Regionaal Colloquium Neerlandicum voor Centraal-Europa Jubileumcongres van Comenius 20-23 mei 2015 Het Regionaal Colloquium Neerlandicum voor Centraal-Europa is tot stand gekomen met de steun van: In samenwerking met: INHOUDSOPGAVE 1. Woord vooraf p. 7 2. Locaties p. 8 3. Programma p. 11 4. Abstracts p. 26 5. Tentoonstellingen p. 95 6. Deelnemerslijst p. 98 7 WOORD VOORAF Geachte deelnemers, De regionale colloquia in Centraal-Europa hebben een lange traditie. Sinds de oprichting van onze vereniging Comenius in 1995 zijn er al tien gehouden, vrijwel steeds met een regelmaat van om de twee jaar: Olomouc (1995), Brno en Olomouc (1997), Bratislava (1999), Debrecen (2001), Warschau (2004), Boedapest (KGRE, 2005), Praag (2007), Boedapest (ELTE, 2009), Belgrado (2011), Poznań (2013). Het huidige jubileumcolloquium ter gelegenheid van 20 jaar Comenius is het elfde dat onder auspiciën van de vereniging plaatsvindt. Het jaar 2015 is niet alleen voor de vereniging een jubileumsjaar. Het zal dit jaar ook 500 jaar geleden zijn dat Karel V de troon van de Bourgondische erflanden besteeg. Hij was degene die besloot om van deze erflanden een zelfstandig geheel te maken. Met zijn Pragmatieke Sanctie van 1549 schiep hij officieel de Nederlanden als staatskundige eenheid. Het Weens Congres greep hier in 1815 op terug en richtte deze eenheid opnieuw op. Al was het gemeenschappelijke koninkrijk geen succes, toch toont de oprichting van de Benelux in 1944, vijf jaar geleden omgevormd tot de Benelux Unie, aan dat de gemeeschappelijke samenhang van de Nederlanden ook na 500 jaar nog steeds wordt gevoeld. In drie tentoonstellingen die op ons colloquium beginnen, wordt getoond welke verschillende culturele banden er tussen de Lage Landen en onze regio zijn. De lezingen van de deelnemers – ruim 90 – vormen een bont mozaïek dat op allerlei facetten van die culturele banden ingaat. We hopen dat alle deelnemers van het colloquium zullen genieten, dat het voor velen een aangenaam weerzien en voor anderen een mogelijkheid tot nieuwe kennismaking en nieuwe inzichten zal zijn. De organisatoren, Wilken Engelbrecht Marta Kostelecká 8 LOCATIES OLOMOUC > Google Maps 9 DETAILKAART OLOMOUC > Google Maps 4. Tramhalte U Domu 6. Arcidiecézní muzeum (Václavské náměstí 3) 7. Katedra nederlandistiky (Křížkovského 14) 8. Restaurace Goliáš (Třída 1. Maje 12) 10. Rectoraat van de Univerzita Palackého (Křížkovského 8) 10 BRNO > Google Maps 1. Gebouw Carla (Arna Nováka 1) 2. Hotel Contintental (Kounicova 6) 3. Moravské zemské muzeum (Zelný trh 6) 4. Vertrek bus voor Faculteit van Sociale Wetenschappen (Joštova 10) 11 PROGRAMMA DINSDAG 19 MEI 2015 Locatie: Original Restaurant Drápal, Havlíčkova 1, Olomouc 20.00 Instuif (hapje en drankje) WOENSDAG 20 MEI 2015 Locatie: Arcidiecézní muzeum, Václavské náměstí 3 (Mozarteum) & Katedra nederlandistiky FF, Křížkovského 14 (Auditorium & Cleynaertszaal) Mozarteum 9.00 Registratie van de deelnemers, uitbetaling reiskosten, koffie 9.30 Officiële opening van het colloquium  Prof. Mgr. Jaroslav Miller, Ph.D., rector Univerzita Palackého  Doc. PhDr. Jiří Lach, M.A., Ph.D., decaan Fac. Geesteswetenschappen  Geert Joris, Algemeen Secretaris der Nederlandse Taalunie  Prof. dr. Wilken Engelbrecht, voorzitter van Comenius Mozarteum 10.15 Prof. dr. Dirk De Geest (Leuven) Literaire dynamiek. De conceptualisering van literaire evolutie Auditorium (zaal 1.07) 10.15 Prof. dr. Ludo Beheydt (Louvain-la-Neuve) Een semiotische interpretatie van het werk van de Vlaamse primitieven tegen de achtergrond van de Bourgondische cultuur 11.00 Koffiepauze en mogelijkheid om van gebouw te wisselen 12 Sessie 1 - Receptie van literatuur, Mozarteum 11.15 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Wilken Engelbrecht 11.20 Prof. dr. Adam Bžoch (Bratislava/Ružomberok) De receptie van Johan Huizinga in Slowakije (1945-1960) 11.40 Mgr. Zsuzsa Tóth (Debrecen) De receptie van Nederlandse literatuur in de Hongaarse pers 1908-1941 12.00 Mgr. Lada Vukomanović (Belgrado/Praag) De poreuze grenzen van een regio: over hoe de Nederlandse literatuur in Servië belandde Sessie 2 - De Lage Landen in den vreemde, Auditorium (K14, 1.07) 11.15 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Ludo Beheydt 11.20 Dr. István Németh (Boedapest) Emigranten uit Oost- en Midden-Europa in de haven van Antwerpen, uitgaande van een actuele tentoonstelling te Boedapest, Praag en Warschau 11.40 Michał Wenderski, M.A. Sc. (Poznań) Polen, Vlaanderen en Nederland – tussen de oost-west en centrum-periferie scheidslijnen van de historische avant-garde 12.00 Dr. Anna Sikora-Sabat (Poznań) Nederlandse sporen in Gdańsk. Reconstructie van het beeld op basis van culturele teksten 12.20 Mgr. Eva Kubátová (Praag/Olomouc) De kosmopolitische erfenis van de Spaanse wereldhegemonie. Het geval Adriaen Boot 13 Sessie 3 - De student en zijn docent, Cleynaertszaal (K14, 1.21) 11.15 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Agnes Sneller 11.20 Dr. Agata Kowalska-Szubert (Wrocław) Gevreesde frezer en Azjerbeidzjaanse wijsgeren, ofwel: helemaal serieus over het Studentendictee 11.40 Dr. Eszter Zelenka (Boedapest) Het beeld van de Hongaarse student in de ogen van Nederlandse/Vlaamse lectoren 12.00 Mgr. Agnieszka Flor & Mgr. Kamila Tomaka (Lublin) Meest frequent voorkomende fouten van Poolstalige studenten die Nederlands studeren en leren 12.20 Mgr. Markéta Kozáková (Olomouc) Lidwoordgebruik in het Nederlands van studenten met een Slavische moedertaal Restaurace Goliáš, Třída 1. Maje 12 13.00 Lunch tussen 13.00 en 14.00 (lopend buffet) Sessie 4 – Boekcultuur, Mozarteum 14.15 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Stefan Kiedroń 14.20 Mgr. Lucie Doležilová (Olomouc) Nederlandse boekdrukkunst in de 17e eeuw met aandacht voor verschillende genres 14.40 Mgr. Martyna Pędzisz (Poznań) Een invasie van boeken. De Nederlandse boekenmarkt tijdens de Eerste Wereldoorlog 15.00 Mgr. Przemysł Paluszek (Lublin/Wrocław) Waarom Revius? Een poging tot verklaring van de (bijzonder) hoge positie van Jacob Revius in Zuid-Afrikaanse literatuurgeschiedenissen 15.20 Prof. dr. Wilken Engelbrecht (Olomouc/Lublin) De lotgevallen van een groepje “ketterse” boeken uit de Lage Landen 14 Sessie 5 - Koloniaal en postkoloniaal, Auditorium (K14, 1.07) 14.15 Opening sessie Voorzitter: Dr hab. Barbara Kalla 14.20 Prof. dr. Jerzy Koch (Poznań) Antilliaanse melancholie. Eugène Marais (1871-1936) en Cola Debrot (1902- 1981) 14.40 Dr. Lianne Barnard (Olomouc) Kolonialisme geïnternaliseerd. De complexiteit van racisme in “Alleen maar nette mensen” van Robert Vuijsje 15.00 Dr. Gábor Pusztai (Debrecen) De karikatuur van de kolonie. Het grafische werk van László Székely 15.20 Dr. Krisztina Törő (Boedapest) Locatie in transculturele literatuur Sessie 6 - Nederlands als struikelblok, Cleynaertszaal (K14, 1.21) 14.15 Opening sessie Voorzitter: Prof. mgr. Camiel Hamans 14.20 Dr. Kaloyan Velikov (Veliko Târnovo) Over de problemen bij de transcriptie van Nederlandse eigennamen in het Bulgaars 14.40 Dr. Muriel Waterlot (Lublin) Nederlandse aanspreekvormen bij Poolse NVT-taalleerders 15.00 Dr. Julia Albert (Boedapest) Komt tijd. Komt raad? Tijd en aspectualiteit in het Nederlands en in het Hongaars Stadswandeling 16.00 Voor de geïnteresseerden mogelijkheid van een begeleide stadswandeling door Olomouc 15 Arcidiecézní muzeum, tentoonstellingszalen 18.00 Officiële opening van de tentoonstelling De barokke boekhandel van de wereld – Nederlandse Oude Drukken van de 16e tot de 18e eeuw uit de Collecties van de Wetenschappelijke Bibliotheek in Olomouc  David Maneaut, Vertegenwoordiger van de Vlaamse Regering in Tsjechië  Rostislav Krušinský, conservator Oude Drukken van de Research Library in Olomouc  Gabriela Elbelová, hoofdconservator van het Archbishopric Museum  Wilken Engelbrecht, hoofduitvoerder project Oude Drukken Aansluitend:  bezichtiging van de tentoonstelling  warm buffet aangeboden door de Vlaamse Vertegenwoordiging DONDERDAG 21 MEI 2015 8.30 Vertrek per autobus naar Brno vanaf Hotel Flora in Olomouc Locatie: Filozofická fakulta Masarykovy univerzity, Arna Nováka 1, Brno – gebouw CARLA Officiële opening – Aula (B2.13) 10.00 Officiële opening van de dag in Brno  Doc. PhDr. Mikuláš Bek, Ph.D., rector Masarykova Univerzita  Prof. PhDr. Petr Kyloušek, CSc., prodecaan Fac. Geestes- wetenschappen  Mgr. Marta Kostelecká, hoofd vakgroep neerlandistiek 10.20 Prof. dr. Yves T’Sjoen (Gent), Internationale teksbewegingen: hedendaagse Nederlandstalige poëzie in Zuid-Afrika 11.20 Koffiepauze Sessie 7 – Literair vertalen, lokaal B2.13 (aula) 11.15 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Judit Gera 16 11.20 Dr. Orsolya Varga (Boedapest) Lijster of winterkoninkje? Uitdagingen bij het vertalen van jeugdboeken – de bijzondere wereld van Annie M.G. Schmidt 11.40 Mgr. Veronika ter Harmsel Havlíková, Ph.D. (Olomouc) Nederlandse en Vlaamse literatuur in het Tsjechisch in het licht van de gevorderde institutionalisering en commercialisering van het Tsjechische literaire veld 12.00 Dr. Katarzyna Tryczynska (Wrocław) Over de culturele uitwisseling tussen de Lage Landen en Polen aan de hand van de Nederlandse vertalingen van de Poolse hedendaagse literatuur Sessie 8 – Toneel en vertalen, lokaal B2.24 11.15 Opening sessie Voorzitter: prof. mgr. Adam Bžoch, Csc. 11.20 Prof. dr. Agnes Sneller (Utrecht/Boedapest) De schepping van Eva en Adam in de Europese literaire context van de vroegmoderne tijd 11.40 Mgr. Lucie Sedláčková, Ph.D. (Praag) Heijermans’ “Op hoop van zegen” in Tsjechische vertalingen 12.00 Mgr. Adéla Elbel (Brno) De positie van de hedendaagse toneelschrijver in Nederland en Vlaanderen Sessie 9 – Syntaxis, lokaal B2.22 11.15 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Cor van Bree 11.20 Prof. dr. Jan Pekelder (Praag/Parijs) Syntactische posities 11.40 Dr. Ewa Jarosińska (Warschau) Het gebruik van veelvoudige tangconstructies - een harde noot van de Nederlandse syntaxis 12.00 Mgr. Jana Kijonková (Praag) Valentie van psych-verbs en de gevolgen ervan voor de woordvolgorde 17 Restaurace à la Carte (Hotel Continental), Kounicova 6 12.15 Lunch tussen 12.15 en 13.15 (lopend buffet) Sessie 10 - NVT didactiek, lokaal B2.13 (aula) 13.30 Opening sessie Voorzitter: dr. Agata Kowalska-Szubert 13.40 Dr. Jacek Karpiński (Wrocław) Op de luchthaven... oftewel over de luchtvaarttaal in de NVT-didactiek 14.00 Mgr. Milan Kříž, Ph.D. (Olomouc) Op weg naar modern en effectief onderwijs NVT: Europese projecten NIFLAR, TILA en IFIT in de praktijk 14.20 Mgr. Bojana Budimir (Belgrado) Cultuur in het taalonderwijs in Midden- en Oost-Europa 14.40 Mgr. Magdalena Lipnicka (Lublin) Vijfentwintig jaar Bologna Proces. Verschillen en overeenkomsten tussen Vlaanderen, Nederland en Polen Sessie 11 - Pedagogiek en fonologie/fonetiek, lokaal B2.24 13.30 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Jelica Novaković Lopušina 13.40 Dr. Zuzana Czerwonka (Wrocław) De “functional load” van een klank versus de praktijk van het onderwijs van de Nederlandse uitspraak 14.00 Dr. Roland Nagy (Boedapest) Hoeveel weten NT2-leerders over de gemarkeerde status van de Nederlandse leenfonemen? 14.20 Drs. Charlotte Vandersmissen (Riga) Het gebruik van Nederlandse woorden in de Letse taal 14.40 Mgr. Pavlína Knap-Dlouhá, Ph.D. (Olomouc) De positie van beëdigde tolken en vertalers in Tsjechië en in Nederland en een casusonderzoek naar tolken in een internationale adoptieprocedure 18 Sessie 12 – Vaktaal, lokaal B2.22 13.30 Opening sessie Voorzitter: prof. PhDr. Jana Rakšányiová, CSc. 13.40 Doc. Mgr. Marketa Štefková, Ph.D. (Bratislava) Opleiding, examinering en beroepsuitoefening van beëdigde vertalers 14.00 Mgr. Lucia Matejková, Ph.D. (Bratislava) Enkele specifiek marktgebonden aspecten van rechtsvertalingen in Slowakije en Tsjechië 14.20 Mgr. Marcel Ištván (Praag) Applicatie van tekstoptimalisatie op pragmatische teksten en meting van de effectiviteit van de manipulaties 14.40 Dr. Ewa Majewska (Warschau) Gebruik van persoonsnamen in de Nederlandse vaktaal van de geneeskunde 15.00 Koffiepauze Lokaal: Aula (B2.13) 15.15 Prof. dr. Stefan Kiedroń (Wrocław) Vijfhonderd jaar, twee zwagers, één ongeluk en één geluk. Karel V, Lodewijk II en Maria tussen Vilnius, Kraków, Bratislava, Praha, Wrocław, Olomouc, Budapest, Wien, Ljubljana en de Nederlanden 15.45 RNDr. Ivan Koláčný (Brno) Faleristics. From the Order of the Golden Fleece till the Ark Stadswandeling 16.15 Voor de geïnteresseerden mogelijkheid tot een begeleide stadswandeling door Brno (eindpunt bij het Moravské zemské muzeum) 19 Moravské zemské muzeum, Dietrichsteinský palác, Zelný trh 6 17.30 Officiële opening van de tentoonstelling De Lage Landen aan de hand van ordes en medailles  Ed Hoeks, Ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden te Praag  Martin Reissner, directeur van het Moravisch Landsmuseum  Dagmar Grossmannová, hoofdconservator van de numismatische en faleristische afdeling van het Moravisch Landsmuseum Aansluitend:  bezichtiging van de tentoonstelling  warm buffet aangeboden door de Nederlandse Ambassade 21.00 Vertrek naar Olomouc rond 21.00 uur Joštova 10, voor de Faculteit van Sociale Wetenschappen VRIJDAG 22 MEI 2015 Locatie: Arcidiecézní muzeum, Václavské náměstí 3 (Mozarteum) & Katedra nederlandistiky FF, Křížkovského 14 (Auditorium & Cleynaertszaal) Mozarteum 9.00 Registratie van de deelnemers, uitbetaling reiskosten, koffie 9.30 Em. prof. dr. Cor van Bree (Leiden) Dialectverlies in het Vriezenveens Auditorium (zaal 1.07) 9.30 Prof. dr. Joop van der Horst (Leuven) Zinsbrokken 20 Sessie 13 – Jeugdliteratuur, Mozarteum 10.15 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Dirk De Geest 10.20 Dr hab. Barbara Kalla (Wrocław) Voor groot maar ook voor klein! De plaats van jeugdboeken in het oeuvre van auteurs voor volwassenen 10.40 Dr. Joanna Kozikowska (Wrocław) “Ex nugis seria”: een vergelijkende analyse van twee versies van het gedicht “Kinder-spel” (1618/1625) van Jacob Cats 11.00 Mgr. Natalia Brożyna (Wrocław) Op zoek naar een Nederlandse Małgorzata Musierowicz: gezinsrepresentaties in jeugdromans uit Polen, Nederland en Vlaanderen Sessie 14 - Cultureel perspectief, Auditorium (K14, 1.07) 10.15 Opening sessie Voorzitter: dr. Veronika ter Harmsel Havlíková 10.20 Mgr. Martina Veliká (Brno) ʽDe Nederlander bestaat niet.ʼ Of juist wel? Het beeld van de ʽautochtoneʼ Nederlander in het migratieproza 10.40 PhDr. Eva Brázdová Toufarová (Olomouc) Cursus Nederlandse en Vlaamse cultuur – een casusstudie 11.00 Dr. Rinaldo Neels (Lublin) Het Heilig Bloed van Jezus Christus als identiteitsversterkend symbool in Vlaanderen en Polen Sessie 15 - Vergelijkende taalkunde, Cleynaertszaal (K14, 1.21) 10.15 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Joop van der Horst 10.20 Prof. drs. Camiel Hamans (Poznań) De relatie tussen verkleinwoorden en verkortingen. Een vergelijking tussen drie West-Germaanse talen 21 10.40 Mgr. Kateřina Křížová, Ph.D. (Olomouc) Het Nederlandse woord “even” en zijn Tsjechische equivalenten in het parallelle corpus InterCorp 11.00 Dr. Nikolay Popov (Veliko Târnovo) Cultuurspecifieke woorden van Turkse origine in vertaling uit het Bulgaars in het Nederlands en het Duits 11.30 Koffiepauze en mogelijkheid om van gebouw te wisselen Sessie 16 - Receptie van literatuur 2, Mozarteum 11.45 Opening sessie Voorzitter: prof. dr Jerzy Koch 11.50 Dr. Małgorzata Dowlaszewicz (Wrocław) Poolse vertalingen van Middelnederlandse literatuur in vertaaltechnisch perspectief 12.10 Mgr. Marcin Lipnicki (Lublin) Jermola of Iermola? Over de Nederlandse en Vlaamse vertaling van “Iermola” door Józef Ignacy Kraszewski 12.30 Mgr. Zuzana Vaidová (Olomouc) Louis Couperus, “Noodlot” en “Een zieltje” in Tsjechische vertaling. Receptie en analyse 12.50 Mag. Aleksandar Đokanović (Belgrado) De Icarus en Daedalus-mythe in de Nederlandse, Servische en Duitse letterkunde van de 20ste eeuw Sessie 17 - Gemengd discours, Auditorium (K14, 1.07) 11.45 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Ludo Jongen 11.50 Dr. Bożena Czarnecka (Wrocław) Hetzelfde of toch niet? Over de misdaadseries “Penoza” en “Krew z krwi” 12.10 Mgr. Eliza Kowal (Wrocław) Antidrugsdiscours in Polen en Nederland. Een vergelijkend onderzoek 22 12.30 Drs. Pim van der Horst (Olomouc) “Doe zelf eens normaal, communistische smeris!” Wat is er nog taboe in de parlementen van Nederland en Tsjechië? 12.50 Dr. Ewa Dynarowicz (Wrocław) Kader Abdollah als celebrity-auteur Sessie 18 - Vergelijkende taalkunde 2, Cleynaertszaal (K14, 1.21) 11.45 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Jan Pekelder 11.50 Mgr. Denisa Földešiová (Olomouc/Brno) De rol van gender in de recent ontstane fraseologismen 12.10 Mgr. Martin Konvička (Olomouc/Berlijn) Nederlands, Tsjechisch en het taalcontact in Europa: convergentie of divergentie? 12.30 Dr. Katarzyna Wiercińska (Poznań) Aanspreekvormen en het linguïstische beeld van de sociale relaties in Vlaanderen 12.50 Drs. Gert Loosen (Debrecen) ‘Mits’ in het boek Wijsheid te lezen Restaurace Goliáš, Třída 1. Maje 12 13.30 Lunch tussen 13.30 en 14.30 (lopend buffet) Sessie 19 - Historisch perspectief, Mozarteum 14.45 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Wilken Engelbrecht 14.50 Dr hab. Siegfried Huigen, prof. UWr (Wrocław) De ordening van kennis in “Oud en Nieuw Oost-Indiën” (1724-1726) van François Valentyn 15.10 Dr. Réka Bozzay (Debrecen) De invloed van de studie natuurwetenschappen en geneeskunde aan Nederlandse universiteiten op het Hongaarse en Zevenburgse geestelijke leven in de 23 vroegmoderne tijd 15.30 Prof. dr. Judit Gera (Boedapest) De Hongaarse receptie van Anne Frank 15.50 Dr. Małgorzata Drwal (Poznań) Lezer als co-auteur van de tekst. Interpretaties van egodocumenten uit de AngloBoerenoorlog (1899-1902) 16.10 Dr. Joanna Włodarczyk (Lublin) De streekroman in twee verschillende literaire tradities: Vlaanderen en Polen Sessie 20 - Lieux de mémoire, Auditorium (K14, 1.07) 14.45 Opening sessie Voorzitter: prof. dr. Jos Wilmots 14.50 Prof. dr. Jelica Novaković-Lopušina (Belgrado) Wat kwam er uit een schot? Honderd jaar beeldvorming rondom de Aanslag van Sarajevo 15.10 Mgr. Benjamin Bossaert (Bratislava) Literaire en historische representaties van twee nationale rebellen: Jan de Lichte (Vlaanderen) vs. Juraj Janošík (Slowakije) 15.30 Mgr. Albert Gielen (Praag) L.P. Boons voorbeeld en de mislukte navolging. De beeldromans van Louis Paul Boon en Frans Masereel 15.50 Mgr. Milan Potočár (Bratislava) Lieux de mémoire. Een comparatieve aanpak van Vlaamse en Slowaakse symbolische plaatsen binnen de nationale beweging 16.10 Mgr. Jo Sterckx (Poznań) De evolutie van het beeld van Midden- en Oost-Europa in Nederlandse culturele teksten (1980-2010) 24 Sessie 21 - Historische motieven, Cleynaertszaal (K14, 1.21) 14.45 Opening sessie Voorzitter: dr. Gábor Pusztai 14.50 Prof. dr. Ludo Jongen (Lublin) Naar het oosten! De “verovering” van Oost-Europa door Westerse ridders 15.10 Dr. Orsolya Réthelyi (Boedapest) Adieu-liederen in “Het Antwerps Liedboek” (1544): Habsburgse propaganda, literatuur en cultural memory 15.30 Dr. Joanna Skubisz (Wrocław) Het kaatsspel, pluimspel en tennis als motieven van de Nederlandse emblematabundels uit de 17e eeuw 15.50 Drs. Emmeline Besamusca (Wenen) Koningsbiografieën 16.10 Mgr. Tamara Britka (Belgrado) Zielen met de eeuwige begeerte. Twee modernistische schrijfsters Carry van Bruggen en Leposava Mijušković Katedra nederlandistiky FF, Křížkovského 14, voorzaal 17.15 Officiële opening van de tentoonstelling In Tsjechische tongval. Literaire vertalingen van Nederlandse en Vlaamse literatuur in het Tsjechisch Aansluitend:  bezichtiging van de tentoonstelling  warm buffet op het terras. Umělecké centrum Univerzity Palackého, “Konvikt”, Univerzitní 3, kapel 19.30 Presentatie van de Dějiny nizozemské a vlámské literatury (Praha, Academia 2015) 20.00 Opvoering van een nieuwe Tsjechische bewerking van het abele spel Lanseloet van Denemerken door ensemble Damian (Atrium) Na afloop een glas wijn. 25 ZATERDAG 23 MEI 2015 Locatie: Katedra nederlandistiky FF, Křížkovského 14 (Auditorium) 9.30 Ontvangst met koffie 10.00 Plenaire vergadering van de vereniging Comenius. Vereniging voor neerlandistiek van Centraal Europa  Uitreiking van de scriptieprijzen voor 2012, 2013 en 2014  Aftreden van het oude bestuur en verkiezing van het nieuwe bestuur  Overige agendapunten Katedra nederlandistiky FF, Křížkovského 14, Auditorium en hof 12.30 Lezing van em. prof. dr. dr. h.c. Jos Wilmots Van tuin naar terras – een etymologische wandeling door Europa 13.00 Officiële heropening van het gerenoveerde gebouw van de neerlandistiek door Geert Joris, Algemeen Secretaris van de Nederlandse Taalunie Rectoraat van de Univerzita Palackého, Křížkovského 8, feestzaal 13.30 Officiële afsluiting van het colloquium en afscheidsbuffet 26 ABSTRACTS DR. JÚLIA ALBERT-BALÁSZI (KRE Boedapest) albert.julia@gmail.com Sessie 6 – woensdag 20 mei, 15u00 (K14, 1.21) Komt tijd. Komt raad? Tijd en aspectualiteit in het Nederlands en in het Hongaars De vraag van het aspect (en soms die van de aktionsarten) staat al lang in de belangstelling van de taalkunde. Toch is het interessant om deze kwestie in twee zeer van elkaar afwijkende talen (Nederlands en Hongaars) contrastief te onderzoeken. In de bijdrage zal eerst de terminologie van tempus en aspectualiteit worden uiteengezet, daarna worden de verschillende manieren beschreven hoe deze verschijnselen in de twee talen gerealiseerd worden. Voor de Hongaarse leerders van het Nederlands betekenen voltooide en onvoltooide tijden een probleem aangezien hun moedertaal niet over dit paradigma beschikt. In de 19e eeuw bestonden er nog verschillende vormen van de verleden tijd in het Hongaars die ook geschikt waren om de volgorde en voltooidheid van de gebeurtenissen in hun grammaticale structuur uit te drukken. Ze waren echter toen al als archaïsch bestempeld en in de 20e eeuw zijn ze uit de standaardtaal verdwenen. Welke middelen bestaan er om het opeenvolgen van gebeurtenissen en de visie op tijd uit te drukken in het Nederlands en in het Hongaars? Kunnen de taalleerders baat hebben van het rijke prefixbestand in beide talen wat het aspect betreft? Betekenen de uiteenlopende manieren van grammaticaal gebruik ook een andere interpretatie van het fenomeen tijd in de twee taalgemeenschappen? De lezing beoogt op zulke vragen het antwoord te vinden. 