette Ernst Postma en hij dacht dingen die Nathan net zo voelde. Ock hij wilde rijk en beroemd worden en ook hij had altijd honger. Alleen sprak Nathan niet zp plat als deze Ernst, die altijd benne' zei. Hij^was'van zijn arme huis weggelopen en op een Westfriese boerderij gaan werken. Die boeren aten daar de hele dag pannekoek en 'dominestik', dat waren twee witte boterhammen met kaas en rogge-brood ertussen. Nathan wilde dat nu ook, al kleurde het nooit zo mooi met bruinbrood. Maar niet alleen het lekkere maakte het boek zo goed. Die jongen. had net als Nathan een veel oudere vader en moeder dan de meeste kinde-ren uit zijn Idas. Ook leek hij niks op ze. Äan het eind van het boek, toen Emst als zanger in het circus werkte en elke week een rijksdaalder naar zijn arme moeder stuurde, ontdekte hij dat het niet zijn echte ouders waren. Hij was na een treinongeluk als wees bij ze opgegroeid.' Een vreemde rijke dame had hem in het circus her-kend als enig kind van-haar verongelukte zoon. Zij kon het bewijzen door een zilveren scheep-jesknoop die Emst steeds bij zieh droeg. Hij heette dan ook geen Emst Postma, maar Ernst van Eisinga, net als zijn nieuwe grootvader. Nu was.hij rijk, kreeg zo veel taart als hij wou en kocht een huis voor die arme stiefouders, Nathan vond dat hij ook op niemand leek. Was hij thuis niet de enige die in de zon verbrandde? Waarom was alleen'hij in Holland geboren? Hoe kwam hij aan zo'n bruine vader? En waarom stond er op zijn rapport Nathan Punt en niet gewoon Nathan Sid. Hij wist wel dat zijn vader niet echt met zijn moeder was getrouwd. Vorige zomer hadden zij,hem dat allemaal uitgelegd. Maar nu, na De zilveren scheepjes...- had hij misschien toch andere ouders... was hij ook een wees? •Hier in de keuken, met niemand erbij, vroeg Nathan of zijn moeder het hem nog een keer wilde uitleggen. En terwijl Nathan de beslagkom leeg likte, vertelde zijn'moeder weer van de oorlog, Sumatra en zijn vader. Nathan kende dat verhaal allang, maar er kwamen zo veel namen in voor dat hij telkens weer wat vergat, Zijn zusters heetten geen Sid omdat de naam van hun in de oorlog gefusüleer-de vader Van Cappellen was. Zijn moeder heette geen Sid omdat ze nog steeds de naam droeg van haar eerste man. Nathan heette eigenlijk geen Sid omdat zijn vader niet met zijn moeder kon trouwen Maar hier aan zee sprak iedereen van de 'Sids'! 'Het is te moeilijk voor de mensen,' zei zijn moeder, 'later als je volwassen bent, kopen we je vaders achtemaam.' Toen Pa Sid kort na de oorlog zijn moeder en zijn zusters in Indie ontmoette, was hij nog getrouwd met een andere vrouw. En die haar broer werkte in Djakarta bij de Burgerlijke Stand en als Pa Sid uit Holland een brief schreef om van haar te scheiden, dan gooide die broer alles in de prullenbak. Volgens Jana, Nathans oudste zus, ■die alles zelf had meegemaakt, had die vrouw zieh in de kali gedompeld en was zij zo voor de mohammedäanse wet met een ander getrouwd. Maar de Nederlandse dominees geloofden daar niet in en daarom bleef Nathan onwettig, Hij kon nooit iets erven. Ook zijn zwemdiploma waar in schoonschrift 'Nathan Sid' opstond, was eigenlijk niks waard. Nathans moeder vermoedde niet dat hij er al zo veel van wist. Want Jana had hem ook verteld hoe zijn drie zusters Pa Sid zelf hadden uitgeko-zen, toen zij m. het jappenkamp in Palembang op verscheping moesten wachten. Zij vonden hem toen zo aardig omdat hij dezelfde voomaam had als hun eigen doodgeschoten vader. Die heette ook Justin en zij waren allebei op 27 mei jarig. Jana zei ook dat Pa Sid misschien nog kinderen bij die mohammedäanse had, en dat hij die door de oorlog nergens meer kon vinden, Maar nu vonden zijn zusters hun nieuwe vader toch wel erg streng en als zij de pest aan hem hadden noemden zij hem