Onbepaalde woorden – indefinita aan de hand van Doe wat met grammatica 1. onbepaalde telwoorden: veel, weinig, de meeste, de minste 2. onbepaalde voornaamwoorden: iemand, niemand, iedereen, men, iets, niets, alles, een en ander, een paar enz. 3. onbepaalde bijwoorden: ooit, eens, nooit, altijd, ergens, nergens, overal Voorbeelden: ad 1: Onbepaalde telwoorden: a. De meeste mensen hebben een televisie. b. Vandaag heeft hij weinig gegeten. ad 2: Onbepaalde voornaamwoorden: c. Zonder enig excuus kwam hij een halfuurtje te laat. d. Ieder van de studenten had een gsm bij. e. Wij gingen allen naar de filmavond. f. Jullie zijn allemaal geslaagd voor de toets. g. Je mag je niet bemoeien met andermans problemen. h. Sommige mensen hebben geen televisie. ad 3: Onbepaalde bijwoorden: i. Heb je ooit in Amsterdam gewoond? Nee, nooit. 1) Vul in in de juiste vorm: i. (elk)___________ straat ii. (ieder) ___________jaar iii. op een (zeker) ___________moment iv. een (ander) ___________thema v. (sommige) ___________ mensen vi. (verscheidene) ___________boeken vii. Er waren (veel) ___________mensen op het feest. viii. Ik heb (veel) ___________ werk. ix. De (veel) ___________gasten op het congres, droegen naamkartjes. x. Onze (weinig) ___________momenten van geluk zijn leuk. 2) Wat is correct? i. sommige mensen hebben een tv. ii. sommige student heeft het huiswerk. iii. ik heb verschillende kleuren gebruikt. iv. Ik heb verschillend vleessoort gekocht. Vorm en gebruik van onbepaalde woorden: A: enkel x een beetje: j. ik heb een beetje dorst. k. hier heb je enkele boterhammen. l. * hier heb je een beetje boterhammen m. ik heb enkel dorst, geen honger = alleen B: Ieder/elk – zelfstandig en in een zin: n. Ieder/Elk heeft zijn eigen gsm. = onveranderlijk o. Iedere/Elke dag begint met het ontbijt. = veranderlijk C: iets, niets, wat, veel, weinig, al + -s (zie syllabus 2.1) D: Het zelfstandig gebruik van vele(n), weinige(n), andere(n), sommige/n), alle(n), enkele(n) enz. - over personen gesproken: -en - zaken en dieren: -e p. Sommigen dragen oranje kleren, anderen dragen zwarte kleren. q. Velen studeren, weinigen werken. r. De resultaten van de toets zijn prima. Sommige zijn zelfs fantastisch maar vele kunnen nog beter zijn:) s. Sommige toeristen hebben geen hoed, andere (toeristen) wel. E: Al, alle, alles, allen, iedereen, allemaal a. Al die foto´s, al het werk b. alle studenten, alle vier de zusjes c. Ik heb allebei de versies van je werkstuk gelezen. d. Ik heb ze allebei gelezn. F: Allen, alles, iedereen - allen = alle mensen - alles = alle zaken of dieren - uitdrukkingen: met z´n allen, geen van allen G: heel en veel heel = bijwoord van graad, gaat gepaard met adjectief of bijwoord veel = onbepaald telwoord, vorm van adjectief, gebruikt ook als bijwoord heel x veel - versterking: hij is heel rijk x *hij is veel rijk - hoeveelheid: hij heeft veel plezier of hij heeft heel veel plezier