27 DR. LIANNE BARNARD (UP Olomouc) barnardlianne@gmail.com Sessie 5 – woensdag 20 mei 2015, 14u40 (K14, 1.07) Kolonialisme geïnternaliseerd. De complexiteit van racisme in ‘Alleen maar nette mensen’ van Robert Vuijsje In het boek Alleen maar nette mensen is er een duidelijke geografische en ethische scheiding tussen Oud-Zuid (blank en hypocriet-racistisch) en Zuidoost (zwart en ook racistisch) in Amsterdam. Het basisdiscours van de binaire oppositie tussen Afrika en Europa, waarin Europa wordt voorgesteld als beschaafd, ontwikkeld, goed, mooi, menselijk, en zomeer, en Afrika als het extreem tegenovergestelde daarvan, is overbekend binnen de postkoloniale theorie. Afrika en Europa zijn in dit werk binnen Amsterdam zelf geplaatst en het kolonialisme is in het hoofdpersonage David Samuels geïnternaliseerd. Hij vindt een intellectuele negerin een oxymoron en daarom kan hij zo’n vrouw niet vinden. In de paper komen de volgende aspecten van racisme in het boek aan bod: (1) Het boek maakt duidelijk dat discriminatie van alle kanten komt, maar niemand spreekt het tegen. Zelfs in een scène waarin een Surinaamse man een Antilliaanse vrouw seksueel gewelddadig vernedert en dit vergelijkt met oorlog, is het hoofdpersonage stil. Zijn enige protest is om zich te onttrekken aan de groepsseks. (2) Het hoofdpersonage verlangt naar een zwarte vrouw en vindt zwarte vrouwen mooier dan witte vrouwen. Zoals Bell Hooks uiteenzet in Eating the Other gaat het niet zozeer om de Ander te bezitten, maar om zelf een transformerende ervaring mee te maken. Dat Andere lichaam is immers onontgonnen terrein, een symbolische grens die vruchtbare grond is om zichzelf neer te zetten als een grensoverschrijdend, verlangend subject. Het is een soort rite de passage, waarin seks met een etnische Ander gezien wordt als opwindender, levendiger en sensueler. (3) Zwarte vrouwen worden op een pornografische wijze geobjectiveerd. David associeert zwart met dierlijkheid. Dierlijkheid is echter vaak begeerlijk en dat alles is deel van een cultuur van pornografie. De humoristische stijl en het anti-intellectualisme van Vuijsjes boek bemoeilijkt een ethische bespreking van het boek als geëngageerd, maar juist daarom is het belangrijk om te bepalen waar het boek inpast in de vele debatten rondom racisme in een neoliberale context. 28 EM. PROF. DR. LUDO BEHEYDT (vh. UCL Louvain-la-Neuve & Univ. Leiden) Ludovic.Beheydt@uclouvain.be Plenaire lezing – woensdag 20 mei 2015, 10u15 (K14, 1.07) Een semiotische interpretatie van het werk van de Vlaamse primitieven tegen de achtergrond van de Bourgondische cultuur Een semiotische interpretatie van kunst berust op een cultuurvisie die cultuur definieert als een web van betekenissen die een gemeenschap deelt en waaraan kunstenaars hun specifieke bijdrage leveren die tegelijk representatief is voor de cultuur waarin ze wordt gecreëerd en een originele creatie van een individu. Voor de semioticus is “het hoofdprobleem opgeworpen door het loutere fenomeen van de esthetische kracht […] het te kunnen plaatsen tussen de andere vormen van sociale activiteit, het te kunnen incorporeren in het weefsel van een specifiek levenspatroon” (Geertz, 1976). Het werk van de Vlaamse primitieven semiotisch interpreteren betekent derhalve, dit te relateren aan de complexe individuele en collectieve betekeniswereld van de kunstenaar in de Bourgondische vijftiende eeuw. In die tijd was de schilderkunst voor alles het resultaat van een contract tussen kunstenaar en opdrachtgever en zij had in de eerste plaats een sociale functie. Daarom moet het werk van de Vlaamse primitieven ‘gelezen’ worden tegen de brede achtergrond van de Bourgondische cultuur, en dit zowel iconografisch als stilistisch. Het uiteindelijke doel is de betekenis te achterhalen die de oorspronkelijke kunstenaars en hun tijdgenoten eraan toekenden. Dit veronderstelt een ruim gedocumenteerde beschrijving van de cultuur en een coherente interpretatie die zowel recht doet aan de contemporaine receptie als aan het individuele kunstenaarschap. In een eerste deel wordt op basis van een artistiek cultuurmodel een exemplarische toepassing van een semiotische interpretatie geboden van de Brusselse Piëta van Rogier van der Weyden. Vervolgens wordt in de context van de Bourgondische maatschappelijke verwachtingen en receptie de specificiteit van respectievelijk het werk van Jan van Eyck, Dirk Bouts en Rogier van der Weyden aan de orde gesteld. 29 DRS. EMMELINE BESAMUSCA (Univ. Wien) emmeline.besamusca@univie.ac.at Sessie 21 – vrijdag 22 mei 2015, 15u50 (K14, 1.21) Koningsbiografieën In de laatste paar jaar verschenen biografieën van Albert I (Velaers 2009), Leopold I (Gita Deneckere 2011), Willem I (Koch 2013), Willem II (Van Zanten 2013), Willem III (Van der Meulen 2013), en Beatrix (Chorus 2013). Zij werden lovend ontvangen. Gita Deneckere won met haar biografie van Leopold I in 2014 de Prix Jean Stengers en in 2013 de Henriëtte de Beaufortprijs; Dik van der Meulen ontving voor zijn biografie van Willem III de Libris Geschiedenisprijs 2014. In deze bijdrage zullen deze biografieën kritisch worden besproken. MGR. BENJAMIN BOSSAERT (UK Bratislava) benjaminbossaert@gmail.com Sessie 20 – vrijdag 22 mei 2015, 15u10 (K14, 1.07) Literaire en historische representaties van twee nationale rebellen: Jan de Lichte (Vlaanderen) vs. Juraj Janošik (Slowakije) Volgens Miroslav Hroch zijn zowel de Vlaamse als de Slowaakse nationale beweging excellente voorbeelden van bewegingen van het vertraagde type in hun nationale ontwikkeling. We kozen er daarom voor om een populaire heldenfiguur te onderzoeken in de fase van de sociale agitatie die in de 19e eeuw plaatsvond: het type van de sociale bandiet, zoals die is omschreven door Eric Hobsbawm. Samenlevingen met een uitgesproken plattelandskarakter werden dikwijls gekenmerkt door sociale rebellie in de vorm van zogenaamde jacquerieën of boerenopstanden. In deze context is de casus van Robin Hood het meest stereotyperend als de man die stal van de rijken en schonk aan de armen in een middeleeuwse setting. Robin Hood werd als figuur omgeven door verschillende legenden en als held gemythologiseerd en er ontstonden verscheidene verhalen over zijn heldenmoed. Hij inspireerde en deed een soort van archetype ontstaan dat men ook kan terugvinden in andere Europese rurale samenlevingen. In de 19e eeuw verschenen er vanuit de folklore veel legendes in Slowakije over de mythische, maar historisch bestaande rebelfiguur Juraj Jánošík, die in de marge van de Pools-Hongaarse grenzen opereerde. Zelfs tot 30 op de dag van vandaag wordt zijn beeld nog gebruikt voor verschillende representaties in de maatschappij, tot films en commerciële producten toe. 2012 was dan weer in Vlaanderen het jaar dat men niet enkel Conscience, maar ook Louis Paul Boon herdacht. Hij schreef onder andere de roman De bende van Jan de Lichte. Het herdenkingsjaar gaf wat aandacht terug aan de echter nooit in zijn geboortestreek vergeten Jan de Lichte, een 18e eeuwse sociale rebel, een nauwkeurig door Boon verbeelde revolutionair. In onze bijdrage willen we graag focussen op drie zaken. We geven een korte definitie van wat een sociale rebel dan precies is, waarom hij beschouwd wordt als een ‘held’ en passend werd geacht om als held te functioneren in een nationale beweging. Daarna geven we wat korte informatie over Jan de Lichte en Juraj Jánošík, wie zij waren, hoe zij uitgroeiden tot nationale legendes, hoe zij van historische tot mythische figuren evolueerden en hoe de nationale beweging hen integreerde als symbolen van de natie. Tot slot komen we tot een voorlopige conclusie en pogen we een antwoord te vinden op de vraag of een sociale rebel kan gelden als een goede representatie van een nationale held, niet enkel in de literatuur, maar ook in de gemeenschap. Reflecteren zij het zelfbeeld van hun naties? Kan men ze klasseren onder de ‘grote helden’ in een soort van pantheon van de natie en indien wel, waarom dan? DR. RÉKA BOZZAY (Univ. Debrecen) rekabozzay@gmail.com Sessie 19 – vrijdag 22 mei 2015, 15u10 (AM Mozarteum) De invloed van de studie natuurwetenschappen en geneeskunde aan Nederlandse universiteiten op het Hongaarse en Zevenburgse geestelijke leven in de vroegmoderne tijd De studie van natuurwetenschappen en geneeskunde had een enorme impact op het Hongaarse geestelijke leven. De natuurwetenschappen zijn in de vroegmoderne tijd een onafhankelijke discipline geworden van de filosofie en de studie geneeskunde maakte in het vroegmoderne Nederland eveneens een bloeitijd mee. De natuurwetenschappen vulden vaak de medische studie aan, maar ze leverden ook hun eigen resultaten op. Mijn lezing zal uit twee delen bestaan: in het eerste deel wordt over de invloed van de Cartesiaanse filosofie op de Hongaarse natuurwetenschappers gesproken. Hier moeten we wiskundigen en natuurkundigen noemen die (vaak naast hun studie theologie) disputaties verdedigden op dit terrein. 31 In de tweede helft gaat het over de studie geneeskunde. Studenten geneeskunde verdedigden zowel disputaties (onder het voorzitterschap van Henricus Regius, Franciscus de la Boë Sylvius etc.) als dissertaties. Er zijn een aantal promoties bekend in Leiden, Utrecht en Franeker. Een student verdedigde zijn dissertatie in de botaniek, anderen waren met het gezicht etc. bezig. Veel belangrijker is echter de kennis van de artsen die ze naar Hongarije en Zevenburgen meebrachten. Er zijn weinig schriftelijke bronnen over de medische praktijk bewaard gebleven uit die periode. De eerste Hongaarstalige encyclopedie, die in de 17e eeuw in Zevenburgen door de Cartesiaan János Apáczai Csere werd geschreven, beschreef ook de theorie van Harvey over de bloedsomloop; deze theorie bereikte Hongarije en Zevenburgen door bemiddeling van de Nederlandse universiteiten. Verder kennen we fysiologische obeservaties van andere studenten en we weten ook dat ze experimenten uitvoerden. Uit de 18e eeuw zijn er zelfs nog recepten van een arts uit Debrecen bewaard. PHDR. EVA BRÁZDOVÁ TOUFAROVÁ (UP Olomouc) maneke@seznam.cz Sessie 14 – vrijdag 22 mei 2015, 10u40 (K14, 1.07) Cursus Nederlandse en Vlaamse cultuur – een casusstudie In de bijdrage wordt een verplicht vak besproken dat een vast onderdeel uitmaakt van de nieuwe accreditatie in Olomouc. De cursus Nederlandse en Vlaamse cultuur wordt aan vijfdejaarsstudenten, in de masterstudie, gegeven. Op grond van concrete voorbeelden, een evaluatie en eigen ervaring van de studenten proberen we aan te tonen hoe een op cultuur gericht vak op een ‘andere’ manier kan worden gegeven waarbij de studenten hun kennis Nederlands aan andere attitudes moeten koppelen (bijv. leren samenwerken, keuzes maken, beslissingen nemen, zich aan afspraken houden, creatief zijn, verdiepen van technische vaardigheden,…). Het college is zeer op praktijk georiënteerd en probeert reële situaties weer te geven. De output van dit vak is het organiseren van een virtuele tentoonstelling van een hedendaagse Nederlandstalige kunstenaar/kunstenares en het maken van catalogus voor een dergelijke tentoonstelling. 32 EM. PROF. DR. COR VAN BREE (vh. Univ. Leiden) cvbree@dds.nl Plenaire lezing – vrijdag 22 mei 2015, 9u30 (Mozarteum) Wat gebeurt er met het Vriezenveens? In 1528 verkocht de Utrechtse bisschop-elect Hendrik van Beieren het Oversticht (Overijssel) aan Karel V. Dit bezegelde als het ware de westelijke invloed die al in de late Middeleeuwen in de Overijsselse gebieden heel sterk was. Toch behielden deze tot op vandaag goeddeels vast aan hun Saksische dialecten, zij het dat ook deze nu met “dialectverlies” te kampen hebben. Dat dialectverlies manifesteert zich dan vooral in verandering naar de standaardtaal toe. Een in bepaalde opzichten afwijkend dialect heeft de Twentse plaats Vriezenveen, ten noorden van Almelo. Er is mogelijk verband met het historische feit dat de Vriezenveners tot ver over de grenzen handel dreven, tot in Sint-Petersburg toe. In ieder geval lijken contacten met Westfalen in het spel te zijn; daarop kunnen de stijgende diftongen (vergelijk jätten voor ‘eten’) wijzen die we in het Vriezenveens nog terugvinden. In het overige Twents zijn die verdwenen. Komen er ook elementen voor die in de richting van het Fries wijzen? Op grond van de naam van de plaats zou men dat verwachten. Dergelijke elementen ontbreken; wél herinnert een en ander ook aan het Gronings, bijvoorbeeld geitn voor ‘gieten’. Misschien moeten we “Vriezen” opvatten als ‘mensen uit het noorden’; ook Groningen werd wel tot Friesland gerekend. Overigens vinden we zo’n vorm als geitn ook aan de andere kant van de grens. Ook het Vriezenveens ontkomt niet aan dialectverlies. Dat blijkt wanneer jongere sprekers met oudere worden vergeleken. Maar hoe manifesteert zich dat verlies? Gaan de Vriezenveners rechtstreeks over op klanken, woorden en vormen van de standaardtaal of passen ze zich liever aan het omringende Twents aan? Of doen ze het allebei en zo ja, wanneer doen ze het ene en wanneer het andere? Een onderzoekje onder een paar jonge Vriezenveners bracht hierover opheldering. In de lezing zal hierover worden bericht. 33 MGR. TAMARA BRITKA (Univ. Belgrado) tamara.britka@gmail.com Sessie 21 – vrijdag 22 mei 2015, 16u10 (K14, 1.21) Zielen met de eeuwige begeerte. Twee modernistische schrijfsters – Carry van Bruggen en Leposava Mijušković Aan het begin van de twintigste eeuw was het voor de meeste vrouwelijke auteurs tamelijk moeilijk om al dan niet verdiende aandacht en erkenning van de toenmalige literaire critici en het intellectuele milieu te krijgen. Naast vele schrijvende vrouwen in Nederland, wier werken vaak onder dezelfde noemer ‘damesromans’ worden gebracht, was de schrijfster Carry van Bruggen een uitzondering vanwege onder andere de gehanteerde verteltechnieken, behandelde thema's en filosofisch-politieke houdingen. Haar romans en verhalen worden tegenwoordig gerekend tot de belangrijkste voorbeelden uit de Nederlandstalige modernistische traditie. In de eerste decennia van de twintigste eeuw zijn in een Servisch literair tijdschrift vier verhalen verschenen, van een jonge debuterende schrijfster, die zowel formeel als inhoudelijk een zeer bijzondere positie innemen binnen de Servische literatuur. Daarin werden voor de toenmalige begrippen een aantal ongebruikelijke en taboedoorbrekende thema’s zoals lesbische verhouding, expliciete lichamelijke liefde, seksuele verlangens, zelfdestructie, depressie en waanzin in een modernistische verteltrant aan de orde gesteld. Leven en werk van Leposava Mijušković zijn nog steeds door mysterie omgeven en haar werk en persoon zijn pas in de jaren negentig uit de vergetelheid gehaald. Volgens de hedendaagse Servische critici behoort haar kleine en atypische oeuvre tot de hoogtepunten van het Servische modernistische proza. In deze bijdrage wordt getracht om bepaalde overeenkomsten en eventuele verschillen qua modernistische zowel formele als inhoudelijke kenmerken tussen de twee genoemde schrijfsters te laten zien. Aan de hand van de roman Eva van Carry van Bruggen en alle vier verhalen van Leposava Mijušković wordt gepoogd om te achterhalen in hoeverre hun bijzondere themakeuzes en schrijfwijzen tijdgebonden waren. Wat zijn criteria aan de hand waarvan deze twee vrouwen als relevante vertegenwoordigsters van de modernistische prozatendensen beschouwd kunnen worden? 34 MGR. NATALIA BROŻYNA (Uniw. Wrocław) nata.brozyna@gmail.com Sessie 13 – vrijdag 22 mei 2015, 11u00 (AM Mozarteum) Op zoek naar een ‘Nederlandse Małgorzata Musierowicz’: gezinsrepresentaties in de jeugdromans in Polen, Nederland en Vlaanderen De Poolse jeugdboekenserie Jeżycjada, geschreven in de jaren 1977-2014 door Małgorzata Musierowicz kan met recht en rede een familiesaga genoemd worden. De reeks is intussen meermaals bekroond, verfilmd en vertaald. De boeken over het wel en wee van familie Borejko, dé Poolse (jeugd)literaire familie, veroverden de harten van vooral tienermeisjes in Polen en elders, mede dankzij de familiale warmte en liefdevolle sfeer. Op basis van deze en andere typerende kenmerken van Jeżycjada wordt een queeste ondernomen naar vergelijkbare auteurs en familieverhalen in Nederland en Vlaanderen. Deze vraag die niet noodzakelijk een gemakkelijk antwoord moet opleveren, is een impuls tot reflectie over het beeld van het gezin in de Poolse en Nederlandse jeugdliteratuur. In het licht van het bovenstaande lijkt het ook wel interessant om even stil te staan bij het verschijnsel waarbij buitenlandse auteurs als tegenhangers van een soortgelijke inlandse auteur gekarakteriseerd worden. Zo wordt Anne Provoost bijvoorbeeld op de kaft van De Roos en het Zwijn met de Poolse schrijfster Olga Tokarczuk in verband gebracht. Deze bijdrage is een onderdeel van mijn proefschriftonderzoek naar de representaties van het gezin in de Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur vertaald in andere talen. MGR. BOJANA BUDIMIR (univ. Belgrado) boj.budimir@gmail.com Sessie 10 – donderdag 21 mei 2015, 14u20 (MU B2.13) Cultuur in het taalonderwijs in Midden- en Oost-Europa Aangezien de taal nauw samenhangt met de cultuur en de samenleving waarvan hij deel uitmaakt, is er naast een goede kennis van de linguïstische aspecten van een taal voor een behoorlijke beheersing van een vreemde taal ook een grote vertrouwdheid met de bepaalde cultuur en de maatschappij nodig. Veel theoretici zijn het ermee eens dat juist dit aspect van de taal en de manier waarop het in de klas behandeld kan worden, voor veel problemen kan zorgen. Dit vooral als een taal extra-muros onderwezen wordt. In zulke gevallen vindt 35 taalverwerving hoofdzakelijk plaats in het klaslokaal. Daarnaast hebben de studenten ook weinig contact met moedertaalsprekers en de broncultuur. Het Nederlandse taalgebied wordt gekenmerkt door culturele verscheidenheid. Behalve in Nederland en België is Nederlands een officiële omgangstaal in Suriname en de Nederlandse Antillen. Het wordt ook gesproken door mensen die afkomstig zijn uit allerlei culturen en die vandaag in het Nederlandse taalgebied wonen. Al die culturen hebben door de geschiedenis heen invloed gehad op de Nederlandse taal en cultuur. Gezien de culturele verbondenheid van de taal alsook de verscheidenheid van de Nederlandse taal en cultuur wil ik in deze bijdrage aan de hand van een enquête onder NVT-docenten in Midden- en Oost-Europa een onderzoek verrichten naar de representatie van de Nederlandse cultuur in het vreemde-taalonderwijs en de manieren waarop cultuurspecifieke elementen in de les taalverwerving aangeboden worden. Daarbij ben ik van plan om te gaan toetsen of cultuurspecifieke elementen expliciet of impliciet aan bod komen tijdens de lessen alsook aan welke cultuurniveaus en in welke mate er aandacht wordt geschonken. PROF. MGR. ADAM BŽOCH, CSC. (KU Ružomberok & SAV Bratislava) usvlbzo@savba.sk Sessie 1 – woensdag 20 mei 2015, 11u20 (AM Mozarteum) De receptie van Johan Huizinga in Slowakije (1945-1960) De receptie van Johan Huizinga’s ideeёn begint in Slowakije kort na de Tweede Wereldoorlog in Slowaakse katholieke kringen, met name in het tijdschrift Verbum (1945-1947). De neothomistische oriëntatie van de Slowaakse katholieke modernisten met hun adoratie van de middeleeuwen maakte de appropriatie van Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen mogelijk; tegelijkertijd werden in deze kringen ook Huizinga’s cultuurkritische werken gewaardeerd (In de schaduwen van morgen, Geschonden wereld). Een nieuwe exploitatie van Huizinga’s visie van de middeleeuwen (en renaissance) vindt men in de late jaren vijftig van de 20e eeuw in het werk van de grondlegger van de moderne Slowaakse romanistiek Jozef Felix (1913-1977), met name in zijn inleiding tot het werk van François Rabelais en François Villon. 