oom. Sinds hij De zilveren scheepjes had gelezen, wist Nathan niet meer wat hij moest geloven. Dat hij een naam droeg die niet bij hem hoorde, de enige met sproeten was, zulke grote zusters had en zo'n oude vader en moeder, maakte hem net als Emst tot een zielige wees die per vergissing bij deze arme mengelmoesfamilie was onderge-schoven. Maar die verre broer in Indie, dat was nou net zijn liefste wens, Een grote broer voor wandelin-gen. En zijn moeder dan? Daar hield hij toch van, die moest toch wel echt zijn? Had zij maar een bewijs dat hij haar kind was. Maar door die onwettigheid was alles ongeldig. Punt. Wie heette er nou Punt? Dat was de naam van zijn opa, die vroeger boer was maar die nu, volgens Pa Sid, 'stil leefde en couponnen knipte.' Die at bijna nooit pannekoeken en helemaal geen 'dominestik'. Zijn moeder begreep niet eens wat Nathan bedoelde, omdat zij alleen nog maar het begin van De zilveren scheepjes aan tafel had ge-hoord, Hij wilde van Capellen heten, dat was een mooie naam. 'Indische adel,' zeiden zijn zusters. Of, als zijn vader dan toch van hem was, gewoon Sid. Ook op zijn rapport. Nu de taart in de oven zat, liep Nathan ver-veeld door het lege huis. Wat hij ook deed -vliegtuig speien door zijn broekzakken als vleu-gels binnenstebuiten te keren, een spijker door de kaft van De zilveren scheepjes slaan, zodat hij het tenminste zelf mocht houden en zijn moeder een nieuw voor de schoolbibliotheek moest ko- pen - hij bleef maar denken over zijn naam, Punt, Sid, Van Capellen; In de grote gang, die zij met drie buren deelden, was het donker en stil. Zonder er bij na te denken,, groefde hij met zijn spijker een streep in de witte kalkmuur. En toen, alsof een onzichtbare Juf zijn hand vasthield, kraste hij zijn wettige naam in de wand: De meisjesnaam van zijn echte moeder. Hij slikt vuur en.vlam door zijn bek, Zijn staart is zo lang als zijn nek. Aan de grond ritst hij zieh vast, 's Nachts spikkelt licht uit zijn bast, Beroete brem en slakken längs zijn baan, Ra ra, wie komt daar aan! . Bello de stoomtram. In de winter, als het door je wanten vroor, ging Nathan er vaak mee naar school. Maar nu, 's zomers, kwam hij elke vakan-tiedag even naar hem kijken. De deur uit, het bos door en je liep al op het spoorterrein, waar de heim tussen de stil geroeste raus je knieen rood zwiepte en duinviooltjes aan de sintels klitten. Het rook er naar heel vroege morgens vol zee-wind en verbrande kolen. En het kon er zo sissen, dat je je tong niet hoorde slikken of klak--ken. Vooral als de oude Wijkie aan Bello's kra-nen draaide en met een grote linnen slurf het water uit de torenbak längs de roestige deksels liet gutsen. De koperketel zucht, Blaast wölken in de lucht, En zijn er daar genoeg, Dan plenst het morgenvroeg. Wijkie zorgde niet alleen voor Bello's verse water, hij was ook van het gas en licht, konijnenstro-per en goochelaar op het zomerfeest. Volgens Nathans moeder zat er straling in zijn handen en had hij heel bijzondere gaven. Dat vond Nathan ook, want Wijkie kon rijmen en zingen tegelijk. Hij maakte Bello-raadsels, rookte sigaretten door zijn oor en wees altijd naar een vlek op je bloes. Als je dan keek zei hij 'maar niet heus' en kneep in je rieus, Soms'net iets te hard. Vandaag zat hij op een blik onder de water-bak met een schreeuwende kip tussen zijn knieen. Wijkie zei dat die kip het pootje had: zijn ünkerklauw was krom van de reumatiek. In een emmer naast hem lag een handje vleugelveren die hij zomaar levend uit de kip getrokken had. Dons dwarrelde nog over de raus. . De kip gaat uit zijn veren, Ik zal hem mores leren. Nathan was bang voor kippen. Toch boog hij nieuwsgierig over Wijkie heen. Hij wilde zo'h bobbelige klauw en roze trillend vleugelvel wel-eens met zijn vingers voelen. Maar juist