36 DR. BOŻENA CZARNECKA (Univ. Wrocław) bczar@uni.wroc.pl Sessie 17 – vrijdag 22 mei 2015, 11u50 (K14, 1.07) Hetzelfde of toch niet? Over de misdaadseries ‘Penoza’ en ‘Krew z krwi’ De misdaadserie ‘Penoza’, sinds 2010 te zien op de Nederlandse televisie, is ongetwijfeld in allerlei opizchten een groot succes. Het verhaal gaat over een vrouw die zich weet te redden in de complexe onderwereld. Volgens Nederlandse kijkers is ‘Penoza’ ‘een snelle, keiharde misdaadserie die zich kan meten met internationale producties, waarin voortreffelijk geacteerd wordt’. Talrijke mooie kritieken benadrukken ook het ‘oer-Hollandse karakter’ van het geheel. Ondanks die ‘typisch Hollandse’ elementen werden de scripts verkocht aan buitenlandse tv-zenders (o.a. Polen, België, Rusland, de Verenigde Staten). ‘Penoza’ is tot nu toe de enige oorspronkelijk Nederlandse tv-serie die een Poolse adaptatie heeft. Het eerste seizoen ervan werd in 2012 onder de titel ‘Krew z krwi’ uitgezonden en kreeg overwegend goede recensies. In augustus 2014 werd aangekondigd dat er binnenkort een tweede seizoen komt. De Poolse bewerking lijkt over het algemeen getrouw aan het origineel te zijn. Hier en daar zijn er aanpassingen, verfijningen, toevoegingen of weglatingen, maar het gaat om een betrekkelijk klein aantal transformaties. Daardoor lijken ze ook een extra betekenis te hebben. Tegelijk rijst de vraag in hoeverre de Nederlandse en Poolse series hetzelfde verhaal vertellen. Vragen die tijdens de lezing aan de orde zullen komen, zijn o.a.: hoe kan een format dat in een bepaald land ontwikkeld is, in een ander land ook een succes worden? Hoe wordt zo’n tv-serie aangepast aan de lokale cultuur van een land? In hoeverre zijn de seriemakers vrij om een format aan te passen aan de situatie in een ander land? In hoeverre wil de verkoper van een format dat de cultuur van het oorspronkelijke land gewaarborgd blijft? De analyse en interpretatie van de belangrijkste verschillen tussen de Poolse en Nederlandse versie zal ook als vertrekpunt dienen voor overwegingen van meer algemene aard; er wordt o.a. ingegaan op globalisatieprocessen, hybridisering, culturele gevolgen van de handel in formats, cultuurverschillen tussen Polen en Nederland, culturele identiteit van Polen en Nederlanders. 37 DR. ZUZANA CZERWONKA (Univ. Wrocław) zuzannaczerwonka@gmail.com Sessie 11 – donderdag 21 mei 2015, 13u40 (MU B2.24) De ‘functional load’ van een klank versus de praktijk van het onderwijs van de Nederlandse uitspraak In het klassieke werk The Sounds of English and Spanish van Stockwell/Bowen wijzen de auteurs op het probleem van de ‘functional load’ van een klank in de doeltaal (vgl. Stockwell & Bowen 1965:16). Deze functionele belasting is namelijk onafhankelijk van de moeilijkheidsgraad van een doeltaalklank ten opzichte van het klanksysteem van een andere taal. Ze is wel afhankelijk van de frequentie van deze klank in de doeltaal die direct met de frequentie van een uitspraakfout verbonden is (vgl. ook Hirschfeld 1994:25). Als voorbeeld nemen Stockwell & Bowen de Spaanse [ɲ] die ze als volgt karakteriseren: “The Spanish ñ belongs in Group I in the hierarchy of difficulty (Ø in English, optional in Spanish). But its functional load is almost zero” (1965:16). Dit betekent dat de klanken van een doeltaal die voor een leerling moeilijk zijn, omdat ze in zijn moedertaal niet voorkomen, niet noodzakelijk een hoge frequentie in deze doeltaal hebben. Uitspraakfouten verbonden met deze doetaalklank hebben dus ook geen hoge frequentie. In dit opzicht lijken bijv. de uitspraakfouten rondom [ə] meer te ‘wegen’ dan de uitspraakfouten rondom [œ] alhoewel beide klanken even moelijk zijn voor een Poolstalige leerling (noch [ə] noch [œ] zijn in het vocaalsysteem van het Pools aanwezig). In mijn bijdrage wil ik het probleem van de functionele belasting ter discussie stellen. Wat is de functionele belasting van de afzonderlijke Nederlandse klanken? Houden de meest populaire Nederlandse uitspraakleerboeken er rekening mee? Wordt de hiërarchie van de aan te leren Nederlandse klanken gebaseerd op de functionele belasting ervan? Bestaat er een oplossing die de moeilijkheidsgraad van een klank en zijn functionele belasting in evenwicht brengt? Op het probleem van de functionele belasting ga ik dieper in om antwoorden op de gestelde vragen te kunnen geven. Daarmee hoop ik een bijdrage te leveren aan de discussie over de kwaliteitsverbetering van de colleges Nederlandse uitspraak. 38 MAG. ALEKSANDAR ÐOKANOVIĆ (Univ. Belgrado) adjokanovic@gmail.com Sessie 16 – vrijdag 22 mei 2015, 12u50 (AM Mozarteum) De Icarus en Daedalus-mythe in de Nederlandse, Servische en Duitse letterkunde van de 20e eeuw – een comparatieve analyse In de bijdrage zal de receptie van de Icarus en Daedalus-mythe in de Nederlandse, Duitse en Servische literatuur onderzocht worden op basis van drie romans uit de tweede helft van de 20e eeuw: De elementen van Harry Mulisch, De opkomst en val van Ikar Gubelkijan van Borislav Pekić en Homo faber van Max Frisch. De dood van de hoofdfiguur in de roman De elementen is een inversie van Icarus’ dood: terwijl de zon Icarus’ vleugels verbrandde en hij zelf in het water stortte, wordt in De elementen Dik Bender uit het water gehaald en tenslotte sneuvelt hij in het vuur. Pekićs verhaal is een bewerking van de Icarusmythe. Het gaat over een kunstschaatser die tijdens de Tweede Wereldoorlog het stuk Icarus’ vlucht op het ijs opvoert en ermee het publiek aanzet tot opstand tegen de bezetter. Bij Max Frisch is dit motief ook terug te vinden. Daedalus was de eerste bouwer (homo faber) en hij komt overeen met Walter Faber. In de mythe over Icarus en Daedalus zijn vader en zoon belichamingen van twee levensprincipes: rationalisme en idealisme. Deze spanningsrelatie is ook aanwezig in alle drie de romans. Er zijn personages die het ene en degenen die het andere principe vertegenwoordigen. In De elementen ziet Dik Bender de werkelijkheid als schijn waarachter verscholen krachten het leven bepalen. De held van Mulisch probeert de zin van het bestaan te doorgronden vanuit een idealistisch oogpunt. In contrast met hem staan zijn vrouw en het gezelschap op het jacht die alleen op materiële dingen en status gesteld zijn. In Pekićs roman is de hoofdfiguur Ikar Gubelkijan ook een vertegenwoordiger van het idealisme, terwijl zijn vader net als zijn mythische prototype het rationalistische levensbeginsel vertegenwoordigt. In Homo faber is de ingenieur Walter Faber een figuur met een streng rationalistische en technisch georiënteerde levensbeschouwing, terwijl zijn jeugdliefde Hana tot mystiek neigt en in alles een diepere betekenis zoekt. Walter Faber is een technocraat, die alles probeert te verklaren op basis van ratio. Als zodanig kan hij met Daedalus geïdentificeerd worden. In de bijdrage zal nagegaan en vergeleken worden hoe deze drie auteurs deze mythe vanuit die twee filosofische invalshoeken hanteren. 39 MGR. LUCIE DOLEŽILOVÁ (UP Olomouc) lucie.dole@seznam.cz Sessie 4 – woensdag 20 mei 2015, 14u20 (AM Mozarteum) Nederlandse boekdrukkunst in de 17e eeuw met aandacht voor verschillende genres In de periode maart 2014 tot maart 2015 heeft prof. dr. Wilken Engelbrecht samen met een groep van vier doctorandi van de Palacký Universiteit aan het project Nederlandse oude drukken (1500-1800) uit het fonds van de Wetenschappelijke Bibliotheek te Olomouc en hun oorspronkelijke eigenaars gewerkt. In het kader van het project werden naast de oude drukken zelf ook de omstandigheden bestudeerd van het ontstaan en de ontwikkeling van de Nederlandse boekdrukkunst en boekhandel, belangrijke drukkers, specifieke genres en natuurlijk, zoals de titel zelf zegt, de mensen die de Nederlandse drukken in Tsjechië in bezit hadden. Als onderwerp van de lezing werd gekozen voor de boekdrukkunst, specifieke genres en drukkers tijdens één van de meest interessante periodes – de zeventiende eeuw. DR. MAŁGORZATA DOWLASZEWICZ (Univ. Wrocław) m.dowlaszewicz@gmail.com Sessie 16 – vrijdag 22 mei 2015, 11u50 (AM Mozarteum) Poolse vertalingen van Middelnederlandse literatuur in vertaaltechnisch perspectief Er zijn weinig vertalingen van Middelnederlandse literatuur in het Pools. Van de bestaande vertalingen is alleen een deel compleet (bij sommige vertalingen is gekozen om fragmenten te vertalen) en niet alle zijn direct vanuit het Middelnederlands vertaald. In mijn presentatie wil ik me concentreren op de complete vertalingen van twee teksten (Elckerlijc en Mariken van Nieumeghen) waarvan de eerste zeker twee keer indirect is vertaald en de tweede direct. Elckerlijc is door Stanisław Helsztyński in 1933 als Każdy-Everyman. Średniowieczny moralitet angielski en door Jarosław Iwaszkiewicz in 1958 als Kwidam vertaald. Hoewel beide teksten teruggaan op de Engelse vertaling, wordt in de ondertitels of voorwoord wel gezegd dat ze niet alleen op de Engelse, maar ook “andere” versies van de tekst baseren. Ik wil laten zien in hoeverre de Poolse vertalingen corresponderen met 40 het Nederlandse origineel, ook al werden ze vertaald via de (bijna letterlijke) Engelse vertaling en andere bewerkingen van de tekst. Piotr Oczko heeft in samenwerking met Włodzimierz Szturc Mariken in het Pools vertaald en uitgegeven onder de titel: Cudowna historia Maryjki z Nijmegen, która przez siedem lat miała do czynienia z diabłem. Dit verhaal is direct vanuit het Middelnederlands vertaald, maar later bewerkt door iemand zonder kennis van de oorspronkelijke taal. Door het resultaat van de vertaaltechnieken in deze drie vertalingen naast elkaar te leggen wordt duidelijk welke resultaten de keuzes van de vertalers voor het doelpubliek hebben. Ik wil daarbij ook een poging doen om een suggestie te geven welke vertaalmethode voor de moderne lezer het meest geschikt zou kunnen zijn. DR. MAŁGORZATA DRWAL (UAM Poznań) malgorzata.drwal@gmail.com Sessie 19 – vrijdag 22 mei 2015, 15u50 (AM Mozarteum) De lezer als co-auteur van de tekst – interpretaties van egodocumenten uit de periode van de Anglo-Boerenoorlog (1899-1902) De veronderstelling die de basis voor deze bijdrage vormt, is dat een persoonlijke tekst niet meer zo persoonlijk is als hij gepubliceerd wordt. Door middel van de paratekst (bijv. inleiding, titel, illustraties, voetnoten) verandert de tekst in een boek – een product waar de lezer mee wordt geconfronteerd. Daarnaast heeft de paratekst ook een doorslaggevende invloed op de reactie van de lezer op de tekst. Ten gevolge van deze interactie raakt de oorspronkelijke tekst verloren, en in plaats daarvan onstaat een ruimte waar verschillende geaccumuleerde discoursen te vinden zijn. In deze lezing wordt dit probleem besproken op basis van geselecteerde vrouwelijke persoonlijke teksten (egodocumenten) die aan de periode van de Anglo-Boerenoorlog (1899-1902) refereren. De presentatie focust op potentiële verschillende interpretaties van hetzelfde boek die van de achtergrond en voorkennis van de lezer afhankelijk zijn. In het geval van egodocumenten lijken diverse paratekstuele elementen de authenticiteit van de tekst te benadrukken. Het ligt echter aan de lezer om te beslissen tot welk genre de tekst behoort – is het werkelijk een historisch document of is het een avonturenroman? Welke rol speelt de culturele achtergrond van de lezer bij de interpretatie van een persoonlijke tekst? De discussie wordt gericht op verschillen in reacties op afzonderlijke paratekstuele elementen tussen Europese en Afrikaanse lezers. 41 DR. EWA DYNAROWICZ (Univ. Wrocław) ewa_dynarowicz@yahoo.com Sessie 17 – vrijdag 22 mei 2015, 12u50 (K14, 1.07) Kader Abdolah als celebrity-auteur Kader Abdolah kan gezien worden als een celebrity-auteur. Hij is frequent aanwezig in de media, ontvangt literaire prijzen en in de Nederlandse pers vindt men talrijke recensies en besprekingen van zijn boeken, maar vooral ook interviews met de schrijver. De status van de celebrity-auteur wordt voornamelijk door de media in een netwerk van culturele en economische praktijken gecreëerd. De auteur is daarbij niet passief – hij creëert zijn eigen imago mede. De auteur (als actor in het veld) heeft namelijk wat Pierre Bourdieu ‘a feel for the game’ noemt – hij weet wat hij moet doen om zijn symbolisch kapitaal te vergroten. Als gevolg van de wisselwerking tussen de eigen positionering van auteurs en praktijken van andere actoren binnen het veld van culturele productie ontstaat er een publieke persona van de auteur die als voertuig voor zijn reputatie en verder ook voor marketing fungeert. In mijn presentatie wil ik ingaan op de marketingstrategieën die door Abdolahs uitgever, uitgeverij de Geus, worden ingezet om Abdolahs boeken te promoten. Ook wil ik de persona belichten die Abdolah in de media presenteert. MGR. ADÉLA ELBEL (MU Brno) adela.elbel@gmail.com Sessie 8 – donderdag 21 mei 2015, 12u00 (MU B2.24) De positie van de hedendaagse toneelschrijver in Nederland en Vlaanderen In een land als Nederland, waar regisseurs de boventoon voeren, is het steeds moeilijker om toneelschrijver te zijn en te blijven. Theaters kampen door de grote bezuinigingen in de cultuursector met financiële tekorten en dat is ook een van de redenen waarom ze heel vaak op de schrijver besparen. Bovendien zijn ze vaak terughoudend en kiezen voor beroemde auteurs: Shakespeare op de poster trekt meer aandacht dan een onbekende beginnende toneelschrijver. In mijn bijdrage behandel ik de positie van de toneelschrijvers in Nederland en in Vlaanderen. Ik zal de situatie in deze twee landen beschrijven 42 en de belangrijkste problemen waar de toneelschrijvers mee worden geconfronteerd, benoemen. Hoe kunnen we de huidige situatie van het toneelschrijverschap omschrijven en wat zijn de toekomstvooruitzichten? Dat zijn de kernvragen die ik in mijn lezing zal bespreken. PROF. DR. WILKEN ENGELBRECHT (UP Olomouc & KU Lublin) wilken.engelbrecht@upol.cz Sessie 4 – woensdag 20 mei 2015, 15u20 (AM Mozarteum) De lotgevallen van “ketterse” boeken uit de Lage Landen Tijdens de projecten Nederlandse Oude Drukken in Bohemen, Moravië en Silezië (1500-1800), uitgevoerd in 2002-2003, Oude drukken uit de Lage Landen uit de postincunabele periode (1500-1800) in de universiteitsbibliotheken van de landen van de Boheemse kroon (2011-2013) en tenslotte Nederlandse oude drukken (1500-1800) uit het fonds van de Wetenschappelijke Bibliotheek te Olomouc en hun oorspronkelijke eigenaars (2014) werden er welhaast onvermijdelijk ook boeken aangetroffen die in katholieke landen op de index stonden. Opmerkelijk is dat het merendeel van deze boeken geenszins apart als zodanig gemerkt waren. Vermoedelijk was bij boeken in bezit van de (jezuïetische) Universiteit Olomouc of colleges in andere steden de toenmalige signatuur al voldoende aanduiding. Slechts een enkel boek is als prohibitum genoteerd. Veel ‘geïndexeerde’ boeken kwamen pas met de opheffing van kloosters door keizer Jozef II of als schenking van adellijke heren of universitaire professoren in bezit van de bibliotheek. In deze gevallen lapten de oorspronkelijke eigenaren de ‘indexering’ kennelijk aan hun laars. Onder de neerlandica et prohibita bevindt zich echter een hoogst merkwaardig groepje van ongeveer 40 boeken. Allereerst valt op dat in dit geval zogezegd alle regelen der kunst zijn toegepast. In de boeken is de censor netjes vermeld en ook wie het boek in beslag heeft genomen en waarom. Het merkwaardige eraan is dat de censoren en ook de confiscator leden waren van de Olomoucer Societas Eruditorum Incognitorum, het eerste geleerdengenootschap van de Oostenrijkse Erflanden, én een genootschap dat herhaaldelijk problemen had met de jezuïeten wegens vrijdenkerigheid. In de lezing zal op dit merkwaardige groepje boeken en de machtsstrijd die zij documenteren worden ingegaan. 43 MGR. DENISA FÖLDESIOVÁ (UP Olomouc & Mendel Universiteit Brno) denisa46@gmail.com Sessie 18 – vrijdag 22 mei 2015, 11u50 (K14, 1.21) De rol van gender in recent ontstane fraseologismen De taal is een systeem van tekens dat wordt gebruikt voor alledaagse communicatie en normen vormt die in een bepaalde gemeenschap worden gebruikt. Binnen zo’n gemeenschap schept de mens zijn eigen genderidentieit. Binnen het sociolinguïstische onderzoek wordt gender verbonden met taal en haar aspecten – woordenschat, syntaxis of toon. Het sociolinguïstische aspect van taalonderzoek draagt bij tot het feit hoe gender wordt begrepen door verschillende culturen. Het aspect van gender wordt gespot in veel Nederlandse en Tsjechische fraseologismen. Er wordt veel onderzoek gedaan naar de rol van gender in fraseologismen die al eeuwen bestaan. Maar speelt gender vandaag de dag nog steeds een rol in de fraseologie? Speelt het aspect van gender óók een rol in fraseologismen die pas ontstaan zijn en door de moedertaalsprekers worden gebruikt? Of is gender niet langer belangrijk in taal en haar aspecten? Dat wordt het onderwerp van de lezing. MGR. AGNIESZKA FLOR & MGR. KAMILA TOMAKA (KU Lublin) a.flor@post.pl & tomaka.kamila@gmail.com Sessie 3 – woensdag 20 mei 2015, 12u00 (K14, 1.21) De meest frequente fouten van Poolstalige studenten die Nederlands studeren Eén van de grootste problemen die wij ervaren bij het onderwijs van Nederlands als vreemde taal zijn de specifieke verschillen tussen het Pools en het Nederlands. Deze talen lijken in eerste instantie weinig op elkaar. Het Nederlands is een Germaanse taal, het Pools is een Slavische taal. Ze klinken heel verschillend, hebben een andere spelling en uitspraak en zo zijn er uiteraard nog veel meer verschillen. Deze specifieke kenmerken van het Pools en het Nederlands maken het juist boeiend voor wetenschappers om zich in de structuur van deze talen te verdiepen en om na te gaan of er alsnog overeenkomsten tussen hen bestaan. Anderzijds maken die kenmerken het voor de studenten juist moeilijker. Deze taalverschillen kunnen het leerproces bemoeilijken en ervoor zorgen dat de 44 leerlingen onbewust fouten maken. Bovendien zijn er patronen waar te nemen in de fouten die studenten regelmatig maken. In onze lezing zullen wij enkele fouten behandelen die afhankelijk zijn van de geselecteerde taalverschillen. In het bijzonder willen wij de nadruk leggen op fouten die samenhangen met het feit dat het Nederlands in tegenstelling tot het Pools een zogenoemde SOV taal is. Verder willen wij nagaan in hoeverre het partikel- en lidwoordgebruik in het Pools invloed heeft op de taalfouten in het Nederlands die daaruit voortvloeien. In het leerproces blijken veel studenten de woordvolgorde van het Pools te transfereren, waardoor er veel fouten in de Nederlandse zinsstructuur voorkomen. Hier willen we ook de accusativus cum Infinitivo-constructie ter sprake brengen. Ten slotte hopen wij met deze lezing een bijdrage te leveren aan de discussie over foutgerichte feedback in het NT2-onderwijs. PROF. DR. DIRK DE GEEST (KU Leuven) Dirk.DeGeest@arts.kuleuven.be Plenaire lezing – woensdag 20 mei 2015, 10u15 (AM Mozarteum) Literaire dynamiek. De conceptualisering van literaire evolutie Studies van literatuur en specifiek literatuurgeschiedenissen maken voortdurend gebruik van concepten als ‘evolutie’, ‘verscheidenheid’, ‘invloed’ of ‘breuk’. Blijkbaar is zo een benadering, die men in feite ‘historiserend’ zou kunnen noemen, essentieel voor wie literaire gebeurtenissen en verschijnselen wil onderzoeken. In mijn lezing wil ik proberen in te gaan op enkele concepten die vaak gebruikt worden om de ‘literaire dynamiek’ te beschrijven, te karakteriseren, te analyseren en te verklaren. Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen van dergelijke noties? Mijn perspectief daarbij is hoofdzakelijk systemisch (met een brede focus op literatuur) en functionalistisch (in plaats van essentialistisch). 45 PROF. DR. JUDIT GERA (ELTE Boedapest) gerajudit@gmail.com Sessie 19 – vrijdag 22 mei 2015, 15u30 (AM Mozarteum) De Hongaarse receptie van Anne Frank De lezing gaat na hoe en wanneer het beroemde dagboek van Anne Frank (1929–1945) in het Hongaars vertaald en uitgegeven is. Feit is dat het dagboek twee verschillende vertalingen kent: een van Erzsébet F. Solti en een van István Bernáth. Beide zijn uit het Nederlands. Er wordt zowel op macro- als op microniveau gekeken naar de twee vertalingen. Op macroniveau worden de rol van de uitgeverij, de voor- of nawoorden, de flapteksten, de illustraties en de materiële eigenschappen van de uitgaves geanalyseerd. Ook wordt op de rol van de vertalers als cultuurbemiddelaars ingegaan. Op microniveau analyseer ik de twee vertalingen op grond van de vertaalstrategieën die de vertalers hebben gebruikt. De vertaling van Erzsébet F. Solti is gemaakt vóór de ‘wende’, en die van István Bernáth erna. Deze omstandigheid geeft kans om de vraag te stellen hoe men in Hongarije met de thematiek van de Holocaust vóór en na de politieke veranderingen omging en welke plaats de twee vertalingen in hun eigen contexten hadden. Er wordt een poging gedaan om de receptie van de beide vertalingen van het dagboek in de pers te inventariseren en op grond ervan conclusies te trekken in verband met de al dan niet veranderende relatie van de Hongaarse maatschappij tot de Holocaust. Een boeiende kwestie lijkt mij verder of de twee vertalingen zelf de politieke en talige veranderingen van de Hongaarse maatschappij weergeven en indien ze dat doen met welk resultaat. Is de stem van Anne Frank inmiddels veranderd in het Hongaars? Indien wel, is ze meer kind of eerder een adolescent/jonge vrouw geworden? Ten slotte zal ik nagaan in hoeverre de Hongaarse uitgave van Anne Franks dagboek als literatuur voor de jeugd bedoeld is of eerder als deel van het volwassenen canon beschouwd werd. 46 MGR. ALBERT GIELEN (UK Praag) agielenorama@gmail.com Sessie 20 – vrijdag 22 mei 2015, 15u30 (K14, 1.07) L.P. Boons voorbeeld en de mislukte navolging. De beeldromans van Louis Paul Boon en Frans Masereel Louis Paul Boon was voor de Tweede Wereldoorlog ervan overtuigd dat hij als geniaal en visionair beeldend kunstenaar de wereld zou gaan veroveren. Zijn wensen voor een carrière als schrijver waren minder uitgesproken. Familieomstandigheden gooiden echter roet in het eten, omdat hij zijn academische opleiding tot kunstenaar moest afbreken. Als hij dan ook nog gemobliliseerd wordt en hij met Belgiё de Tweede Wereldoorlog ingaat, lijkt elk plan van welke aard dan ook de grond ingeboord te zijn. Toen hij getraumatiseerd uit krijgsgevangenschap terugkeerde, probeerde hij schilderend en schrijvend zijn ervaringen te verwerken. In de vooroorlogse en oorlogsjaren was hij diep onder de indruk van de kunstenaar Vincent van Gogh die ook blijk gaf over een groot schrijftalent te beschikken, en van Frans Masereel, de beeldend kunstenaar die met zijn romans in houtsneden zonder een woord te gebruiken een verhaal wist te vertellen. De beeldromans van Masereel, De zon en De stad, maakten op Boon om meerdere redenen diepe indruk en verleidden hem tot navolging. Ze vormden de ideale oplossing om zijn twee talenten te verenigen. Boon waagde een poging om een beeldroman te maken, 3 mensen tussen muren, gemaakt in 1941 maar pas in 1969 uitgegeven. Boon achtte zijn poging mislukt, maar Masereel liet hem niet los. Als Boon in 1944 voor het communistische dagblad De roode vaan gaat werken, begint hij bij afzonderlijke afbeeldingen van De zon teksten te schrijven. Hij doet dat voor dagblad De roode vaan, maar wanneer hij daar ontslagen wordt, zet hij de reeks voort in Front, het voormalige verzetsblad. Uiteindelijk publiceert hij ze nogmaals in zijn eenmanstijdschrift Reservaat, waarvoor hij ook nog nieuwe teksten schrijft die op De zon zijn geїnspireerd. Ik wil in mijn lezing 3 mensen tussen muren met De zon vergelijken, zowel met als zonder Boons teksten. 47 PROF. DRS. CAMIEL HAMANS (UAM Poznań) hamans@telfort.nl Sessie 15 – vrijdag 22 mei 2015, 10u20 (K14, 1.21) De relatie tussen verkleinwoorden en verkortingen. Een vergelijking tussen drie West-Germaanse talen Het Nederlands kent verkortingen, clippings, truncations, Kurzwort of mots troncés zoals dit verschijnsel in de Engelse, Duitse en Franse taalkundige vaktaal heet, van het type CVC – Jap, luit en prof bijvoorbeeld – en nieuwere eindigend op -o, zoals Indo, provo en lesbo. Jan Kuitenbrouwer (Turbotaal 1987) heeft dit fenomeen voor het Nederlands afko’s gedoopt. In het Engels treft men naaste beide types – vet, pres, pub, sis respectievelijk ̶ garbo, journo, psycho, rapo ̶ nog een derde type eindigend op -ie/-y: hanky, ciggie, sissie, Chevy. Dit laatste type, waarbij na verkorting een suffix -ie/-y is toegevoegd, vertoont veel gelijkenis met informele Engelse verkleinwoorden, zoals in cookie, doggy, girlie en Johnny. In het Duits lijkt zich een zelfde soort clipping voor te doen: Studi, Ossie, Frusti die op het eerste gezicht ook iets weg lijken te hebben van verkleinwoordvormen of wellicht beter hypochoristische woordvormen zoals Fritzi, Fredi en Hansi. Het Nederlands kent, afgezien van een paar incidentele vormen zoals Suri en stufi nauwelijks getrunceerde woorden op –i. In mijn voordracht zal aangegeven worden dat de verklaring hiervan gezocht moet worden in het nog altijd informele en weinig beschaafde karakter van Nederlandse diminutieven op –ie, zoals die gevonden worden in meissie, briefie en stekkie. MGR. VERONIKA TER HARMSEL HAVLÍKOVÁ, PH.D. (UP Olomouc) nika@ntcntc.cz Sessie 7 – donderdag 21 mei 2015, 11u40 (MU B2.13) Nederlandse en Vlaamse literatuur in het Tsjechisch in het licht van de gevorderde institutionalisering en commercialisering van het Tsjechische literaire veld De Tsjechische canon van de Nederlandse en Vlaamse literatuur wordt in de afgelopen twee decennia sterk bepaald door het institutionele beleid vanuit Nederland en Vlaanderen enerzijds en door diepgaande commercialisering van de boekenmarkt anderzijds. De vaak onbewust gedragen verantwoordelijkheid 48 voor het beeld van de Nederlandse en Vlaamse letteren in Tsjechië werd grotendeels van de schouders van de vertaler gehaald en is naar de uitgever verplaatst. Dat betekent niet dat de vertaler in het besluitvormingsproces geheel uitgeschakeld is, maar zijn rol is wel veranderd. De uitgevers worden in hun keuzes niet alleen geleid door het winstoogmerk, maar ook door het verwerven van symbolisch kapitaal en uiteindelijk door het beleid van de Nederlandse, resp. Vlaamse instituties. Het resultaat van de institutionalisering en commercialisering is een verrassend brede schaal van auteurs, genres en niveaus, een hoog aantal vertaalde titels en grote diversiteit van vertalers die actief zijn. Het traditionele vertaalmonopolie uit de 20e eeuw wordt in de 21e eeuw dankzij de marktwerking doorbroken. Dit leidt tot pluriformiteit van de Nederlandse en Vlaamse literatuur in de Tsjechische vertaling. In mijn bijdrage wil ik de diversiteit van de vertaalde titels laten zien, de aantoonbare invloed van de Nederlandse, Vlaamse, maar ook Tsjechische en Europese instituties en uiteindelijk het feit dat de gevreesde commercialisering niet per se tot negatieve resultaten hoeft te leiden. DRS. PIM VAN DER HORST (UP Olomouc) pim_vd_horst@hotmail.com Sessie 17 – vrijdag 22 mei 2015, 12u30 (K14, 1.07) “Doe zelf eens normaal, communistische smeris!” – Wat is er nog taboe in de parlementen van Nederland en Tsjechië? De woorden “doe zelf eens normaal”, waarmee premier Mark Rutte tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 2011 op een interruptie van Geert Wilders reageerde, hebben veel stof doen opwaaien. Politici spraken hun afschuw uit over dit soort taalgebruik en premier Rutte reageerde later zelf op dit incident met de woorden: “[…] Wilders heeft gisteren mijn grenzen van fatsoen overschreden.” Waar liggen de grenzen van fatsoen met betrekking tot het taalgebruik in de Tweede Kamer en hoe worden deze grenzen bewaakt? Het Reglement van Orde vermeldt in artikel 58 en 59 dat een spreker gewaarschuwd kan worden indien deze beledigende uitdrukkingen gebruikt en dat deze door de Voorzitter het woord kan worden ontnomen als hij of zij geen gehoor aan deze waarschuwing geeft. Tot 2001 konden op last van de Kamervoorzitter woorden en passages worden geschrapt uit de verslagen van de plenaire verslagen. Deze uitdrukkingen werden ook wel ‘lijken’ genoemd. Ook in het Tsjechische parlement roepen woorden soms heftige emoties op. Zo noemde parlementslid Miroslav Kalousek één van zijn collega’s onlangs “communistische smeris”, hetgeen 49 het debat over de grenzen van het toelaatbare in het Tsjechische parlement wederom heeft doen oplaaien. Dit was namelijk niet de eerste keer dat de Mandátový a imunitní výbor, de Tsjechische parlementscommissie die belast is met het bestraffen van ongepaste uitlatingen van parlementsleden, zich over ontoelaatbaar taalgebruik moest uitspreken. In mijn bijdrage ga ik allereerst in op de manier waarop de grenzen van het toelaatbare met betrekking tot het taalgebruik in het Nederlandse en het Tsjechische parlement worden bewaakt. Vervolgens neem ik de publicatie van Bootsma en Hoeftink als uitgangspunt en geef ik een overzicht van Nederlandse ‘lijken’, waarna ik deze vergelijk met uitlatingen die aan de Tsjechische parlementscommissie zijn voorgelegd om uit te vinden welke verschillen en/of overeenkomsten er bestaan tussen taaluitingen die in het Nederlandse en het Tsjechische parlement als ontoelaatbaar, en derhalve als taboe, worden beschouwd. DR HAB. SIEGFRIED HUIGEN, PROF. UWR. (Univ. Wrocław) sh@sun.ac.za Sessie 19 – vrijdag 22 mei 2015, 14u50 (AM Mozarteum) De ordening van kennis in “Oud en Nieuw Oost-Indiën” (1724-1726) van François Valentyn In de loop van de zeventiende eeuw had de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) een uitgestrekt handelsimperium verworven. Het was nog geen ‘modern’ koloniaal rijk met aaneengesloten territoria. Een Nederlander uit het begin van de achttiende eeuw kon zich van deze gebieden moeilijk een voorstelling vormen. Dat werd pas mogelijk met de verschijning in 1724-1726 van Oud en Nieuw Oost-Indiën, een omvangrijk en rijk geïllustreerd naslagwerk in vijf banden, samengesteld door de Dordtse dominee François Valentyn (1666- 1727). Zijn boek was het eerste en voor lange tijd ook het enige werk waarin de VOC-nederzettingen systematisch werden beschreven. Het beslaat meer dan vijfduizend foliobladzijden en bevat ongeveer 1200 platen. De lezer vindt er informatie over de geografie, natuur, geschiedenis, bevolking en religie van de gebieden waarmee de VOC handelsbetrekkingen onderhield of die ze bestuurde. Het boekwerk kan beschouwd worden als een fundamentele (foundational) tekst in de geschiedenis van het Nederlandse kolonialisme, in de zin dat hij langer dan een eeuw na verschijning als naslagwerk voor betrouwbare informatie over gebieden in Azië in gebruik bleef en zo de basis vormde van nieuwe representaties. In mijn voordracht wil ik onderzoeken hoe en vanuit welke overwegingen Valentyn de beschikbare kennis in zijn omvangrijke werk voor 50 zijn lezers toegankelijk heeft gemaakt. Daarbij zal ik laten zien hoe de globale opzet van het werk binnen de traditie van de chorografie gezocht moet worden, terwijl delen ervan ook als tekstueel curiositeitenkabinet functioneerden. Over het algemeen kan gezegd worden dat Valentyn optrad als compilator van reeds beschikbare kennis die hij toegankelijk maakte voor een groep lezers die zich vooral in het westen van de Republiek bevonden. MGR. MARCEL IŠTVÁN (UK Praag) marcel_istvan@hotmail.com Sessie 12 – donderdag 21 mei 2015, 14u20 (MU B2.22) Applicatie van tekstoptimalisatie op pragmatische teksten en meting van de effectiviteit van de manipulaties Tekstuele communicatie is een belangrijke en overal aanwezige soort van informatieoverdracht. Helaas zijn sommige belangrijke teksten zoals handleidingen, formulieren en administratieve brieven vaak in een taal geschreven die de doorsnee ontvanger moeilijk kan ontcijferen. Voorbeelden uit de praktijk: lastige belastingformulieren, onduidelijke communicatie met verzekeringsmaatschappijen, incomplete handleidingen waar beelden ontbreken of sommige functies van het product niet beschreven zijn. Het doel van dit project is het vinden van een effectieve manier om deze teksten te verbeteren. Het proces van deze verbetering kan in onderstaande vier stappen beschreven worden: - analyse van originele teksten en meting van hun begrijpelijkheid - optimalisatie - het meten van de verandering in begrijpelijkheid voor ontvangers, na toepassing van optimalisatie Het doel is te bepalen welke optimalisatietechnieken (en hun combinaties) de begrijpelijkheid het meest effectief verbeteren. Het analytische deel houdt in o.a. analyse van referentiële en relationele verbanden en semantische toagankelijkheid. Distributie en vormgeving van teksten komen hierbij ook in aanmerking, omdat ze vaak de oorzaak zijn van serieuze storingen in communicatie. Analyse van begrip bij ontvangers is gerealiseerd door een online test, die gebaseerd is op de uitkomsten van een pre-test die in persoon was uitgevoerd. De optimalisatie berust op zorgvuldige analyse en eliminatie van problematische fenomenen in de tekst. Na optimalisatie met gebruik van de verschillende technieken zullen twee varianten van verbeterde teksten gecreëerd worden. Een variant is gebaseerd op eenvoudige tekstverbeteringsregels, samengevat voor de taalgebruikers uit de praktijk. De bedoeling hierbij is te testen of zulke regels 51 voor tekstproducenten in de praktijk een verbetering in de communicatie zouden kunnen teweegbrengen. De tweede variant is gebaseerd op meer nauwkeurige criteria en neemt meer tijd in beslag om uitgevoerd te kunnen worden. De twee varianten van tekst die zo zullen ontstaan, zullen vervolgens een meting van mate van begrip ondergaan. Het begrip zal dan met dezelfde technieken als bij analyse gemeten worden. De verschillen in begrip en toegankelijkheid van de teksten zullen verduidelijken welke optimalisatietechnieken (en hun combinaties) de beste resultaten opgeleverd hebben. DR. EWA JAROSIŃSKA (Univ. Warschau) e.jarosinska@uw.edu.pl Sessie 9 – donderdag 21 mei 2015, 11u40 (MU B2.22) Het gebruik van veelvoudige tangconstructies - een harde noot van de Nederlandse syntaxis Het uitgangspunt van deze bijdrage vormt het syntactisch fenomeen van discontinue structuren in het Nederlands zoals scheidbare werkwoorden en voornaamwoordelijke bijwoorden, die voor Poolse studenten NVT bij het aanleren van de woordschikking of het nagaan van de betekenis van de zin met dergelijke scheidbare vormen tot een enorme hinderpaal kunnen worden. Onze aandacht geldt in het bijzonder zulke volgordes in de zin waar de discontinue vormen in elkaar grijpen zodat het tot een ‘botsing’ van preposities komt zoals in de voorbeeldzinnnen: “Daar komt het op aan”, of “Jacobs haalt het voorbeeld aan van de academische ziekenhuizen van Nijmegen en Duitsland”. Deze opeenhoping van preposities leidt vaak tot misverstanden in de juiste intonatie en interpretatie van de zinnen door de Poolse studenten. Ook behoort de correcte vorming van de genoemde in elkaar grijpende constructies tot een van de moeilijkste vaardigheden waarmee de studenten bij het leren van het Nederlands geconfronteerd worden. In de bijdrage worden types van de scheidbare constructies alsook de wetmatigheden die tot hun ontstaan leiden nader toegelicht. 52 PROF. DR. LUDO JONGEN (KU Lublin) ludo.jongen@ziggo.nl Sessie 21 – vrijdag 22 mei 2015, 14u50 (K14, 1.21) Naar het Oosten! De verovering van Oost-Europa door Westerse ridders In de twaalfde en dertiende eeuw trokken ridders uit West-Europa naar het Heilige Land om dat uit handen van de Saracenen te bevrijden. Die heidenen zouden immers christelijke pelgrims lastigvallen en hen verhinderen de Heilige Plaatsen te bezoeken en dus letterlijk in de voetsporen van Christus te treden. De ridders moesten hun adrenaline uiteraard wel kwijt. Uiteraard vochten ze onderling nogal wel eens een robbertje en konden ze hun agressie kwijt in toernooien. In de veertiende eeuw trokken vele ridders uit West-Europa naar “Pruisen”, in het oostelijke Oostzeegebied. Ze wilden vooral Litouwen veroveren, want ook daar woonden heidenen die nodig tot het christendom bekeerd moesten worden. Dergelijke reizen werden veelal in de winter ondernomen, omdat de moerassen dan bevroren waren en de ridders met hun paarden konden optrekken. Aan die Pruisenreizen hebben ook edelen uit de Lage Landen deelgenomen. Wat is daarover terug te vinden in Nederlandstalige geschriften? DR HAB. BARBARA KALLA (Univ. Wrocław) barbara.kalla@uni.wroc.pl Sessie 13 – vrijdag 22 mei 2015, 10u20 (AM Mozarteum) Voor groot maar ook voor klein! De plaats van jeugdboeken in het oeuvre van auteurs voor volwassenen Talrijke auteurs, gecanoniseerd als schrijvers voor volwassenen, hebben ook kinder- en jeugdboeken geschreven, en dat zijn niet de minsten. Onder de Vlamingen kan Gerard Walschap worden genoemd en in Nederland de dichters die als Vijftigers de literatuurgeschiedenis zijn ingegaan: Remco Campert, K. Schippers, Hans Andreus. Deze lijst is langer en bevat meer en minder – in deze context – evidente namen: de gevierde kinderboekenschrijver en tezelfdertijd dichter Bart Moeyaert maar ook de filosofe, schrijfster van romans voor volwassenen en auteur van enkele jeugdboeken Patricia de Martelaere, en andere meer. In mijn bijdrage wil ik de manieren onderzoeken waarop kinder- en jeugdliteratuur aansluit bij de literatuur voor volwassenen. Zijn er raakvlakken, 53 zijn er parallellen? Kunnen in de jeugdliteratuur ook kenmerken worden gevonden van bepaalde stromingen, tendensen die in de literatuur voor volwassenen al onderzocht zijn? Treden ze tegelijkertijd op of met vertraging? Of moeten we misschien uitsluitend over de verschillen spreken als oorzaak van het specifieke karakter van de jeugdliteratuur? Men kan echter veronderstellen dat er ook overeenkomsten moeten zijn. Deze zijn mogelijk te traceren in het werk van auteurs die zowel voor volwassenen als voor kinderen of jeugd schrijven. Van welke aard zijn de verschillen, van welke aard zijn de overeenkomsten? Waar sluit de kinder- en jeugdliteratuur bij de literatuur voor volwassenen aan en waar gaat ze haar eigen weg? Hoe evolueert dit al dan niet aansluiten? Op deze en andere vragen probeer ik in mijn bijdrage antwoorden te vinden. Daartoe zal ik jeugdboeken van enkele van de genoemde auteurs vergelijken met hun boeken voor volwassenen. DR. JACEK KARPIŃSKI (Univ. Wrocław) jacek.karpinski@uni.wroc.pl Sessie 10 – donderdag 21 mei 2015, 13u40 (MU B2.13) Op de luchthaven… oftewel over de luchtvaarttaal in de NVT-didactiek Tegenwoordig reizen mensen steeds vaker met het vliegtuig. Ze brengen steeds meer tijd door op luchthavens. Vliegtuigen zijn gegroeid tot de snelste en een van de belangrijkste vervoermiddelen in de hedendaagse maatschappij. Het behoeft dus geen betoog dat de mensen zich moeten kunnen redden op de luchthaven. Ze zijn gedwongen om eerst een vliegreis te boeken, naar de luchthaven te komen en dan om terecht te komen in het luchthavengebouw. Ze moeten inchecken bij de incheckbalies, een kort gesprek kunnen voeren met de grondsteward(ess), instappen in het vliegtuig en dan op de vragen van de bemanning reageren. Het Engels heeft de belangrijke functie in de luchtvaart om de communicatie te vergemakkelijken tussen gemeenschappen met verschillende moedertalen en is een soort gemeenschappelijke taal waarin men zich kan uitdrukken. Maar in de Nederlandse luchtvaarttaal bestaan ook veel inheemse termini. Kenmerkend zijn er ook andere talige aspecten zoals bijv. het aanpassen van de Engelse woorden aan het Nederlandse taalsysteem of de vernederlandsing van de Engelse uitspraak. Uit de lespraktijk blijkt dat deze thematiek helemaal niet aan bod komt in de cursussen Nederlands voor buitenlandse studenten. De meeste leerboeken, die in de lessen worden gebruikt, beperken zich tot de situaties op 54 het station (retourtjes kopen, dienstregeling analyseren, etc.). De taal, die gebruikt wordt op de luchthaven of in het vliegtuig, komt heel zelden voor. In deze lezing worden NVT-leerboeken geanalyseerd met het oog op het (al dan niet) behandelen van de luchtvaarttaalproblematiek. Er wordt naar het antwoord gezocht, of en op welke manier deze onderwerpen in verschillende methodes worden gepresenteerd. Daarnaast wordt gepleit om meer aandacht te besteden aan de luchtvaarttaal in de lessen. Bovendien worden er praktische tips gegeven voor docenten alsook kant-en-klare oefeningen gepresenteerd, die in de NVT-didactiek kunnen worden gebruikt. PROF. DR HAB. STEFAN KIEDROŃ (Univ. Wrocław) kiedron@uni.wroc.pl Plenaire lezing – donderdag 21 mei 2015, 15u15 (MU Aula) Vijfhonderd jaar, twee zwagers, één ongeluk en één geluk. Karel V, Lodewijk II en Maria tussen Vilnius, Kraków, Bratislava, Praha, Wrocław, Olomouc, Budapest, Wien, Ljubljana en de Nederlanden Karel V is een ideale figuur voor de jubileumviering 2015 van onze CentraalEuropese vereniging van neerlandici. Geboren in 1500 in het Vlaamse Gent, sinds 1515 heerser in de Nederlanden, sinds 1530 keizer van het Heilige Roomse Rijk en daarmee heerser in Centraal-Europese landen: Bohemen, Moravië, Silezië, Slowakije, Hongarije, Oostenrijk, Slovenië, tevens zwager van een Litouws-Pools koningskind – verbindt hij als het ware de CentraalEuropese landen met de Nederlanden. In deze bijdrage worden de talrijke banden tussen al die landen voorgesteld. In hetzelfde jaar als Karel meerderjarig werd verklaard, dus in 1515, had zijn vader, keizer Maximiliaan I, de zg. Weense dubbelbruiloft gearrangeerd. Karels in Brussel geboren zuster Maria (de latere Maria van