toen hij zijn hand uitstak, duwde Wijkie de kip met een smak in de veren, schroefde zijn vuist om de strot en trok de bloedende kip als een grijnzende goochelaar weer uit de emmer, De kip. fladder-de zieh los en hinkte over de rails. Bloed schitter-de op de olievette biels. Kijk hem rennen zonder kop, Dood hem, trap hem„ schop! Had Nathan Wrjkies vuisten,'dan zou hij alle boosheid uit hem slaan. Maar de bloedige veren om de emmer maakten hem wee en slap. Tk spuugje dooimidden,' riep Nathan huilend. Zijn mondwasdroogvanhijgendeschrik. Hijrende het perron af, naar het fietspad beneden bij de rozestruiken. Daar keekhij angstig naar bloes en handen, misschien zat er nu echt een vlek op. In de verte hoorde hij Wijkies emmer over het grind schüren. De kip kakelde nog na:in zijn oren. Het liefst ging Nathan nu naai zee om die enge Wijkie van zieh af te waaien. Hij klopte het zand uit zijn sok, peuterde zijn nagels schoon en liep rozebot-telkluivend naar het Strand. Waar'om Melden SD mensen toch van vlees? Plotseling echode een .schot door de lucht, Even voelde .Nathan zijn tränen weer, branden. Nu ging hij ook nog Schieten. Maar gelukkig was het geen stropende Wijkie. Een paar meter achter hem stond een invalidewagentje met een lekke band scheef in de beim gezakt. Er zat een oude manke meneer in. Hij zei niets. Zijn ogen waren dicht 'en hij had paarse wangen. Nathan trok zachtjes aan het.stuur en keek stiekem onder de deken hoever zijn benen gingen. Sliep hij? Of was hij flauwgevallen van de. knal? 'Meneer, meneer.1 Nathan klingelde met de bei. , Niks. Niemand op het fietspad. Zou hij Wijkie roepen? Die zat het dichtstebij. Nee, dan liever snel .naar huis. Koninginnewater halen, daar werd je wakker van. Thuis haalde hij hijgend het flesje uit zijnmoeders nette tas. Er was niemand om het aan te verteilen. Terug op het fietspad, zag hij Wijkie bij het wagentje, pratend met twee badgasten op een fiets. Zij zouden de dokter gaan halen. Ook Wijkie kreeg de manke meneer niet wakker, al tikte hij met zijn vieze handen nog zo op die paarse wangen. Nathan hield vöorzichtig de eau de la reine onder de man zijn neus. Nu zag hij duidelijk gele aartjes op dat slapende gezicht • ■ . Er stopten nog meer mensen. Zij zeiden dat Nathan naar huis moest. Ongelukken waren niet voor kinderen Maar hij had die meneer toch het eerst gezien? Hij hielp toch met de eau de la reine? Pas na een half uur'kwam er een zieken-auto, eentje uit Alkmaar, die zag je hier haast nooit, Zij schoven de. meneer" snel naar binnen. De dokter deed het • gordijntje dicht. Later kwam er een zwarte auto bij. Wijkie zei dat hij nou mooi mortibus1 was en hij sloeg een kruisje. De brancard werd meteen in.de zwarte auto overgeladen. Het lakemwas vanboven toege-stopt. Je kon zijn wangen niet meer zien. Nathan kreeg het kü. Hij nam de bosweg terug naar huis, zonder eau de la reine, Zo kon je ook dood. Van een klapband. Hoor hoor hoor, Bello op zijn spoor, Ruik ruik ruik, De.wüde rozestruik. Lodderein, en kippebloed, . Dood, wat stink je zoet. Z. omer was een tijd van kwartjes. Kwartjes van Duitsers die Nathan hielp losduwen als zij nun auto in het bermzand hadden vastgere-den. Kwartjes van vrijende paartjes die je in de Motorvlug, Grote rug, Neus in plooien leer, duinen achtervolgde tot zij je voor een ijsje weg-stuurden. Kwartjes van lege flessen. Kwartjes van de boswachter, voor elk emmertje colorado-kevers een. En kwartjes van Pa Sid, maar die kreeg je het moeilijkst. . \ Nathan zat nu al een uur op de motorfiets te poetsen en nog vond Pa Sid hem niet schoon genoeg. Het aangekoekte zand was al met pe-trolie uit de zilveren machineribbels gehorsteld. Maar omdat Nathan met dezelfde kwast ook chroom en verf had nat geschilderd, was alles wat kon glimmen vlammend paars