Hongarije) trouwde op nog niet eens 10-jarige leeftijd met de 9-jarige Ludvík Jagellonský (of: Lodewijk Jagiello), zoon van de koning van Bohemen en Hongarije Wladislaus II Jagiello, kleinzoon van de grootvorst van Litouwen en koning van Polen Casimir IV (Pools: Kazimierz Jagiellończyk, Litouws: Kazimieras Jogailaitis). Het tweede huwelijk vond tussen de zuster van Lodewijk Jagiello Anna en de broer van Karel, de latere keizer Ferdinand I, plaats. Op die manier werden zij zwagers. Het ongeluk gebeurde in 1526 bij het Hongaarse Mohács: de dramatische slag tegen de Ottomanen die met een complete nederlaag van Lodewijk II (en zijn dood) eindigde. Volgens dynastische afspraken kwamen alle landen van Lodewijk onder Habsburgse heerschappij. En toen in 1530 Karel V keizer werd, vroeg hij zijn zuster Maria om de eerste officiële 55 landvoogdes der Nederlanden te worden (een kleine halve eeuw eerder was Engelbrecht II voor het eerst een Habsburgse stadhouder der Nederlanden). Op die manier werden de lotgevallen van Midden-Europa en de Nederlanden met elkaar verweven – hun sporen kan men tot vandaag terugvinden: in kunst, in architectuur, in literatuur... En dit is het geluk voor neerlandici uit Midden-Europa. MGR. JANA KIJONKOVÁ (UK Praag) kijonkova.jana@gmail.com Sessie 9 – donderdag 21 mei 2015, 12u00 (MU B2.22) Valentie van psych-verbs en de gevolgen ervan voor de woordvolgorde Valentie in taalkunde duidt het vermogen van het werkwoord aan om met een bepaald aantal elementen te binden (Allerton 1982:2) zodat een grammaticale zin kan ontstaan. Zie (1). (1) mijn kat vangt muizen In (1) zijn mijn kat en muizen participanten. Een participant is iemand die, of iets dat, actief of reactief betrokken is bij het gebeuren en die/dat door de valentie van het werkwoord op basis van zijn betekenis wordt opgeroepen. (Vandeweghe 2000: 48) Psychologische werkwoorden of psych-verbs zijn werkwoorden die een psychologische toestand uitdrukken, of anders gezegd, waarvan het subject of object onderhevig is aan emotie (cf. Levin 1993). Kenmerkend voor psychverbs is dat ze twee participanten bij zich hebben. De semantische rollen van deze participanten worden meestal als “experiencer” en “stimulus” gekarakteriseerd. Het is al door verschillende taalkundigen aangetoond dat psych-verbs zich op een bijzondere manier gedragen. De ANS (1997: 1322) zegt bijvoorbeeld dat bij dit soort werkwoorden de normale volgorde Subject – Direct object omgekeerd kan worden, dus Direct object – Subject. Zie (2) en (3). (2) toen overviel de soldaten een hevig heimwee (ANS 1997: 1322) (3) en soms (...) overvalt mensen plotseling een groot gevoel van onveiligheid (...) (TwNC: HPIDe Tijd, 30 maart 2000) 56 Het doel van dit onderzoek is om de volgorde subject–object en object–subject van de nominale NP’s in het middenstuk van een aantal Nederlandse zinnen met psych-verbs te bestuderen en te bepalen welke invloed de valentie heeft voor de woordvolgorde binnen de zin. MGR. PAVLÍNA KNAP-DLOUHÁ, PH.D. (UP Olomouc) PavlinaDlouha@seznam.cz Sessie 11 – donderdag 21 mei 2015, 14u40 (B2.24) De positie van beëdigde tolken en vertalers in Tsjechië en in Nederland en een casusonderzoek naar tolken in een internationale adoptie- procedure In de bijdrage zal aandacht besteed worden aan de positie van beëdigde tolken en vertalers in Tsjechië en in Nederland. We richten ons onder andere tot de wettelijke positie, d.w.z. de wetgeving die dit beroep regelt en de hiermee samenhangende rechten en verplichtingen. Ook verschillende professionele organisaties, die beëdigde tolken en vertalers verenigen en vertegenwoordigen, zullen in kaart worden gebracht. Naast het schetsen van het theoretische kader proberen we ook een kijk op de praktijk van het beoefenen van dit beroep te bemiddelen. Dit in het concreet illustreren we aan de hand van een casusonderzoek op het gebied van tolken/vertalen in interlandelijke adoptieprocedures. Hierbij komen ook enkele ethische aspecten aan bod ofwel de gedragscode van een beëdigde tolk/vertaler. Gezien de zeer verschillende achtergrondsituaties, waarbij er in Nederland extreem weinig kinderen worden afgestaan en Tsjechië, waar nogal veel kindertehuizen bestaan, zullen we te maken hebben met een duidelijk verdeelde uitgangssituatie, waarbij de aspirant adoptieouders Nederlands zijn en een kind uit Tsjechië wensen te adopteren. Het doel van dit casusonderzoek is het analyseren van wat het vertalen/tolken in een adoptieprocedure specifiek maakt en hoe het zich in de praktijk uitwerkt. 57 PROF. DR HAB. JERZY KOCH (UAM Poznań) jkoch@wa.amu.edu.pl Sessie 5 – woensdag 20 mei 2015, 14u20 (K14, 1.07) Antilliaanse melancholie. Eugène Marais (1871–1936) en Cola Debrot (1902–1981) In zijn referaat voor ‘The Dutch Caribbean Book Club’ (9 november 2013 in Den Haag) heeft Walter Palm geprobeerd om Mijn zuster de negerin (1935) van Cola Debrot (1902–1981) in termen van magisch realisme te analyseren (“een literaire thriller met een magisch-realistische inslag”). Zo te zien is dit een van de nieuwste interpretaties van deze bekende novelle, maar zeker niet de eerste poging om het raciale niet bij de analyse te betrekken. Het raciale thema staat weliswaar centraal in het verhaal, maar er zijn er diverse andere aspecten die nog steeds onderbelicht blijven. “Het verhaal is even gemakkelijker samen te vatten als moeilijk in al zijn facetten te doorgronden. Ondanks de onopgesmukte manier van vertellen is het bepaald niet eenduidig” (Oversteegen 1994:199). In mijn vroegere publicatie heb ik Mijn zuster de negerin door het prisma van de kenmerken van de Afrikaanse plaasroman geïnterpreteerd (Koch 2006). Nu wil ik deze novelle verder met behulp van de Zuid-Afrikaanse literatuur analyseren. In mijn referaat herlees ik het meest bekende werk van de Antilliaans-Nederlandse schrijver met verwijzing naar de motieven van melancholie, neerslachtigheid en depressie. Hiervoor geeft “hesperiese neerslagtigheid” van E.N. Marais (1871–1936) de aanleiding en fungeert de Afrikaanse literatuur als een analytisch vergrootglas voor de Nederlands- Antilliaanse. RNDR. IVAN KOLÁČNÝ (Moravské zemské muzeum, Brno) ivan.kolacny@seznam.cz Plenaire lezing – donderdag 21 mei 2015, 15u45 (MU Aula) Faleristics. From the Order of the Golden Fleece till the Ark De Lage Landen of Nederlanden waren een deel van West-Europa, waar sinds de 13e eeuw met de riddercultuur en de verspreiding van geestelijke mailiaire ordes uiteindelijk een systeem van dynastieke en nationale onderscheidingen tot stand kwam. Tot de oudste ridderordes in de Nederlanden behoorden de Orde van St. Antonius in Henegouwen en de St. Jacobsorde in Holland. De oudste, 58 nog steeds bestaande orde is wel de beroemdste van het Europese vasteland, de door de Bourgondiërs ingestelde Orde van het Gulden Vlies. De Republiek der Zeven Verenigde Provinciën had geen eigen ordes, maar schonk bij speciale gelegenheden tafeldecoraties (gegraveerde zilveren bekers en schalen) en speciaal voor bepaalde gelegenheden geslagen medailles van edelmetaal. Koning Lodewijk Napoleon van Holland stelde na 1806 de eerste echte moderne ordes in: de Koninklijke Orde van Verdienste, de Koninklijke Orde van Nederland, Koninklijke Orde van eenheid en later de Orde van de Reünie. Bij besluit van het Congres van Wenen werd in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in 1815 opgericht met Willem I als grondlegger van de huidige dynastie. Tijdens zijn bewind en die van zijn opvolgers kwamen geleidelijk aan de Militaire Willemsorde, de Orde van de Nederlandse Leeuw, de Orde van de Eikenkroon, Orde van de Gouden Leeuw van Nassau, de Orde van Oranje en de Orde van Oranje-Nassau tot stand. Deze werden medio 20e eeuw omgebouwd tot 4 verschillende monarchale hoge onderscheidingen. Daarnaast hebben de Nederlandse monarchen een groot aantal van herdenkingsmunten of onderscheidingen voor verdienste in de vorm van kruisen en medailles ingevoerd. In 1830 scheidde zich het soevereine Koninkrijk België af en in 1890 eindigde de personele unie tussen Nederland en het Groothertogdom Luxemburg. Beide staten ontwikkelden hun eigen systemen van ordes en decoraties. In de loop van de jaren wijzigden de uitvoering van verschillende medailles en onderscheidingen. Verschillende monarchen drukten ook hun eigen stempel op de onderscheidingen en hadden zo hun eigen voorkeuren. De onderscheidingen vormen zo een spiegel van de cultuur van de drie staten van de Lage Landen. MGR. MARTIN KONVIČKA (FU Berlijn & UP Olomouc) martin.konvicka@centrum.cz Sessie 18 – vrijdag 22 mei 2015, 12u10 (K14, 1.21) Nederlands, Tsjechisch en het taalcontact in Europa: convergentie of divergentie? Bij het vergelijken van verschillende talen kunnen vaak talrijke structurele gelijkenissen vastgesteld worden. Als de mogelijkheid dat deze situatie door toeval ontstaan is buiten beschouwing wordt gelaten, zoals bijv. het voorkomen van bepaalde en onbepaalde lidwoorden die formeel afgezonderd zijn zowel van de aanwijzende voornaamwoorden als ook van de telwoorden, zoals in het 59 Nederlands en in enkele Afrikaanse talen, bijv. Hausa en Wolof (zie Dryer & Haspelmath 2013), zijn er in principe twee verklaringen mogelijk. Ten eerste taalverwantschap. In dit geval delen de betrokken talen één of meerdere gemeenschappelijke structuurkenmerken omdat zij ook een gemeenschappelijke oorsprong hebben, d.w.z. zij zijn door een gemeenschappelijke vooroudertaal verbonden. Ten tweede taalcontact. Zodra duidelijk wordt dat het besproken kenmerk niet geërfd kon worden, blijft het contact met andere talen de enige verklaring. En precies deze soort structuren die niet door taalverwantschap te verklaren zijn, staan in het centrum van de onderhavige presentatie. Het Tsjechisch en het Nederlands worden met elkaar vergeleken zodat die grammaticale kenmerken getoond kunnen worden die zich in de loop van tijd door taalcontact met de buurtalen in Europa hebben ontwikkeld. Onder andere worden bijv. de ontwikkeling van lidwoorden, het ontstaan van analytische werkwoordelijke constructies of het algemene verlies van synthetische structuren besproken. Deze contrastieve analyse wordt in het kader van Standard Average European (Haspelmath 2001) doorgevoerd. Daarbij wordt ook met de sceptische stemmen (Seiler 2011; Van Pottelberge 2001) rekening gehouden. Aan het einde van deze lezing wordt geprobeerd een antwoord op de volgende vraag te geven: groeien talen in Europa dankzij taalcontact naar elkaar toe of ontwikkelen zij zich ondanks taalcontact eerder in afwijkende richtingen? MGR. ELIZA KOWAL (Univ. Wrocław) elizkowal@gmail.com Sessie 17 – vrijdag 22 mei 2015, 12u10 (K14, 1.07) Antidrugsdiscours in Polen en Nederland: een vergelijkend onderzoek Het thema van drugs is controversieel - zelfs op het niveau van zijn definitie is het vaag en onduidelijk welke substanties we als drugs, medicijnen of dagelijkse consumptiegoederen kunnen classificeren. Onze perceptie van drugs is dus heel conventioneel en gedetermineerd door de cultuur. Het sociale gedrag ten opzichte van drugs bestaat in het discours voort. Vooral de institutionele teksten zijn heel kenmerkend vanwege hun overtuiging-georiënteerde toon. In mijn bijdrage wil ik de mogelijkheden van het onderzoek presenteren dat de verschillen tussen het antidrugsdiscours in Polen en Nederland toont. Deze vergelijkende analyse lijkt interessant vooral vanwege de culturele verschillen die de benadering beïnvloeden: in Nederland wordt het drugsprobleem als medische kwestie gezien, terwijl dit in Polen aan de hand van morele en criminele criteria wordt behandeld. 60 Ik zal ten eerste de resultaten van het introductieonderzoek gebruiken, waar de algemene tendenties binnen het antidrugsdiscours onderzocht werden: universele metaforen, symbolen en stereotiepen, hoofdcategorieën zoals normaliteit en waarheid. Deze algemene conclusies zullen later aan de situatie in Polen en Nederland aangepast worden. Omdat het de initiële fase van een omvangrijk onderzoek is, zal de bijdrage zowel de richtingen en mogelijkheden laten zien, als interessante materialen en voorbeelden. Het tijdperk van ongeveer 40 jaar (1970-2012) vormt de historische achtergrond om de belangrijke keerpunten in het discours te ontdekken die verband houden met de politieke en wettelijke veranderingen. DR. AGATA KOWALSKA-SZUBERT (Univ. Wrocław) a.szubert@ars.home.pl Sessie 3 – woensdag 20 mei 2015, 11u20 (K14, 1.21) Gevreesde frezer en Azerbeidzjaanse wijsgeren, ofwel: helemaal serieus over het Studentendictee Sinds 2009 schrijven studenten Nederlands in Wroclaw elk jaar een groot dictee. Ieder jaar sluit een andere universiteit zich bij het initiatief aan. Voor het dictee in de lente 2015 hebben zich maar liefst 16 universiteiten uit 10 landen gemeld. Het jubileumcongres van Comenius is dan ook het juiste moment om over de geschiedenis, de grondbeginselen en de werkingswijze van het dictee te gaan vertellen. Het verhaal zal worden geïllustreerd met woorden, zinnen en uitdrukkingen die vanuit het standpunt van een docente Nederlands extra muros prima geschikt zijn om onze studenten er consequent mee te plagen. Bij wijze van spelen, maar toch helemaal serieus! MGR. MARKÉTA KOZÁKOVÁ (UP Olomouc) kozakovam@email.cz Sessie 3 – woensdag 20 mei 2015, 12u20 (K14, 1.21) Lidwoordgebruik in het Nederlands van studenten met een Slavische moedertaal De Nederlandse taal kenmerkt zich, evenals alle andere Germaanse talen, door het gebruik van lidwoorden. Tijdens mijn studie op de vakgroep Neerlandistiek kwam ik de problematiek van het lidwoordgebruik dikwijls tegen, aangezien 61 deze tot de grootste struikelblokken behoort waarmee Tsjechische studenten Nederlands in de Nederlandse syntaxis te maken krijgen. Deze moeilijkheden worden vooral veroorzaakt door hun moedertaal. Behalve het Bulgaars en het Macedonisch kennen Slavische talen namelijk geen lidwoorden. Aan het begin van dit onderzoek wordt ingegaan op het lidwoordgebruik in het Nederlands. Er komen kenmerken van lidwoorden aan bod, zoals bepaaldheid, specificiteit en grammaticaal geslacht. Deze verschijnselen zullen dan ook in de Tsjechische en in de Bulgaarse taal besproken worden, zodat deze vervolgens met elkaar vergeleken kunnen worden. Het eerste deel van het praktische onderzoek gaat uit van Ionins onderzoeken naar lidwoordgebruik van Russische leerders Engels. Met behulp van een geschreven forced-choice elicitatie test zullen er bepaalde fouten vastgesteld worden die het meest terugkomen in het lidwoordgebruik van Tsjechische en Bulgaarse studenten Nederlands. Vervolgens zal er aan de hand van het tekstcorpus dat op de webpagina EUR-Lex te vinden is, een analyse uitgevoerd worden die gericht zal worden op de eerder vastgestelde problematische verschijnselen. Uiteindelijk zouden er afzonderlijke regels bepaald moeten worden die de verwerving van het lidwoordgebruik in het Nederlands kunnen vereenvoudigen voor studenten met een Slavische moedertaal. Dit onderzoek stelt zich ten doel de aandacht te vestigen op de problematiek van het lidwoordgebruik in het Nederlands van studenten met een Slavische moedertaal. Verder zullen problematische verschijnselen van dit gebruik gedefinieerd worden en zal een poging gedaan worden om met behulp van een vergelijking van de Nederlandse, Tsjechische en Bulgaarse syntaxis regels op te stellen die ertoe kunnen bijdragen dat Tsjechische studenten Nederlands deze problematiek beter onder de knie krijgen. DR. JOANNA KOZIKOWSKA (Univ. Wrocław) joa.kozikowska@gmail.com Sessie 13 – vrijdag 22 mei 2015, 10u40 (AM Mozarteum) Ex nugis seria: een vergelijkende analyse van twee versies van het gedicht ‘Kinder-spel’ (1618/1625) van Jacob Cats Hoewel het thema van het kinderspel al in 1560 door Pieter Breugel de Oude en zijn paneel ‘Kinderspelen’ aan een breder publiek werd gepresenteerd, kwam de grootste populariteit van het motief pas in de 17e eeuw dankzij de ontwikkeling van de emblematische literatuur. De allegorische betekenis van kinderspelen vindt men terug in emblemen van onder meer: Roemer Visscher, Jacob Cats, Johan de Brune (de Oude) en Adriaan Poirters. De figuren van 62 spelende kinderen fungeren in de emblematiek als morele lessen en zijn symbool van menselijke gedragingen, deugden en zwakheden. Een echte anthologie van verschillende interpretaties van het motief vormt het gedicht Kinder-spel van Jacob Cats. De dichter demonstreert tal van spelletjes waarvan elk van een verborgen, allegorische betekenis voorzien is, zoals het kootspel dat gierigheid symboliseert en het stokpaardje dat voor hoogmoed staat. Op die manier biedt de auteur een unieke lijst van de in deze tijd populaire kinderlijke bezigheden en aan de andere kant presenteert hij een buitengewoon compendium van kennis over de wereld, over mensen en hun onderlinge verhoudingen. Het gedicht lijkt bijzonder ook wegens het feit dat het in twee andere versies bestaat en in twee verschillende werken werd opgenomen. Kinder-spel verscheen oorspronkelijk in 1618 in de emblematabundel Silenus Alcibiadis, Sive Proteus. In 1625 werd de tekst opnieuw uitgegeven. De gewijzigde en uitgebreide versie daarvan verscheen in het moraal-didactische traktaat Houwelyck. Samen met de inhoud veranderde ook de bijbehorende prent gemaakt door Adriaen van de Venne die een belangrijk onderdeel van het hele gedicht vormt. De twee bewerkingen van het gedicht en van de afbeelding wil ik tot onderwerp van mijn analyse maken. Door de teksten en de prenten met elkaar te vergelijken probeer ik volgende vragen te beantwoorden: welke veranderingen brengen Cats en Van de Venne aan? Komen er nieuwe spelletjes aan bod? Krijgen de spelen uit de eerste versie een nieuwe betekenis en gestalte? Wat blijft zonder wijzigingen en waarom? Met de bespreking van deze vragen hoop ik de literaire keuzes van Cats en de functie van het gedicht in de twee boeken ter discussie te stellen en de verschillende varianten van het kinderspelmotief te laten zien. Beide versies van ‘Kinder-spel’ worden met elkaar vergeleken op basis van edities en herdrukken die zich in de collectie van de twee universitaire bibliotheken bevinden: van de Vrije Universiteit Amsterdam en van de Universiteit Wrocław. Op die manier wou ik mijn verhaal ook in de context van culturele verbanden tussen Neder-Silezië en de Lage Landen plaatsen. 63 MGR. MILAN KŘÍŽ, PH.D. (UP Olomouc) krizmilan@hotmail.com Sessie 10 – donderdag 21 mei 2015, 14u00 (MU B2.13) Op weg naar modern en effectief onderwijs NVT: de Europese projecten NIFLAR, TILA en IFIT in de praktijk Dankzij de snelle ontwikkelingen op het ICT-gebied wint in de laatste jaren onder de docenten moderne vreemde talen het begrip Computer Assisted Language Learning (CALL) aan populariteit. Deze trend demonstreren wij aan de hand van drie voorbeelden van Europese projecten, die recentelijk aan de leerstoel Neerlandistiek van de Palacký Universiteit te Olomouc, Tsjechië, zijn/worden uitgevoerd. Bij het NIFLAR-project (Networked Interaction in Foreign Language Acquisition and Research, www.niflar.eu, 2009 - 2011) ervoeren wij hoe effectief en positief de communicatie van onze eerste- en tweedejaarsstudenten met gemotiveerde moedertaalsprekers van het Nederlands, voor het verwerven van een vreemde taal kan zijn. De interacties vonden op een structurele basis plaats via een video-web platform. Vele specifieke ervaringen staan samen met de opbrengsten van ons gezamenlijke onderzoek vermeld in verschillende publicaties (zie de bibliografie). Bij het TILA-project (Tellecollaboration for Intercultural Language Acquisition; www.tilaproject.eu, 2013 – 2015) volgen wij als enige Centraal-Europese partner de onderzoekslijn die op het gebied van het implementeren van virtuele werelden in het onderwijs in moderne vreemde talen aan verschillende buitenlandse universiteiten en middelbare scholen wordt uitgezet. Met het IFIT-project (deze afkorting staat in het Tsjechisch voor Interdisciplinaire filologische innovatie van translatologische modules; www.ifit.upol.cz, 2013 - 2015), demonstreren wij dat, wanneer de moderne technische middelen op een systematische manier worden toegepast, ook binnen één universiteit de “lijnen veel korter en effectiever gemaakt kunnen worden”. Dit betreft alle twaalf vakgroepen binnen de Faculteit Wijsbegeerte van de Palacký Universiteit te Olomouc, die onderwijs in moderne vreemde talen aanbieden. Onze ervaringen met deze projecten tonen aan dat de moderne techniek de grenzen tussen landen, talen en culturen aanzienlijk kan verleggen en doen vervagen. Daarnaast bevorderen zij ook de (inter)institutionele en (inter)nationale samenwerking. 64 MGR. KATEŘINA KŘÍŽOVÁ, PH.D. (UP Olomouc) kamalkova@hotmail.com Sessie 15 – vrijdag 22 mei 2015, 10u40 (K14, 1.21) Het Nederlandse woord “even” en zijn Tsjechische equivalenten in het parallelle corpus InterCorp Het Nederlandse woord “even” vormt een grote uitdaging niet alleen voor studenten Nederlands in Centraal-Europa, maar ook voor vertalers van en naar het Nederlands. De reden is dat dit woordje in de zin verschillende functies met verschillende betekenissen kan vervullen. In de bijdrage wordt er nader gekeken naar de betekenissen en equivalenten van het woord “even” in de relatie Nederlands-Tsjechisch aan de hand van de excerpten uit het meertalige parallelle corpus Intercorp. Dit corpus dat kort voorgesteld wordt, maakt het mogelijk om het gebruik van “even” in een bredere context te onderzoeken en de verschillen en/of parallellen tussen de talen beter te begrijpen. De brontaal voor deze vergelijkende analyse is het Nederlands. Er worden meer dan 1.500 voorbeelden onderzocht van het woord “even” in Nederlandse literaire teksten, die naar het Tsjechisch vertaald zijn en deel van de zgn. kern van het parallelle corpus Intercorp uitmaken. De bijbehorende Tsjechische equivalenten worden nader beschreven en vervolgens vergeleken met de equivalenten die het Woordenboek Nederlands-Tsjechisch (2005) aanbiedt. Speciale aandacht wordt besteed aan het gebruik van het woord “even” in de functie van het modale partikel en aan de vraag hoe dit partikel naar het Tsjechisch vertaald kan worden. MGR. EVA KUBÁTOVÁ (UK Praag & UP Olomouc) kubatovaeva@centrum.cz Sessie 2 – woensdag 20 mei 2015, 12u20 (K14, 1.07) De kosmopoliete erfenis van de Spaanse wereldhegemonie: grote kansen en teleurstellingen. Het geval van Adriaen Boot Dit onderzoek is gebaseerd op de traditie van de Praagse Ibero-Amerikanistiek, met name van zijn oprichter, prof. Josef Polišenský, wiens grootste onderzoeksonderwerp over de Spaans-Tsjechisch-Nederlandse relaties in de tijd van de Nederlandse Opstand ging. Maar het onderzoek van Eva Kubátová gaat nog een stap verder naar het historische vacuüm van de 17e eeuw in de LatijnAmerikaanse historiografie. Hier wordt geprobeerd in de vorm van case studies 65 om de talrijke nuances van de wederzijdse relaties te beschrijven. Tijdens het onderzoek in verschillende archieven (Mexico City, Lima, Den Haag, Seville) werd een gemeenschappelijke band ontdekt in de vorm van een uiterst interessante levensgeschiedenis – die van de Nederlandse burger en hydrospecialist, Adriaen Boot. Hoewel deze studie niet direct over een vergelijkende studie van de Tsjechisch-Nederlandse relaties gaat, illustreert zij het kosmopolitisme van het Spaanse koloniale rijk van de vroeg-moderne tijd, en laat zien hoe instabiel koloniaal fortuin voor een gewone man kon zijn. Na de oprichting van het onderkoninkrijk van Nieuw-Spanje werden de Spanjaarden in het hedendaagse Mexico City geconfronteerd met talrijke overstromingen. Dit niettegenstaande het feit dat de native Amerikanen een ingewikkeld drainagesysteem hadden en er oorspronkelijk geen last van hadden. Daarom werd in 1607 besloten om de riolering van Huehuetoca te bouwen die de strijd van de rivieren met de stad zou oplossen. Toch heeft deze drooglegging nooit het pre-Columbaanse niveau bereikt. Om een betere oplossing te vinden liet de Spaanse koning de Nederlandse waterbouwkundig ingenieur Adriaen Boot komen, die toen in Frankrijk leefde en werkte. Boot kwam al spoedig naar Mexico City, waar hij direct begon met het meten van de toenmalige riolering. Maar al zijn inspanning en ervaring werden vernietigd door de gespannen politieke situatie tussen twee vijandige rijken. Boot kwam helaas naar Mexico juist in de meest ingewikkelde periode van de imperiale meningsverschillen: tijdens het gevecht om maritieme en koloniale suprematie, de Nederlandse onafhankelijkheid, oorlogen en wapenstilstanden, religieuze wanklanken en in het algemeen tijdens een echt anti-Nederlands klimaat. Na zijn lange reis van Nederland door Frankrijk en Spanje naar de Nieuwe Wereld koesterde Boot zich aan het begin in de Spaanse koninklijke genade, maar uiteindelijk kreeg hij toch problemen met de Inquisitie van Nieuw-Spanje. Zijn grote rioleringsplan werd nooit gerealiseerd en nog vandaag de dag lijdt Mexico City onder drainageproblemen. Hoe zou de Mexicaanse realiteit eruit hebben gezien als deze onbekende man tijdens een andere periode van de Spaanse wereldhegemonie naar Mexico City was gekomen? MGR. MAGDALENA LIPNICKA (KU Lublin) lipnicka.magdalena@gmail.com Sessie 10 – donderdag 21 mei 2015, 14u40 (MU B2.13) Vijfentwintig jaar van het Bologna Proces. Verschillen (en overeenkomsten?) tussen Vlaanderen, Nederland en Polen Het Bologna Proces is tot op de dag van vandaag nog steeds aan de gang. Het begin van dit proces wordt gevormd door de Verklaring van Bologna (1999). 66 Het doel van deze verklaring was simpel: het invoeren van een herkenbaar en vergelijkbaar model van Europees hoger onderwijs en het waarborgen van onderwijs van hoge kwaliteit. Het Bologna Proces kan een symbool zijn van de culturele samenwerking tussen Europese landen. Voor de implementatie van het BP moesten er ten minste twee stappen worden gezet. De eerste stap is deze van het vertalen van Europese richtlijnen naar richtlijnen, strategieën en wetgeving in een concreet land. De richtlijnen werden door alle deelnemende landen vertaald in wetgeving en aangepast aan de lokale situatie. En daarna van richtlijnen en wetgeving naar concrete oplossingen en resultaten in het hoger onderwijs – op hogescholen en universiteiten. Dit had twee belangrijke gevolgen: verschillende landen konden de vertaling op hun eigen wijze realiseren en verschillende elementen in hun wetgeving opnemen. Dat had zeker invloed op de universiteiten die daardoor op een verschillende manier op deze veranderingen konden reageren. In mijn onderzoek ben ik al drie jaar bezig met de implementatie van het Bologna Proces in Polen, Nederland en Vlaanderen. Ik analyseer twee stappen van de implementatie (ook in historische context) en daarna probeer ik actuele verschillen en overeenkomsten tussen universiteiten te vinden. Ik houd rekening met wetgeving, documenten, websites, statistieken etc. Bovendien heb ik zes interviews met belangrijke personen uit elk land gedaan (in totaal achttien gesprekken). In Brno wil ik graag mijn hele Ph.D. project samenvatten. Ik hoop tot dat moment mijn dissertatie klaar te hebben. Deze heeft een interdisciplinair karakter (ik gebruik een sociologische methodologie maar ik ben ook bezig met Nederlandse cultuurkunde). In mijn presentatie zal ik mijn onderzoek presenteren en ik zal een paar belangrijke resultaten en conclusies in vergelijkbare perspectief trekken (Polen – Nederland – Vlaanderen). MGR. MARCIN LIPNICKI (KU Lublin) lipnicki.m@gmail.com Sessie 16 – vrijdag 22 mei 2015, 12u10 (AM Mozarteum) Jermola of Iermola? - over de Nederlandse en Vlaamse vertaling van Jermoła door Józef Ignacy Kraszewski Józef Ignacy Kraszewski was een van de meest bekende Poolse schrijvers van de 19e eeuw. Zijn boeken zijn in het Frans, Duits en Engels vertaald. Ook op het Nederlandstalige grondgebied zijn er twee vertalingen van zijn boek Jermoła. Obrazki wiejskie verschenen. De eerste Nederlandstalige vertaling verscheen in 1869 in Arnhem verschenen en is naar het Frans vertaald. De tweede editie is (waarschijnlijk) in 67 1908 in Geraardsbergen in België uitgekomen. Als men de beide edities vergelijkt, dan kan men de indruk krijgen dat ze verschillend zijn. Mijn hypothese is dat de verschillen ertussen ontstaan door de diverse culturele achtergrond en doelpubliek. Hoogstwaarschijnlijk is dat veroorzaakt door het gebruik van een tussenvertaling. In mijn bijdrage wil ik nagaan hoe ver en hoe diep tekstveranderingen zijn en waarom ze tot stand gekomen zijn. Hoe zijn de Poolse realia aan de Nederlandstalige lezer voorgesteld en zijn de vertalingen nauwkeurig? DRS. GERT LOOSEN (Univ. Debrecen) gertloosen@gmail.com Sessie 18 – vrijdag 22 mei 2015, 12u50 (K14, 1.21) ‘Mits’ in het boek Wijsheid te lezen Op basis van een vergelijkend onderzoekje tussen verzen uit de originele tekst van het Boek Wijsheid en oude Nederlandse en Duitse vertalingen ervan bekijken we hoe het woordje ‘mits’ in het Nederlands al heel vroeg werd gebruikt en vragen we ons af welke brontekst Luther gebruikte voor zijn Bijbelvertaling. DR. EWA MAJEWSKA (Univ. Warschau) e.m.majewska@uw.edu.pl Sessie 12 – donderdag 21 mei 2015, 14u40 (MU B2.22) Gebruik van persoonsnamen in de Nederlandse vaktaal van de geneeskunde Persoonsnamen spelen een rol in de vaktaal van de geneeskunde die niet te onderschatten is. Medische vaktermen bestaan vaak uit eponiemen. Veel begrippen zoals ziekte van Basedow, ziekte van Hashimoto, syndroom van Down, Achillespees of doppleronderzoek zijn vaste bestanddelen van de geneeskundige vakwoordenschat. Het hanteren van medische eponiemen heeft het voordeel dat lange, moeilijke omschrijvingen kunnen worden vermeden. Voor vakmensen hebben ze een duidelijke betekenis, hoewel de niet-ingewijden er soms door in verwarring raken. Het eponiem kan soms twee betekenissen hebben. Het komt 68 ook voor, dat dezelfde ziekte door twee of zelfs meer personen beschreven is, wat onafhankelijk van elkaar gebeurde. Er kan bovendien een ander probleem optreden, als er een verschil bestaat in het gebruik van ziekte en syndroom, bijv. ziekte van Pancoast en syndroom van Pancoast. Hoe is de structuur van het eponiem? Er zijn verschillende manieren om een ziekte, een syndroom, een lichaamsdeel of een instrument met een eponiem te benoemen. Meestal gebruikt men de achternamen van de ontdekkers of eerstbeschrijvers van de ziekte, het syndroom, het lichaamsdeel of het instrument etc. Eponiemen worden in verschillende medische taken gebruikt. In de bijdrage worden eponiemen gepresenteerd die uit de Nederlandstalige vakpers op het gebied van de geneeskunde verzameld zijn. Ze worden morfologisch en semantisch geanalyseerd en vervolgens naar hun structuur in groepen verdeeld. MGR. LUCIA MATEJKOVÁ, PH.D. (UK Bratislava) brezaniova.lucia@gmail.com Sessie 12 – donderdag 21 mei 2015, 14u00 (MU B2.22) Enkele specifiek marktgebonden aspecten van rechtsvertalingen in Slowakije en Tsjechië De omvang van vertalingen van juridische teksten groeit in overeenstemming met de actuele ontwikkelingen en tendensen. Het wetenschappelijk project Transius – Van conventies tot normen van de vertaling in juridisch discours houdt zich bezig met dit uiterst actuele gebied van de vertaalwetenschap in Slowakije. Het project is gericht op het functioneren van één taal in meerdere rechtssystemen, het functioneren van meerdere rechtssystemen in één land met het oog op kleine talen en de specifieke aspecten die bij het vertalen in en uit kleine talen ontstaan. Een speciaal accent wordt gelegd op de Slowaakse taal als een kleine bron- en doeltaal in de rechtscommunicatie. De hypothese dat kleine en minder gebruikte talen bij juridisch vertalen een belangrijkere positie hebben dan grote talen, werd bevestigd door een onderzoek over de omvang van vertalingen van juridische teksten uitgevoerd in het archief van het Ministerie van Justitie van de Slowaakse Republiek. Een soortgelijk onderzoek wordt in Tsjechië door de Vereniging van tolken en vertalers uitgevoerd. In onze bijdrage willen we de resultaten van het onderzoek in Slowakije presenteren. De gegevens worden met de resultaten van het onderzoek in Tsjechië vergeleken. Aansluitend worden de resultaten comparatief in de context van de Slowaakse en Tsjechische markt met juridische vertalingen geïnterpreteerd. 69 DR. ROLAND NAGY (ELTE Boedapest) dudukk@gmail.com Sessie 11 – donderdag 21 mei 2015, 14u00 (MU B2.24) Hoeveel weten NT2-leerders over de gemarkeerde status van de Nederlandse leenfonemen? Algemeen bekend is dat tweedetaalleerders tijdens het leerproces hun eigen grammatica opbouwen. In de meeste gevallen is deze grammatica echter incompleet en wijkt in bepaalde opzichten af van die van de moeder- taalsprekers. Een van deze afwijkingen kan de onvolledige differentiatie zijn tussen de fonemen van de doeltaal. In mijn onderwijspraktijk heb ik duidelijk ervaren dat Hongaarse NT2-studenten zich bepaalde klanken ook na jarenlange studie steeds niet eigen maken. Het zijn niet altijd en niet uitsluitend klanken die uit een contrastief oogpunt moeilijk zijn (bv. de [ɣ], die geen Hongaarse pendant heeft), maar ook klanken die in het Nederlands zelf meer perifeer, minder frequent zijn (bv. de lange [ɛː] in militair). Tot deze perifere groep klanken behoren de zgn. leenfonemen die in het klanksysteem een ambivalente plaats hebben. In de vakliteratuur worden ze soms wel, soms niet tot de klankinventaris gerekend. In mijn onderzoek neem ik de competentie van Hongaarse NT2-leerders t.o.v. de Nederlandse leenfonemen onder de loep. Vragen waar ik een antwoord op zoek zijn onder andere: Welke leenfonemen gebruiken Hongaarse NT2-leerders wel en welke niet? Herkennen ze de Nederlandse leenfonemen als perifeer of uitheems binnen het Nederlandse klanksysteem? Verandert hun competentie gedurende het leerproces? Indien wel, hoe gebeurt dat dan (bv. welke segmenten leren ze vroeger en welke later)? DR. RINALDO NEELS (KU Lublin) rinaldo.neels@gmail.com Sessie 14 – vrijdag 22 mei 2015, 11u00 (K14, 1.07) Het Heilig Bloed van Jezus Christus als identiteitsversterkend symbool in Vlaanderen en Polen Het christendom heeft, net als andere religies, in de loop van haar geschiedenis een groot aantal rituelen gecultiveerd die als krachtige identiteitsversterkers van 70 de gelovige gemeenschap dien(d)en. Relikwieën konden (en kunnen) hierbij fungeren als tastbaar symbool dat de grens tussen de geestelijke en materiële wereld vervaagt. Het aantal relikwieën dat vandaag na 20 eeuwen geschiedenis van het christendom bestaat is legio. Tot en met de 12e eeuw waren de relikwieën in Europa vooral stoffelijke overblijfsels van heilig verklaarde christelijke voorgangers. Vanaf de 12e en zeker de 13e eeuw wordt Europa overspoeld met passierelieken: stukjes van het Heilig Kruis, doornen uit de doornenkroon, nagels waarmee Christus aan het kruis werd genageld, en verschillende druppels Heilig Bloed: Rome, Londen, Parijs, Wilsenaken, Voormezele, Brugge,... Zo werd de Heilige Bloedprocessie te Brugge reeds in het begin van de 14e eeuw een jaarlijks centraal gebeuren dat Bruggelingen met elkaar verbond en dat reeds snel een interregionale/internationale faam kreeg. De processie trekt deze 21e eeuw nog steeds gemiddeld 35 000 toeschouwers en is ondertussen door UNESCO erkend als werelderfgoed. Hoewel de processie door Bruggelingen nog steeds “Brugges schoonste dag” wordt genoemd zijn zowel het concept als de participatiemotivatie vandaag totaal anders dan die van de 14e eeuw. In mijn presentatie ga ik uit van 2 vraagstellingen: welke perceptie- en belevingsverschuivingen zijn er gebeurd ten aanzien van het Heilig Bloed in Vlaanderen (cultuur-historische vraagstelling) en welke perceptie- en belevingsverschillen ten aanzien van het Heilig Bloed vallen waar te nemen binnen de Vlaamse gemeenschap versus de Poolse gemeenschap (interculturele comparatieve vraagstelling). DR. ISTVÁN NÉMETH (KRE Boedapest) stvnemeth@yahoo.co.uk Sessie 2 – woensdag 20 mei 2015, 11u20 (K14, 1.07) Emigranten uit Oost- en Midden-Europa in de haven van Antwerpen, uitgaande van een tentoonstelling te Boedapest, Praag en Warschau Op donderdag 23 april 2015 opent een reizende tentoonstelling in het Hongaars Joods Museum te Boedapest onder de titel, Eugeen Van Mieghem en de Joodse emigranten van Red Star Line. Na de sluiting van deze expositie in Boedapest, zullen de kunstwerken (olieverfschilderijen, pastels en houtskooltekeningen) van de Antwerpse kunstenaar Eugeen Van Mieghem (1875-1930) later in dit jaar nog ook in Praag en Warschau worden uitgestald. Wat voor ons deze kunstwerken buitengewoon interessant kan maken, is het feit dat de typische figuren die op de genoemde werken van Van Mieghem weer en weer voorkomen, meestal Midden- en Oost-Europese (gedeeltelijk Joodse) vluchtelingen en emigranten waren. 71 Tussen 1873 en 1934 reisden alleen met de schepen van de Red Star Line bijna drie miljoenen mensen naar Amerika in de hoop van een veiliger en beter leven. Het is goed gedocumenteerd, dat alleen uit Hongarije niet minder dan 170.000 emigranten (daaronder ongeveer 40-60 duizend Joodse mensen) deze Antwerpse rederij kozen om het “Beloofde Land” te berijken. Het verhaal, dat in de achtergrond ligt van deze tentoonstelling is dus niet uitsluitend het levensverhaal van een Antwerpse kunstenaar uit het begin van de twintigste eeuw en van de Red Star Line rederij, maar tegelijkertijd is het ook een beetje ons eigen verhaal, of minstens het verhaal van onze grootouders, hun vrienden en kennissen, en vormt een boeiend hoofdstuk van de geschiedenis van de Midden-Europese (Joodse) emigratie naar Amerika. Het is te hopen dat deze tentoonstelling een impuls zal geven aan de historici en cultuurhistorici van Midden-Europa om nadere onderzoeken te verrichten op dit nauwelijks onthuld gebied. PROF. DR. JELICA NOVAKOVIĆ LOPUŠINA (Univ. Belgrado) Jelica.novakovic@gmail.com Sessie 20 – vrijdag 22 mei 2015, 14u50 (K14, 1.07) Wat kwam er uit een schot: honderd jaar beeldvorming rondom de Aanslag van Sarajevo De aanslag op de Oostenrijkse kroonprins in Sarajevo in 1914, die over het algemeen gezien wordt als de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog, is inmiddels veelvuldig belicht. Wat kwam er uit een schot, geschreven door een Servisch-Vlaams schrijfersduo (Jelica Novaković & Sven Peeters), geeft echter een unieke, comparatieve kijk op honderd jaar beeldvorming over dit historisch gebeuren en de gevolgen die eruit voortvloeiden. In de eerste plaats wordt er gekeken naar de kwalificatie van de dader en van zijn daad in Nederlandstalige en Servische journalistieke bronnen van de afgelopen honderd jaar. Daarbij komen interessante fenomenen aan het licht zoals metaforisch taalgebruik en vergelijkingen met andere historische namen en gebeurtenissen. Zo wordt veelvuldig gebruik gemaakt van ziekte- en ongediertemetaforen, en grijpt men bij vergelijkingen naar emotioneel beladen gebeurtenissen uit het (eigen) verleden die makkelijker tot identificatie of tot veroordeling leiden. De analyse van deze fenomenen levert een boeiend beeld op van de politieke ontwikkeling binnen het beeldvormingsproces: het beeld van de dader en zijn daad blijkt even veranderlijk als de politieke situatie waarin het tot stand komt. Uitgegroeid tot hol symbool variëert de vulling van held tot terrorist, van vrijheidsvechter tot onnozelaar. 72 Een andere bron van informatie zijn de letteren en de kunsten. Het blijkt dat Gavrilo Princip en het schot dat hij heeft gelost een blijvende bron van inspiratie zijn geweest voor zowel literaten als voor beeldende kunstenaars. Er worden zowel in Nederland als in België en in Servië gedichten, theaterstukken, romans, stripverhalen en films daaraan gewijd, maar ook in de marginale cultuur wordt uitbundig gebruik & misbruik gemaakt van de Principhype. In de beeldende kunsten vindt men reflecties terug bij geëngageerde oorlogskarikaturisten maar ook bij jonge hedendaagse schilders. De grootste bron is echter het internet als onbegrensd forum voor marginale cultuur. MGR. PRZEMYSŁAW PALUSZEK (KU Lublin & Univ. Wrocław) p.a.paluszek@gmail.com Sessie 4 – woensdag 20 mei 2015, 15u00 (AM Mozarteum) Waarom Revius? Een poging tot het verklaren van de (bijzonder) hoge positie van Jacobus Revius in de Zuid-Afrikaanse literatuurgeschie- denissen Kwantitatief onderzoek van de literatuurgeschiedenissen van Dekker, Antonissen en Kannemeyer gebaseerd op de data verzameld door Agnieszka Ochowicz (ongepubliceerd proefschrift, Universiteit van Wrocław, 2005) en verricht bij gelegenheid van het recente ALV-congres in Pretoria heeft getoond dat Joost van den Vondel de meest populaire oudere Nederlandstalige auteur in de onderzochte geschiedenissen van de Zuid-Afrikaanse literatuur is. Zijn naam wordt in bijna alle vier de compendia het vaakst vermeld. Gegeven de hoge positie van Vondel in de Nederlandse literatuur(geschiedenis) lijkt een dergelijke stand van zaken geen verrassing te zijn. Nummer 2 op de hypothetische lijst van het vaakst vermelde oudere Nederlandstalige auteurs is echter verbazingwekkend – Jacobus Revius. Geen Cats, Bredero, Hooft of Huygens, maar Revius. Waarom? Deze vraag zal ik in mijn bijdrage proberen te beantwoorden. Is de bijzonder hoge positie van Revius slechts een arbitraire keuze van de geschiedschrijver? Indien ja, waarom komt de naam van Revius in de latere uitgaven van Dekkers Afrikaanse literatuurgeschiedenis vaker voor? Waarom wordt Revius vaker vermeld in Antonissens compendium dat bestemd is voor Zuid-Afrikaanse lezers (Die Afrikaanse Letterkunde van Aanvang tot Hede) dan in zijn Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuurgeschiedenis (Schets van den ontwikkelingsgang der Zuid-Afrikaansche letterkunde)? Zo nee, welke rol speelt hier het feit dat 7 van Revius’ gedichten in het Liedboek voor de Kerken zijn opgenomen? Bij het beantwoorden van deze vragen ontstaat een soort schets 73 van de receptie van Revius in Zuid-Afrika, waarbij zowel literaire als buitenliteraire factoren aan bod komen. MGR. MARTYNA PĘDZISZ (UAM Poznań) mpedzisz@wa.amu.edu.pl Sessie 4 – woensdag 20 mei 2015, 14u40 (AM Mozarteum) Een invasie van boeken. De Nederlandse boekenmarkt tijdens de Eerste Wereldoorlog De Nederlandse boekenmarkt was gedurende Wereldoorlog I een belangrijk doelwit van de drie grote westelijke oorlogvoerende landen Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië, in het kader van hun propaganda-activiteiten die ook gericht waren op neutrale landen, om daar sympathie te winnen voor hun zaak. Uit archiefmateriaal blijkt dat aan boeken als communicatie- en propagandamiddel door de strijdende partijen een belangrijke rol werd toegekend. De export naar Nederland en andere neutrale buurlanden, die op zich een commerciële activiteit van privéondernemingen was, werd tijdens de oorlog bewust gestuurd en van overheidswege gecoördineerd, zoals ook het nodige geïnvesteerd in het produceren en distribueren van vertalingen naar het Nederlands als een belangrijk onderdeel van de zogeheten culturele propaganda die erop gericht was om de Nederlandse lezers te beïnvloeden. Daarbij ging het niet alleen om politieke geschriften, maar juist ook om literatuur en allerlei boeken over culturele onderwerpen, kunst, muziek, geschiedenis en filosofie. Het is ook duidelijk dat vanuit de oorlogvoerende landen veel in het werk gesteld werd om grip te krijgen op de Nederlandse boekhandel, uitgevers op hun hand te krijgen en het assortiment van boekwinkels te bepalen. Dat gebeurde deels vanuit de oorlogvoerende landen. De verschillende partijen wisten zich echter ook verzekerd van steun vanuit de Nederlandse boekhandel van uitgevers en boekhandelaren die met hen sympathiseerden en/of bij hen op de loonlijst stonden. Mijn paper biedt een overzicht van de wijze waarop de oorlog en de oorlogvoerende partijen de Nederlandse boekenmarkt beïnvloedden aan de hand van statistisch materiaal, vooral gebaseerd op Brinkman’s Catalogus, en enkele concrete gevallen. 