gevlekt, Nu moest hij het met gele warten weer tot spiegel wrijven. Zo'n grote motor, voor een kwartje. Nathan schaamde zieh een beetje voor die, motor. Echt nieuw was hij niet. Langs de spat-bordnaden liep een spoor van roestige koffie-prut, Alsjehardwreef, knaptendeblaasjesertot schiifers. Het was niet eens een Djawa met zij-span, zoals van Gijs de post uit Bergen, Dit was een donkerrode Ariel met mica jasbeschermers en breipendunne spaken. Ronkte de motor, dan bibberden de Zadels als twee bruine kwallen. Straks zou Nathan met zijn vader naar Den Haag gaan om zijn nieuwe Engelse tante te be-ldjken. Dat was een oude zuster van Pa Sid, die Nathan nog nöoit gezien had. Hij wist alleen dat zij Engels sprak. Haar man heette oom Len en die had hier weleens geslapen, met pen grote trommel toffies in geel en paarsig cellofaan. Hij droeg een snor en zijn zoon was op Cyprus doodgeschoten. Pa Sid zei dat die oom 'goed in de slappe was zat.' Misschien kreeg hij nu weer zo'n grote doos met toffies, Voor onderweg had zijn moeder omelet ge-maakt, met extra kaas, want van alleen maar eigeel kwamen puistjes, Hij zou er na de tunnel pas van eten. De lauwe broodgeur maakte hem hongerig. Nog lekkerder rook.zijn vaders leren jas die speciaal voor deze tocht was ingevet. Nathan moest in een windjack van zijn zusters. Bij het starten van de motor jeukte zijn voetzool van het getril. De uitlaat knetterde net als de lampjes van een sidderaal in het zee-aquarium, Toen ze het tuinpad afreden, durfde Nathan niet te zwaaien. Hij kneep zijn knokkels wit in de kleverige zadellus. 'Ariel, Ariel, alles rammelt ineens los,' riepen de achterbuurjongens van Serpenti hem nog na. Dat.was de kift, dacht Nathan, die van Serpenti waren nog nooit verder dan Alkmaar geweest. Nathan drukte zijn kruin tegen zijn vaders jas. Zo zag je de berm langsschieten zonder dat je ogen traanden. Struiken zoefdeh grijs voorbij. Alleen door dorpen gingen zij kalmer, dan kon je weer bomen teilen en durfde Nathan zijn plak-kerige billen te verschuiven, Praten kon niet. Maar zijn vader tikte hem telkens op de knie om te voelen of hij er nog zat. De boterham met omelet lustte hij nu niet meer.. In Den Haag kregen zij toch rijsttafel. Zonder stoppen was het sneller voorbij. • ■ Tanden tikken, Tranen slikken, Trillen doet zo'n zeer. Den Haag stonk. Nathan was bang. Zo'n drukke stad had hij nog nöoit gezien, De trams jingelden luider dan hun toeter. Een Chauffeur in een hoge bus zwaaide naar hem, maar Nathan durfde de lus nog steeds niet los te laten. Die man stak zijn duim op naar zijn vader en wenkte dat hun motor kon passeren. Pa Sid schoof voorzichtig voorbij, Achter de bus stand plotseling een vrouw. Nathan kneep zijn ogen stijf dicht, hoorde een klap en zag toen hij weer opkeek een mevrouw naast zieh neervallen. Haar been was rood van bloed. Zijn vader zette de mötor op de standaard. Alles beefde. Nathans ogen waren vol tränen. Er kwamen mensen bij, De mevrouw werd naar de stoep getüd. Nathan bleef met de motor midden op de weg, Auto's_ trokken aan twee kanten voorbij, Niemand die naar hem keek. De boter-nammenzak had hij in zijn vuist tot pulp gekne-pen, Hij'telde de ribbels in de zadellus. Opkajken kon hij niet. Pas toen Pa .§id zijn leren arm pm hem heen sloeg, durfde hij weer naar de stoep te kijken. De vrouw was.al.weg. Zijn vader zei dat zij nooit meer op de motor hoefden. Die Ariel was veel te trillend voor zijn zieke hart. Zij duwden hem samen naar oom Len, Daar wachtten toffies en een kwartje voor de schrik Pa Sid was dood, Vijf dagen geleden was hij naar het ziekenhuis in Alkmaar gebrapht, Een griep beklemde zijn hart en hij snakte thuis te veel naar adem, In Alkmaar kreeg hij zuurstof, Elke middag fietste zijn moeder samen met Jana naar het ziekenhuis en als zij terugkwamen, snuffelden zij aan elkaar. 