74 PROF. DR. JAN PEKELDER (Univ. Parijs IV Sorbonne & UK Praag) jan.pekelder@gmail.com Sessie 9 – donderdag 21 mei 2015, 11u20 (MU B2.22) Syntactische posities Deze bijdrage is zowel contrastief als methodologisch van aard. De centrale vraag is tweeledig: (1) welk gewicht kennen een aantal bekende grammaticale visies toe aan constituentenvolgorde (oppervlaktestructuren) en aan de (hiërarchische) verbindingen tussen constituenten (dieptestructuren), (2) wordt de relatie tussen deze oppervlakte- en dieptestructuren geoperationaliseerd en, zo ja, hoe? Na een korte inleiding, waarin de (voorwetenschappelijke) syntactische visie van ‘het grote publiek’ wordt gepresenteerd, komen achtereenvolgens aan de orde: de zogenaamde positionele, topologische, ‘syntactiserende’ en ‘pragmatiserende’ aanpak. We sluiten af met de presentatie van een meer globale aanpak die tracht de tekorten van deze visies weg te nemen en de verworvenheden tot hun recht te doen komen. DR. NIKOLAY POPOV (Univ. Veliko Tarnovo) n.popov@uni-vt.bg Sessie 15 – vrijdag 22 mei 2015, 11u00 (K14, 1.21) Cultuurspecifieke woorden van Turkse origine in vertaling uit het Bulgaars in het Nederlands en het Duits Bijna vijf eeuwen lang maakte Bulgarije deel uit van het Ottomaanse rijk – tussen 1393 en 1878. Kenmerkend voor deze periode uit de Bulgaarse geschiedenis waren de tirannie en de gruwelijkheden jegens de plaatselijke bevolking wat een malaise op economisch, cultureel, religieus en politiek vlak tot gevolg had. In een van de belangrijkste historische romans van de Bulgaarse literatuur – Tijden van verandering van Anton Dontsjev – gaat het over de gedwongen bekering tot de islam van drie dorpen in de Rodopi-gebergte, wat zich tijdens deze Turkse heerschappij afspeelde. Het ligt voor de hand dat het taalgebruik in de roman gekenmerkt is door veel woorden van Turkse origine waarvan een groot aantal tot de categorie van de realia behoort. Het zijn met name historische realia, d.w.z. woorden die typerend waren voor een vroeger tijdperk en in het hedendaags Bulgaars bijna nooit meer voorkomen. 75 In dit contrastieve onderzoek worden deze cultuurspecifieke woorden en hun vertalingen in het Nederlands en het Duits bestudeerd. Er wordt geanalyseerd welke rol deze woorden in de brontekst spelen en vergeleken door welke technieken ze in de twee doeltalen worden weergegeven zodat ze dezelfde functie in de doelteksten vervullen. MGR. MILAN POTOČÁR (UK Bratislava) potocarmilan@gmail.com Sessie 20 – vrijdag 22 mei 2015, 15u50 (K14, 1.07) Lieux de mémoire. Een comparatieve aanpak van Vlaamse en Slowaakse symbolische plaatsen binnen de nationale beweging Het onderzoeksonderwerp van de voorliggende studie zijn de Slowaakse en Vlaamse lieux de mémoire en hun wederzijdse vergelijking. Het vertrekpunt voor de theoretische analyse is het Plein van de Slowaakse Nationale Opstand (het SNP Plein), gekenmerkt als een “revolutionair plein” in het centrum van Bratislava. In het methodologisch onderdeel worden de criteria voor de selectie van een gelijksoortig plein in Vlaanderen bepaald. Hierbij wordt de overeenstemming in tijd, inhoud, ideologische achtergrond en actoren van de opstanden, gevolgen alsook de concrete topografie gehanteerd. Het resultaat van deze selectie zijn twee pleinen in het Vlaams cultuurgebied, die een gelijksoortige functie hebben als het SNP Plein enerzijds qua historische en ideologische waarde, en anderzijds door de functie en het revolutionair karakter van het plein. In het theoretisch onderdeel van de studie houden wij ons eerst met de positie van de plaatsen van herinnering in de Slowaakse en Vlaamse samenleving bezig, vervolgens behandelen wij hun verwerking in de vakliteratuur. Tegelijk leggen wij de parallellen tussen de historische ontwikkeling van deze twee culturen vast. In het empirisch onderdeel concentreert de studie zich op het SNP Plein als een belangrijke opmerkelijke plaats van herinnering, op zijn historische achtergrond, functie maar ook op de voornaamste betogingen die hier plaatsvonden. In de daarop volgende analyses wordt deze situatie met de Grote Markt in Kortrijk en het Beursplein in Brussel vergeleken en wordt hun gedeeltelijke analogie in hun functie als Vlaamse plaatsen van herinnering bepaald. 76 DR. GÁBOR PUSZTAI (Univ. Debrecen) gpusztai@yahoo.com Sessie 5 – woensdag 20 mei 2015, 15u00 (K14, 1.07) De karikatuur van de kolonie. Het grafische werk van László Székely De Hongaarse schrijver, literaire vertaler en graficus László Székely was de echtgenoot van de beruchte schrijfster Madelon Székely-Lulofs. In de jaren ’30 publiceerde zij haar bestsellers als Rubber (1931) en Koelie (1932). Haar man schreef ook twee boeken Van oerwoud tot plantage (1935) en Rimboe (1942). Het echtpaar werd vanwege zijn werk sterk aangevallen door de rechtse koloniale pers, vooral de journalist H. C. Zentgraaff, maar ook door de literaire kritiek in Nederland, met name door Menno ter Braak en Edgar Du Perron. De eerste vond vooral de antikoloniale strekking van de boeken bezwaarlijk. De laatste twee heren boorden haar ‘damesromans’ de grond in vanwege de vermeende oppervlakkigheid. Het is minder bekend dat László Székely op Sumatra al sinds 1914 met grafisch werk en schilderen bezig was. Zijn werk werd in de Delische Kunstkring gewaardeerd en tentoongesteld. Vanaf 1924 werkte Székely als graficus voor het weekblad Sumatra. Zijn tekeningen en afbeeldingen zijn een karikatuur van de kolonie en dragen vaak een sterke koloniale kritiek, zelfs antikolonialisme in zich. Waarom deze beelden in een zeer behoudend, koloniaal milieu als Deli, waar de planters de baas waren, toch werden gewaardeerd, wil ik in mijn lezing laten zien. DR. ORSOLYA RÉTHELYI (ELTE Boedapest) rethelyi@freemail.hu Sessie 21 – vrijdag 22 mei 2015, 15u10 (K14, 1.21) Adieu-liederen in het “Antwerps Liedboek” (1544): Habsburgse propaganda, literatuur en cultural memory De vroegste gedrukte verzameling van Nederlandse wereldlijke liederen, het Antwerps Liedboek (1544) is tevens een rijke bron voor onderzoek naar historieliederen. In mijn paper beschouw ik historieliederen als vorm van historische representatie van het verleden en identiteitsvorming, gebruik makend van het theoretische kader van onderzoek naar cultural memory. Het subgenre ‘adieu-lied’ zal speciale aandacht krijgen en geanalyseerd worden tegen 77 de achtergrond van recent onderzoek naar Habsburgse propaganda in de eerste helft van de 16e eeuw. MGR. LUCIE SEDLÁČKOVÁ, PH.D. (UK Praag) luczka@seznam.cz Sessie 8 – donderdag 21 mei 2015, 11u40 (MU B2.24) Heijermans’ ‘Op hoop van zegen’ in Tsjechische vertalingen Het beroemdste toneelstuk van Herman Heijermans, Op hoop van zegen (1900), is meerdere keren in het Tsjechisch vertaald. Er bestaan twee officieel uitgegeven vertalingen: de eerste is in 1901 gemaakt door O.S. Vetti (pseudoniem van Alois Koudelka) en in 1902 uitgegeven onder de titel Naděje in Praag in de editie Repertoire van Tsjechische theaters. Deze vertaling werd tot in de jaren vijftig het vaakst gebruikt voor opvoeringen. De andere stamt uit 1973 en werd gemaakt door Miloš Honsa, die in eerste instantie regisseur was van een amateurtoneelgezelschap. Hij vertaalde het via het Duits en bewerkte het voor zijn eigen gezelschap. Verder bevindt zich in het Theaterinstituut in Praag een vertaling die alleen als typoscript bestaat. Die is gemaakt door Mikeš en Bartošíková, maar is helaas niet gedateerd. Er staat een stempel op van een rondreizend toneelgezelschap dat van 1945 tot 1962 actief was, daarom is mijn schatting dat de vertaling in deze periode tot stand kwam. De laatste vertaling waarnaar sommige bronnen verwijzen is een vertaling gemaakt door Jaroslav Pulda, acteur, regisseur en schrijver. In de publicatie Sto let českého divadla v Plzni (Honderd jaar Tsjechisch toneel in Pilsen) staat hij aangegeven als auteur van de vertaling van de opvoering in 1903 in Pilsen en hij zou de vertaling via het Duits gemaakt hebben. Dit wordt echter tegengesproken door andere bronnen. In mijn lezing wil ik de beschikbare vertalingen aan een translatologische analyse onderwerpen. Op welke manieren hebben de vertalers het karakteristieke van het origineel, de taal en de couleur locale, weten te behouden? Welke invloed heeft de vertaling via een derde taal (het Duits)? Welke aanpassingen hebben de vertalers aangebracht en wat waren de waarschijnlijke redenen? Ik zal ook proberen de aanpassingen terug te vinden die door sommige regisseurs gemaakt zijn bij de concrete opvoeringen van Op hoop van zegen. 78 DR. ANNA SIKORA-SABAT (UAM Poznań) a.sikorasabat@gmail.com Sessie 2 – woensdag 20 mei 2015, 12u00 (K14, 1.07) Nederlandse sporen in Gdańsk. Reconstructie van het beeld op basis van gekozen culturele teksten In deze paper wil ik proberen de Nederlandse sporen in het culturele geheugen van de stad Gdańsk terug te vinden. Ik neem hierbij aan dat het geheugen een soort reizend post-concept is (Bal 2002) en dat het niet voorbehouden is aan één vakgebied, wat ook met een voortdurende transformatie van dit begrip is verbonden. Mijn onderzoek baseert zich op de overtuiging dat zekere beelden van de Nederlandse culturele sporen in Gdańsk in verschillende ruimten en domeinen van het Poolse collectieve geheugen functioneren. Maurice Halbwachs beweerde dat het beeld van de stad in ons geheugen in feite een verzameling van kleinere beelden, verhalen van verschillende gidsen is: een historicus, een architect, een schilder, enz. (Halbwachs 1992). De toerist wordt vergezeld door alles wat hij over de stad heeft gelezen en gehoord; voorzien van verschillende papieren of interactieve gidsen, kaarten, culturele programma’s. Alles wat men ziet, wordt waargenomen in het licht van wat anderen zich hebben herinnerd, neergeschreven of verteld. In dit referaat wil ik deze kleine stukjes van het beeld van Nederlandse sporen in Gdańsk, verhalen gecreëerd door verschillende media, samenstellen en proberen te zien of dit image homogeen is. Mijn analyse zal op een paar culturele teksten baseren, namelijk gidsen en brochures gepubliceerd door Instytut Kultury Miejskiej w Gdańsku (Instituut van Stedelijke Cultuur in Gdańsk), teksten over culturele evenementen in Gdańsk en een interactieve gids – de mobiele applicatie gdansk4u. DR. JOANNA SKUBISZ (Univ. Wrocław) joanna.skubisz@uni.wroc.pl Sessie 21 – vrijdag 22 mei 2015, 15u30 (K14, 1.21) Het kaatsspel, pluimspel en tennis als motieven van de Nederlandse emblematabundels uit de 17e eeuw Pila mundus Amorus est (De wereld is een speelbal van de liefde) schreef Daniël Heinsius in het motto tot het eerste embleem uit de bundel Het ambacht van Cvpido (1613). De pictura toont twee Cupido’s die met de wereldbol kaatsen. In 79 zijn subscriptio legt de auteur uit dat alles in de wereld aan de macht van liefde onderworpen is. Het motief van het kaatspel en van andere sporten (pluimspel, tennis, biljart) komt vaak voor in diverse genres van de Nederlandse emblematiek uit de 17e eeuw. Behalve Daniël Heinsius, die liefdesemblemen schreef, heeft ook Roemer Visscher het in zijn realistische emblemata uit de Sinnepoppen (1614) of Jacob Cats in de Spieghel van den Ouden ende Nieuwen Tijdt (1632) aangewend. Men vindt het in de Nieuwen ieucht spieghel (1617) – een verzamelbundel van emblemata en liederen – en ook in de religieuze bundel Typus mundi (1627). In mijn bijdrage ga ik het motief van bovenvermelde sporten in de Nederlandse emblematiek en andere cultuuruitingen (schilderijen, tegels) opsporen. Ik wil zijn ontstaansgeschiedenis en redenen van populariteit presenteren. Welke betekenissen schreef men aan deze sporten toe? Kwamen ze als motief ook in de literatuur van andere natiën voor en voor welke doeleinden werden ze gebruikt? Verder ga ik opzoeken of er misschien in de Poolse cultuur uit de 17e eeuw zulke sporten of gezelschapsspellen bekend waren die men als motief in de literatuur gebruikte en/of op de schilderijen voorstelde. Ik wil onderzoeken welke betekenis ze in de Poolse cultuur speelden. PROF. DR. AGNES SNELLER (vh. KRE Boedapest) agnessneller@gmail.com Sessie 8 – donderdag 21 mei 2015, 11u20 (MU B2.24) De schepping van Eva en Adam in de Europese literaire context van de vroegmoderne tijd De Nederlandse dichter Joost van den Vondel verwerkte met zijn tragedies over de schepping en val van de mensheid (Lucifer uit 1654 en Adam in ballingschap uit 1664) een thema dat in het vroegmoderne Europa door literatoren op vele manieren werd opgepakt. De bekendsten zijn Du Bartas (Les Sepmaines, 1579 en 1584), Tarquato Tasso (Le sette giornate del mondo creato, 1594) en Milton (Paradise lost, 1667). De Bijbel is uiteraard de belangrijkste gemeenschappelijke bron van inspiratie, maar ook de klassieke literatuur verschafte de dichters boeiend materiaal. Hoewel de uitgaves het tijdsbestek van een eeuw overspannen, zijn ze toch alle te plaatsen in een zelfde politieke ontwikkeling, die zich na het bewind van Karel V voltrok: de overgang van een feodaal Europa naar natievorming met absolute machthebbers. De dichterlijke bewerkingen, die alle deel uitmaken van de landstalige canons, kan men lezen als een zoektocht naar nieuwe machtsformaties (bijv. Korsten 2006). 80 De werken hebben in Europa gefungeerd als een collective narrative (term van Baker) die niet alleen de wereld representeren, maar ook constitueren. Dit geldt evenwel niet alleen voor de politieke gedachtenvorming. Er voltrok zich evenzeer een ommekeer in de visie op het huwelijk. De dichters die Eva en Adam presenteren, plaatsen het eerste huwelijkspaar steeds in een prototypische relatie. Intertekstueel onderzoek zal mogelijk licht kunnen werpen op de wijze waarop zich bepaalde gendervoorstellingen in Europa hebben gevormd en in hoeverre die nationale grenzen bevestigen of overstijgen. MGR. JO STERCKX (UAM Poznań) jsterckx@wa.amu.edu.pl Sessie 20 – vrijdag 22 mei 2015, 16u10 (K14, 1.07) De evolutie in het beeld van Midden- en Oost-Europa in Nederlandse culturele teksten (1980-2010) Deze bijdrage presenteert de structuur en conclusies van een grootschalig onderzoek naar de evolutie van het beeld van Midden- en Oost-Europa in Nederlandse culturele teksten tussen 1980 en 2010. Culturele teksten worden gedefinieerd als opinieweekbladen, dagbladen, tv-programma’s, handboeken, reisgidsen en literaire non-fictie. Methodologisch steunt het onderzoek op o.a. Oriëntalisme (Said 1978, Van Heuckelom 2009), Balkanisme (Todorova 1997, Jezernik 2004) en de imagologie (Leerssen 2007). Er werden verschillende casestudies geselecteerd:  Het beeld van Polen voor en na de Staat van Beleg (1980-83) en tijdens de transitieperiode (1988-93) in Elsevier, Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer.  Het beeld van Midden- en Oost-Europa in Nederlandse tv-programma’s en (literaire) non-fictie (2000-10).  Het beeld van de arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa in Nederlandse dagbladen en politieke discours (2000-10). De studie concludeert onder andere dat er een euro-oriëntalistisch discours (ook Van Heuckelom 2009) aanwezig is in deze culturele teksten. Eigenschappen zoals abnormaliteit, onderontwikkeling, duisternis en genotszucht worden toegekend aan de regio, die door schrijvers en journalisten wordt gebruikt voor een romantische zoektocht naar culturele authenticiteit. Daarnaast kan het imagologische centrum-periferiemodel toegepast worden op de regio. De veeleer positief gepercipieerde Centraal-Europese en Baltische staten staan in contrast met de eerder negatief beschouwde voormalige Sovjetrepublieken en Zuidoost-Europese staten. Bovendien werden de gebeurtenissen in Polen in de jaren 1980 en de arbeidsmigratie in de jaren 2000 81 gebruikt door de opinieweekbladen om hun ideologische overtuigingen te ventileren. DOC. MGR. MARKETA ŠTEFKOVÁ, PH.D. (UK Bratislava) mskrlantova@yahoo.com Sessie 12 – donderdag 21 mei 2015, 13u40 (MU B2.22) Opleiding, examinering en beroepsuitoefening van beëdigde vertalers De lezing betreft enkele tot nu toe maar heel onsystematisch onderzochte en gedeeltelijk behandelde aspecten van het juridisch vertalen, die een sleutelrol spelen voor de verdere professionalisering van de juridische vertalers en de verhoging van de kwaliteit van het juridisch vertalen in combinaties van kleinere talen of LLD’s. Het recent verdedigd habilitatieonderzoek van de auteur op het vermelde onderwerp dat in de lezing wordt gepresenteerd, heeft meerdere open vragen rond de vertaalpraktijk in de juridische context aangekaart: onder meer het bepalen van kwaliteitscriteria in de context van het juridisch vertalen, consistente opleiding en het levenslang leren van juridische vertalers en de daarmee samenhangende versterking van de positie van de LLD’s met het oog op de waarborging van de rechten van deelnemers aan gerechtelijke handelingen en handelingen van de opsporingsorganen. Uitgaande van de stand van zaken op dit gebied in Slowakije kan geconstateerd worden, dat in de toekomst meer aandacht besteed moet worden aan de vermelde problemen. Op basis van het gepresenteerde onderzoek werd op de vakgroep Nederlands een uitgebreid interdisciplinair onderzoeksproject onder de naam TRANSIUS uitgewerkt. Het project wordt door het Slowaaks nationaal onderzoekfonds gefinancierd en door het Ministerie van Justitie ondersteund. In de loop van de komende vier jaar worden op deze manier verschillende resultaten van het onderzoek uitgevoerd en voor vertalers toegankelijk gemaakt. De lezing biedt een kort overzicht van de tot nu toe bereikte resultaten uitgaande van de talencombinatie Nederlands/Slowaaks. MGR. KAMILA TOMAKA (KU Lublin) Zie onder Mgr. Agnieszka Flor 82 DR. KRISZTINA NOÉMI TÖRŐ (ELTE Boedapest) torokem@gmail.com Sessie 5 – woensdag 20 mei 2015, 15u20 (K14, 1.07) Locatie in de transculturele literatuur In het kader van het onderzoek van Vlaamse transculturele (postkoloniale, migranten-, wereld-) literatuur ga ik de locatie in enkele literaire teksten onderzoeken. Ik heb de veronderstelling dat locatie (ruimte, plaats) in deze teksten een belangenruimte is. Ik ben benieuwd naar de volgende punten: 1. op welke verschillende manieren zijn deze (belangen)ruimtes geconstrueerd? 