'Pa zegt dat we naar knoflook ruiken,' giechelde Jana. Hij rook zijn eigen doodsgeur al,' zei de dokter, die nu op sterfbezoek was en in Pa Sids stoel een sigaartje rookte. De nacht dat Pa Sid de geest gaf, was de kembang sepatoe verdord. Zijn lievelingsplant,' hij had hem zelf gestekt. 'Een voorteken,' zei zijn moeder, Nathan voelde zieh vandaag heel belangrijk. Volgens de dokter was hij nu de enige man in huis. Hij moest het goede voorbeeld geven en zijn moeder tot steun zijn. Hij was het enige dat Pa Sid op de wereld had achtergelaten. Hij zou voortaan flink eten zodat hij gauw Pa's jasjes van House of England en zijn schoenen kon dragen. Vanmorgen had zijn moeder hem huilend wakker gemaakt. Zij zat knielend naast zijn bed, het horloge van Pa Sid in haar hand: Hier, dit is voor jou, pappie is niet meer,' Nathan moest er niet om huilen. Saskia wel, die schreeuwde het NATHAN SID hardst, terwijl zij achter zijn rug dücwijls het lelijkst over hem had geda-jx Het enige dat Nathan zijn moeder kon zeggen, was dat hij het horloge niet hoefde. Zijn moeder was al zo ,arm, zijn vader had met zijn hart al zo veel geld gekost. Vannacht was. zij alleen op de fiets naar Alkmaar gegaan. Hij was al dood toen zij aankwam. Nathan zag haar voor zieh. Slingerend over het duinpad, in tegenwind längs de weitenden bij het Pesibad, met fietstassen die een tréurig deuntje in de spaken van haar wiel pingelden. Zo fietste Ma Sid altijd: bij elke trap zwaaiend naar links en rechts, begeleid door het harpge-tokkel van haar bruinlinnen fietstassen. Nathan schaamde zieh dat zij geen auto hadden, Was hij mäar groot, dan had hij haar op de motor naar Alkmaar gebracht. ... Ma Sid was nu voor de tweede keer weduwe, maar omdat zij niet- met Pa Sid getrouwd was, mocht dat niet in de krant. Daarom moest Nathan het samen met Saskia in het dorp gaan verteilen. De verre familie kreeg een brief, Nathan fiep als een man over straat, als hij bekenden zag begon zijn onderkaak vanzelf te trillen. 'Mijn vader is niet meer,J zei hij als ze naar Pa Sids griep vroegeři. Nathan durfde niet 'dooď-te zeggen, Dat was zo'n koud woord. De theosofen zeiden 'is niet meer' of Voorgoed op reis'. Mevrouw Wokke van het postkantoor drukte hem tegen háar grote borsten en zei 'arm kind' tegen hem. Nathan bloosde, maar hij zou niet huilen. Zeker niet tegen die bustě in het loket. Op weg naar huis zei iedereen een 'gecondo-leerď tegen hem. Dat was een burgerlijk woord volgens zijn moeder, je moest zeggen 'ik betuig mijn innige deememing'. Oom Nathan had voor de begrafenis een jac-quet aangetrokken. De Indische ooms hadden zulke kleren niet, die kwamen in hun zomer-broek en deden plotseling of zij veel van Nathan . hielden. Zij liepen te snotteren en sloegen kruis-jes omdat zij vroeger katholiek waren geweest. De tantes droegen gaas met donzige spinnetjes voor hun ogen, Nathan mocht niet mee in de stoet. Hij moest bij Dientje de werkster blijven, die smeerde boterhammen voor het bezoek. Voor het eerst zag Nathan een gesneden casino-wit, dat als een trekharmonica uit de broodzak gleed. Er kwam ham op en dunne flieders. omelet. De boterhammen werden schuindoorgesne-den. Nathan mocht geen Stapels maken op een schotel. Hij moest naar bed. Zijn moeder had hem, hoewel hem niets mankeerde ziek ver-klaard. 'Zo'n kist met bloemen blijft anders maar spoken in je hoofd,' zei Dientje. Hij had zijn vader ook al niet in het ziekenhuis mögen opzoeken, omdat die er met een zuurstofbril te eng uitzag. ... Oom Nathan kwam in jacquet een dansje naast zijn bed doen, Hij fladderde met zijn kraaie: staarten en trommelde op zijn hoge hoed. Nathan lachte omdat zijn oom dat wou. Nu voelde hij pas de eerste echte tränen. Als hij zijn ogen stijf dichtkneep, braken de tränen achter zijn wim-pers tot een donker vlies, als druppels inkt' op het vilten schrijfblad van Pa Sids bureau. Nathan lag.graag met zijn ogen dicht op zijn rüg. Zo werd hij stü van binnen en zag hij dingen in zijn hoofd die er in werkelijkheid nooit waren. Als hij niet slapen kon, moest hij van Ma Sid, langzaam ademend, aan een ondergaande zon denken en aan een blauwe zee en een groen bos. Dat was yoga, daar droomde je harmonisch van. Na het doffe deurgeklap van de begraferns-auto's dacht Nathan diep aan het blauw en het groen. Maar het enige dat hij zag was zijn vader in een löst, gestikt onder het glas van een reu-zenmotorbril. Nathan hoefde een week niet naar school en nu zijn zusters met de vertrokken ooms en tantes uit logeren waren gestuurd, had hij zijn moeder helemaal voor zieh alleen. Het was zijn vader die weg' was en alleen hij en Ma Sid hadden echt verdriet. Nathan lag, terwijl zijn moeder bij het aan-recht rommelde, op zijn rüg op de keukenvloer. Hij so'esde met zijn ogen dicht in de zon. Hij kon veel met zijn ogen dicht. Hij bladerde dagdro-mend door de mooiste albums en schreef blind verhalen met een tien voor spelling. Achter zijn oogvel zweefde een wereld zonder fouten. Als hij zijn ogen opende zag hij zijn.moeder ondersteboven. Zij schilde aardappels op een kruk, Het schuifelen van haar voeten over het zeü schuürde dof„in Nathans hoofd. Hij keek onder haar jurk. Haar benen leken een brug tussen het groene zeü en het wit van haar onder-jurk. Heel stü en warm was het. Je hoorde alleen het snijden van het mes en het ploffen van de schil in de uitgevouwen krant op haar schoot. Nathan kneep zijn ogen weer toe en zag een Indische tuin waar vogels vlögen, zoals op de postzegels van tante Una uit Nieuw-Guinea, Hij zag wilde kembang sepatoe en water met verse groene sprietjes en, zoals altijd, bergen die op duinen leken, maar nu met een pluimpje rook eruit. Net zoals op het schilderij schuin boven het dressoir. Zijn vader liep er ook, met een geweer en oranje medailles op zijn borst. Nu keek hij hem strak aan, Nathan deed zijn ogen weer open. Hij wilde zijn strenge vader helemaal niet zien. Stiekem dacht hij hoe fijn het was een halve wees te zijn, nooit meer slaag en veel meer knuffeis. Ma Sid vertelde over zijn vader vroeger. Zij zei dat hij weinig liefde had gekend, Pa Sids moeder was wel heel mooi, maar ook heel ge-meen. Zij bedroog haar man en stopte al haar kinderen in een. weeshuis. Die man had zieh een kogel door het hoofd geschoten van verdriet om' haar, de roos van Soerabaja. Nathan had haar gelukkig nooit gezien. Zij leek hem een kwade fee uit een sprookjesboek, eentje met vergiftig-de zuurtjes op zak. In een weeshuis moest je -bidden met een oog open, anders pikten zij je boterham- 'Je vader^ is met de_zweep grootge-bracht,1 zei zijn moeder, 'oma Sid sloeg hem om het minste of geringste.' Nathan had spijt van zijn halve-wees-fanta-sieen. Nu hield hij echt van zijn vader, al was het alleen maar omdat zijn zusters Pa Sid haarten. Ook zou hij hem voortaan verdedigen tegenover zijn vriendjes uit het duin, want die lachten hem vaak uit omdat hij ze als een sergeant toeblafte. ■ Zou hij later ook zo worden? Hoe vaak had zijn moeder niet gezegd dat hij een aardje naar zijn vaartje had, Nathan was driftig en sloeg net als. Pa Sid alles kapot. Nathan was gulzig, kon zieh nooit beheersen, wilde niet sparen en het duur-ste was hem niet goed genoeg. Nathan moest nu het goede voorbeeld geven, Maar hoe dan, zonder op zijn vader te lijken? Nathan wilde niet verder alleen op de wereld. Het liefst bleef hij klein en kroop hij voor altijd weg onder zijn moeders jurk. Bij dat witte, waar het was zoals achter zijn geslqten wimpers, een veilige wereld waarin hij niets fout kon doen.