2. welke betekenissen dragen ze in het werk zelf? 3. wat zijn ze van (literaire) aard: referentieel of fictioneel, symbolisch of concreet, of iets daartussen? Wolfgang Welsch, Arianna Dagnino en anderen plaatsen de zogenoemde ‘hyphenated’ auteurs niet tussen de culturen maar binnen meerdere culturen. Door een antwoord op de vragen 1-3 te geven hoop ik enkele strategieën te kunnen identificeren waarmee deze auteurs zich (en/of hun figuren) plaatsen in een transculturele ruimte aan de hand van locatie. Om een meer gedetailleerd beeld te geven, en transculturaliteit niet alleen tot de typische postkoloniale situaties te binden, onderzoek ik niet alleen transculturele teksten uit Vlaanderen, Nederland maar ook uit de Duitstalige literatuur. Ik ben van plan onder andere de volgende teksten te analyseren: Boukhriss, Jamal: Alleen tegen de wereld/Seul contre tous, enkele teksten van Laroui, Fouad, Lamrabet, Rachida: Vrouwland, Unigwe, Chika: De feniks of Fata morgana, en Mora, Terézia: Seltsame Materie, Alle Tage. MGR. ZSUZSA TÓTH (Univ. Debrecen) zsubanka@freemail.hu Sessie 1 – woensdag 20 mei 2015, 11u40 (AM Mozarteum) De receptie van de Nederlandse literatuur in de Hongaarse pers tussen 1908-1941 Tijdens het Regionaal Colloquium wil ik graag het concept van mijn proefschrift presenteren. Mijn proefschrift is gebaseerd op een onderzoek naar de receptie van de Nederlandse literatuur in Hongaarse literaire en culturele tijdschriften die verschenen in de periode tussen 1908-41. Hiervoor wil ik graag 83 gebruik maken van een corpus van artikelen, boekbesprekingen en interviews die op een of andere manier verbonden zijn met Nederlandse auteurs en hun werken. In mijn onderzoek probeer ik de volgende vragen te beantwoorden: 1. In welke mate werd de Nederlandse literatuur in de Hongaarse pers van deze periode vertegenwoordigd? Welke Nederlandse auteurs werden in de tijdschriften vermeld? 2. Hoe zijn de Nederlandse en de Hongaarse receptie van een bepaalde Nederlandse auteur te vergelijken? Als er eventuele verschillen zijn tussen de Nederlandse en de Hongaarse receptie van een auteur, wat zijn de redenen voor de uiteenlopende receptie? 3. Welke factoren hebben de keuze voor een gegeven Nederlandse auteur bepaald? Als theoretisch kader van mijn onderzoek heb ik de theorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu over het veld van culturele productie gekozen. Bourdieu gaat ervan uit dat de beoordeling van literaire werken een proces is waarin de ‘institutionele achtergrond’ een heel belangrijke rol speelt: deze bestaat vooral uit de uitgevers en de critici. Deze ‘bemiddelaars’ zijn degenen die de waarde en de betekenis van een literair werk bepalen. Het centrale concept van Bourdieus theorie is het literaire veld: het totaal van personen en instellingen die een rol spelen in de productie, de verspreiding en de consumptie van de literatuur. De waarde van een literair werk is vooral de expressie van het literaire veld en van de daarin gelegen hiërarchie. DR. KATARZYNA TRYCZYNSKA (Univ. Wrocław) ka_tryczynska@yahoo.co.uk Sessie 7 – donderdag 21 mei 2015, 12u00 (MU B2.13) Over de culturele uitwisseling tussen de Lage Landen en Polen aan de hand van de Nederlandse vertalingen van de Poolse hedendaagse literatuur In de huidige vertaalopvattingen wordt vertaling, en met name de literaire vertaling, beschouwd als een brug tussen twee of meer culturen. De literaire vertaler volbrengt een zekere missie die o.a. door de geldende vertaalnormen en de socioculturele omstandigheden wordt bepaald. De literaire vertaling is een dynamische factor die de ontwikkeling van de cultuur, of zelfs de culturen in kwestie, teweegbrengt en een belangrijke rol speelt in het overwinnen van taalbarrières. Het uitgangspunt van mijn bijdrage zal door de cultuurgebonden elementen worden gevormd die geëxcerpeerd zijn uit de geselecteerde 84 hedendaagse Poolse literaire teksten zoals De kleine apocalyps en De mooie mevrouw Seidenman. Daarbij wordt aandacht besteed aan de manier waarop deze elementen in de Nederlandse vertalingen tot uitdrukking zijn gebracht. Verder wordt een poging ondernomen om het cultuurscheppende aspect van het vertaalwerk te presenteren. De comparatieve invalshoek die wordt ingenomen, lijkt hiertoe bij uitstek geschikt te zijn. Aan de hand van een vergelijkende analyse van de gehanteerde vertaalstrategieën wordt onderzocht of en op welke manier de couleur locale naar de doeltekst is overgebracht. De literaire vertaling kan immers niet uitsluitend als een product van de doeltaal en –cultuur gezien worden, maar als een ingewikkelde intellectuele handeling die verbonden is met de originele tekst, de status ervan alsook de manier waarop hij in de broncultuur functioneert. PROF. DR. YVES T’SJOEN (Univ. Gent) Yves.TSjoen@UGent.be Plenaire lezing – donderdag 21 mei 2015, 10u20 (MU Aula) Internationale tekstbewegingen: hedendaagse Nederlandstalige poëzie in Zuid-Afrika Sinds de kolonisatie in de zeventiende eeuw heeft de Nederlandse literatuur een rol van betekenis gespeeld in Zuid-Afrika. Nederlands was lange tijd de ambtelijke taal. Later onder Brits bewind en vooral na de tweede AngloBoerenoorlog (1899-1902) bestonden contacten met schrijvers in de Lage Landen (Francken & Praamstra, Heerengracht, Zuid-Afrika. Nederlandse literatuur van Zuid-Afrika, 2008). Nadat het Afrikaans in 1925 na twee Afrikaner taalbewegingen de officiële taal van Zuid-Afrika werd en het Nederlands verdrong, is sprake van literair grensverkeer. Na de apartheidsperiode (1948- 1994) is de dialoog tussen de literaturen van het Afrikaans en het Nederlands weer intenser geworden. Vandaag functioneert de Nederlandse literatuur al dan niet in vertaling in het Afrikaanse literaire systeem (Foster, T’Sjoen & Vaessens (red.), Over grenzen/Oor grense, 2009 & T’Sjoen & Foster (red.), Toenadering, 2012). Tot op heden is maar weinig aandacht besteed aan cultuurtransfers die door vertalers en uitgeverijen zijn geïnitieerd. De afgelopen jaren is een selectie uit de poëzie van De Coninck, Gruwez, Holvoet-Hanssen, Komrij, Kopland, Lanoye, Menkveld, Schaffer, Van hee en Van Toorn naar het Afrikaans vertaald door Charl-Pierre Naudé (Holvoet-Hanssen), Heilna du Plooy (Van Toorn), Daniel Hugo en H.P. van Coller (Gruwez). Daarnaast zijn vertalingen van kinder- en jeugdliteratuur, fictie en non-fictie beschikbaar. Hugo vertaalde onder meer titels van Goldschmidt, Lanoye, Van Genechten en Van Reybrouck, binnen 85 afzienbare tijd verschijnt een bloemlezing van en een vertaling door Daniel Hugo met poëzie van Nolens. Antjie Krog vertaalde Mamma Medea van Lanoye, Zandra Bezuidenhout Joe Speedboot van Tommy Wieringa et cetera. Nederlandse literatuur circuleert en wordt gerecipieerd in anderstalige literaturen. De bemiddelende functie van vertalers tussen literaturen is evident maar tegelijk een complex gegeven. Niet alleen de esthetische voorkeur van de vertaler, ook strategische en pragmatische keuzes van buitenlandse uitgeverijen en persoonlijke contacten tussen schrijvers zijn beeldbepalende factoren. In mijn gevalstudie ga ik nader in op de soms arbitraire keuzes die ten grondslag liggen aan de presentie van hedendaagse Nederlandstalige poëzie in ZuidAfrika. Niet alleen het particuliere optreden van de voormalige uitgeefredacteur en vertaler Daniel Hugo, recent bekroond met een belangrijke vertaalprijs van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns en zonder meer de meest prominente vertaler Nederlands-Afrikaans, is bepalend voor de hedendaagse beeldvorming van Nederlandse literatuur in Zuid-Afrika. Naast vertalers dragen ook academici, critici, schrijvers en andere actoren bij tot de beeldvorming. Uitgeverij Protea Boekhuis van Nicol Stassen werpt zich de laatste jaren op als bemiddelaar voor de Nederlandse literatuur in Zuid-Afrika. De subsidiepolitiek van literaire vertaalfondsen in Nederland en Vlaanderen alsook cultureel prestige (Protea Boekhuis als de enige uitgeverij op het Afrikaanse continent van Nederlandstalige poëzie) bepalen de keuze voor teksten en auteurs. Binnenkort verschijnt een Afrikaanstalige bloemlezing uit de poëzie van Leonard Nolens bezorgd door Daniel Hugo (’n Digter in Antwerpen). Het literair-institutionele onderzoek naar het functioneren van vertalingen maakt deel uit van een boekproject naar wat algemener heet de beeldvorming van Nederlandse literatuur in Zuid-Afrika. In 2015 verschijnt met de steun van Internationale Neerlandistiek een deel over dit onderwerp in de reeks Lage Landen Studies (Academia Press, red. Y. T’Sjoen & R. Foster). MGR. ZUZANA VAIDOVÁ (UP Olomouc) vaidovazu@gmail.com Sessie 16 – vrijdag 22 mei 2015, 12u30 (AM Mozarteum) Louis Couperus, ‘Noodlot’ en ‘Een zieltje’ in Tsjechische vertaling. Receptie en analyse Mijn bijdrage reflecteert de receptie van Louis Couperus en de negentiendeeeuwse vertalingen van zijn werk in de Tsjechische culturele omgeving. Eén van de gestelde vragen is: hoe correspondeert het werk van Louis Couperus met de context van de toenmalige Tsjechische literatuur? 86 De bijdrage wil ook de discursieve analyse geven van Osud (1896, oorspronkelijk Noodlot, 1891) en ‘Dušička’ (1896; oorspronkelijk ‘Een zieltje’, 1890) waarbij de nadruk ligt op de impressionistische aspecten van deze teksten. Daarnaast worden er ook enkele aspecten van de vertaalstrategieën van de gekozen teksten besproken. In dit verband wordt de aandacht gericht vooral op de vergelijking van de twee versies van ‘Een zieltje’ – d.w.z. van in het literaire tijdschrift Lumír gepubliceerde Dušička (1896) en van Dětská dušička (1913), welke in een boekvorm in de editie 1000 nejkrásnějších novel 1000 světových spisovatelů van de uitgeverij Jos. R. Vilímek verscheen. DRS. CHARLOTTE VANDERSMISSEN (Letse Academie, Riga) char.vandersmissen@gmail.com Sessie 11 – donderdag 21 mei 2015, 14u20 (MU B2.24) De reis van de Nederlandse taal over het water. Gebruik van Nederlandse woorden in de Letse taal Net aangekomen op de luchthaven, klaar voor een lange reis, denk je nog even na over wat je allemaal bij hebt en wil hebben op die lange reis. Nooit sta je stil en denk je ‘He, mijn taal, gaat die ook mee?’. Wel, hier gaat de aandacht naar de reis van een taal. Als wij reizen, reist die natuurlijk ook mee en laat die misschien ook iets achter op die andere plek. De reis van de Nederlandse taal naar Letland was niet de meest gekende. Letland, een land gelegen aan de Oostzee, of de Baltische zee, is één van de drie Baltische landen. Het ligt ten noorden van Litouwen, ten zuiden van Estland, ten westen van Rusland en is in het westen begrensd door de Baltische zee. De Letse taal wordt genoemd als één van de oudste Indo-Europese talen (samen met het Litouws), maar heeft door jarenlang zeggenschap van Pruisische en Russische heersers ook heel wat nieuwe talige invloeden gekregen. Net zoals het Nederlands haar weg gevonden heeft naar vele andere plekken in de wereld, is zij ook via de scheepvaart, of beter nog de scheepshandel, in de Oostlanden, de Baltische landen, terecht gekomen aan het einde van de 16e eeuw. Het Nederlandse liedje Naar Oostland wil ik varen krijgt dan plots veel meer betekenis. De invloed van de Nederlandse taal kunnen we nu nog regelmatig terugzien in de Letse taal, en zelfs in het straatbeeld van Riga. Ben je op zoek naar een spijker (spīkers) of schroef (skrūves) dan loop je best even langs de plaatselijke winkel voor bouwmateriaal (būvmateriāls). Er zijn zo’n 175 Nederlandse leenwoorden teruggevonden in het Lets. Wel zijn de meeste indirect geleend en hebben ze te maken met de scheepvaart. Veel onderzoek is er echter nog niet, maar bronnen over de Nederlandse scheepvaart en handel in 87 de Baltische landen aan het eind van de 16e en 17e eeuw wijzen op een mogelijke impact van de Nederlandse taal op het Lets. DR. ORSOLYA VARGA (ELTE Boedapest) vargaorsolya@hotmail.com Sessie 7 – donderdag 21 mei 2015, 11u20 (MU B2.13) Lijster of winterkoninkje? Uitdagingen bij het vertalen van jeugdboeken – de bijzondere wereld van Annie M.G. Schmidt De vertaalde jeugdliteratuur lijkt uit zijn perifere positie te stappen. Steeds meer onderzoekers herkennen dat men juist vanwege zijn specifieke toestand en bijzondere kenmerken veel te weten kan komen over het vertalen in het algemeen, over de persoon van de vertaler en over de factoren die het vertalen beïnvloeden. De boeken van de beroemdste twintigste-eeuwse Nederlandse kinderboekenschrijver, de met de Hans Christian Andersen-prijs gekroonde Annie M.G. Schmidt, zijn in heel veel verschillende talen vertaald. In het Hongaars zijn er tot nu toe acht sprookjesromans van haar verschenen bij de uitgeverijen Animus en Pagony en momenteel zijn er vertalingen van verdere boeken in de maak. Het onderzoek van de vertalingen van Annie M.G. Schmidt is in veel opzichten heel boeiend ook omdat de schrijfster een kritische toon aanzet en een amuserende, duidelijke, simpele maar tamelijk subversieve stijl heeft. Bij het onderzoek van de vertalingen (waarvan ik er vijf zelf heb gemaakt) stel ik de kwestie van het vertalen van eigennamen, realia en ambiguïteiten centraal. Welke vertaalmethoden, vertaalstrategieën worden gebruikt en waarom? Wat is de relatie tot de tekst en tot de lezer? Kunnen we de discursieve aanwezigheid van de vertaler ontdekken? De literaturen, sociale en opvoedingsnormen van de bron- en de doeltaal-cultuur verschillen in het algemeen. Hoewel de vertaler zijn/haar wortels in de eigen cultuur heeft, heeft hij/zij toch de mogelijkheid om tot de ‘vreemde’ cultuur toegang te krijgen. De twee verschillende werelden ontmoeten elkaar in het hoofd, het verstand van de vertaler. Het is dus de moeite waard om te onderzoeken of de schepper van de veranderingen in de tekst zichtbaar wordt en op welke manier. 88 MGR. MARTINA VELIKÁ (MU Brno) velikam@seznam.cz Sessie 14 – vrijdag 22 mei 2015, 10u20 (K14, 1.07) ʽDe Nederlander bestaat niet.ʼ Of juist wel? Het beeld van de ʽautochtoneʼ Nederlander in het migratieproza ʽDe Nederlander bestaat niet.ʼ Met deze beroemde uitspraak wilde prinses Máxima aangeven dat wij allemaal individuen zijn en dat men op verschillende manieren inwoner van een land kan zijn. Wie zichzelf als Nederlander beschouwt, is niet noodzakelijk grootgebracht door Nederlandse ouders. Auteurs die zelf niet in Nederland geboren zijn, maken al lang deel uit van de Nederlandse literatuur. Zij worden veelal als Nederlandse auteurs gezien; de term ʽallochtone auteursʼ werd terecht snel afgewezen en is bijna niet gangbaar meer. Er kan echter vastgesteld worden dat er in de Nederlandse literatuur veel schrijvers van buitenlandse afkomst in hun werken de thematiek van migratie en culturele verschillen onder woorden brengen. In de literatuurbeschouwing werd vrij veel aandacht besteed aan het gebruik van de taal, aan de representatie van cultuurverschillen en aan de thematiek van hun boeken. De werken van deze auteurs zouden ons een spiegel voorhouden: ze zouden ons iets nieuws, iets exotisch laten zien en aan de hand daarvan ook een beeld van onszelf geven. Dit beeld van ʽonszelfʼ (oftewel: het beeld van de Nederlander), kreeg in de literatuurwetenschap en -beschouwing echter veel minder aandacht dan de (vermeende) exotische kant van deze romans. In mijn lezing ga ik in op de representatie van de autochtone Nederlander in twee voorbeelden van zogeheten migratieproza, nl. De Langverwachte (2002) van Abdelkader Benali en Vinexvrouwen (2010) van Naima El Bezaz. Beide auteurs zijn in Marokko geboren maar wonen al sinds hun kinderjaren in Nederland. Ze zijn allebei bekend geworden met boeken die de migratiethematiek behandelen. In deze twee romans komen botsingen tussen culturen aan bod. De autochtone personages nemen echter in het boek van Benali een andere plaats in dan in de roman van El Bezaz. Wat zeggen de teksten over autochtone Nederlanders? Wat zijn hun denkbeelden en hun houdingen tegenover de allochtone personages? Bestaan er overeenkomsten in de beeldvorming van autochtonen tussen deze twee boeken of bestaat ʽde Nederlanderʼ in deze romans niet? 89 DR. KALOYAN VELIKOV (Univ. Veliko Tarnovo) kaloyan_velikov@abv.bg Sessie 6 – woensdag 20 mei 2015, 14u20 (K14, 1.21) Over de problemen bij de transcriptie van Nederlandse eigennamen in het Bulgaars Met de ontwikkeling van de politieke, economische en culturele contacten tussen Bulgarije en de Nederlandstalige landen in de laatste decennia is het aantal Nederlandse eigennamen die in het Bulgaars terechtgekomen zijn sterk toegenomen. Dit veronderstelt een grondige analyse van de vele problemen die bij het transcriberen van deze namen in het Bulgaars ontstaan. Hierbij moeten wij toevoegen dat er geen passend transcriptiemodel bestaat voor een zo klankgetrouw mogelijk weergeven van een geschreven of gesproken Nederlandse tekst in het Bulgaars. De modellen die in principe worden toegepast (Duits, Engels, Frans of een combinatie daarvan) kunnen in geen geval ten aanzien van de Nederlandse eigennamen gebruikt worden. Veel moeilijkheden bij de transcriptie van de Nederlandse eigennamen liggen in het specifieke vocaalsysteem van de Nederlandse taal, o.a. de korte en lange klinkers, de tweeklanken etc., zoals bij sommige medeklinkers of combinatie van medeklinkers (“g”, “v”, “ch”, “sch”, “ng” e.a.). De doelstelling van dit artikel is om een nieuw transcriptiemodel aan te bieden waarbij de specifieke bijzonderheden van de Nederlandse uitspraak en schrijfwijze nader bepaald worden om fouten bij het transcriberen van Nederlandse eigennamen te vermijden. MGR. LADA VUKOMANOVIĆ (Univ. Belgrado & UK Praag) lada.vukomanovic@gmail.com Sessie 1 – woensdag 20 mei 2015, 12u00 (AM Mozarteum) Poreuze grenzen van een regio. Over hoe de Nederlandse literatuur in Servië belandde Op het jubileumcongres wil ik graag de rol van regionale netwerken bespreken. Voor de neerlandistiek is Comenius de laatste twintig jaar een belangrijk netwerk. Comenius is namelijk niet uitsluitend een vakvereniging van neerlandici uit Centraal-Europa, maar ook een belangrijke bemiddelaar voor het verspreiden van de Nederlandse taal, literatuur en de cultuur van Nederland en Vlaanderen in dit deel van Europa. 90 De Nederlandse cultuur kon echter al lange tijd vóór het jaar 1995 haar weg naar verschillende uithoeken van deze regio vinden. Ik hoop deze culturele transportwegen enigszins te kunnen traceren. In deze bijdrage gaat mijn aandacht uit naar Joegoslavië als een culturele ruimte in de periode tot het uitbreken van WO II. De cultuurproducten waarvan sprake is zijn enkele Nederlandse literaire werken die naar het Servisch/Kroatisch/Sloveens vertaald zijn of waarvan een melding is gemaakt in het culturele leven. Dat zijn o.m. werken van Mulatuli, Stijn Streuvels en Herman Heijermans. De cultuurbemiddelaars zijn in dit geval vertalers van deze werken en schrijvers van boekbesprekingen in literaire en algemene bladen. Op welke manier zijn deze individuen aan deze literaire werken gekomen? Welke rol hebben ze gespeeld bij de productie en receptie van de Nederlandse literatuur in Joegoslavië? Door deze twee vragen te beantwoorden tracht ik aan te tonen dat er sprake kan zijn van een onzichtbaar niet-institutioneel netwerk binnen de regio dat we misschien als een voorloper van Comenius kunnen beschouwen. DR. MURIEL WATERLOT (KU Lublin) murielwaterlot@yahoo.co.uk Sessie 6 – woensdag 20 mei 2015, 14u40 (K14, 1.21) Nederlandse aanspreekvormen bij Poolse NVT-taalleerders Deze presentatie brengt verslag uit van twee kwantitatieve analyses naar het gebruik van aanspreekvormen van de tweede persoon enkelvoud (in de onderwerpsvorm) in het Nederlands van Poolstalige universiteitsstudenten. Dit onderzoek realiseerde ik met behulp van een vragenlijst waarin aan Poolstalige NVT-taalleerders werd gevraagd om aan te duiden welke aanspreekvorm ze in Nederland gebruiken of zouden gebruiken bij het aanspreken van een aantal personen. Ik gaf ze daarbij de mogelijkheid om te kiezen tussen de opties (1) ‘u’, (2) ‘je’ en (3) ‘soms u/soms je’. Bij kiezen van optie (3) werden ze gevraagd om uit te leggen waarom en wanneer ze beide vormen gebruiken. Aan de hand van de eerste analyse probeerde ik na te gaan in hoeverre studenten van BA- en MA-niveau een verschil vertonen in het gebruik van aanspreekvormen in het Nederlands, met andere woorden of het beheersingsniveau van het Nederlands van deze studenten een rol speelt bij de keuze voor een specifieke aanspreekvorm. Hierbij ging ik uit van de veronderstelling dat gevorderde MA-studenten het Nederlandse sociolinguïstische systeem van aanspreken beter onder de knie hebben dan halfgevorderde BA-studenten. Aan de hand van een tweede analyse probeerde ik daarentegen – op basis van het geleverde commentaar van de studenten – te 91 achterhalen welke pragmalinguïstische factoren een rol spelen bij de keuze van een specifieke aanspreekvorm. Tot slot werden de resultaten van beide analyses vergeleken met die van het onderzoek van Hannie Vermaas en Roel Vismans m.b.t. het gebruik van aanspreekvormen van Nederlandse universiteitsstudenten. MICHAŁ WENDERSKI, M.A. (UAM Poznań) mwenderski@wa.amu.edu.pl Sessie 2 – woensdag 20 mei 2015, 11u40 (K14, 1.07) Polen, Vlaanderen en Nederland – tussen de oost-west en centrumperiferie scheidslijnen van de historische avant-garde Binnen de kunststromingen die tijdens of na de Eerste Wereldoorlog ontstonden, is het constructivisme een van weinig richtingen die niet uit één bepaald land kwamen, maar parallel gevormd werden door verschillende groeperingen van het supranationale netwerk van de avant-garde. In tegenstelling tot het non-hiërarchische karakter van dit netwerk, heeft de naoorlogse historiografie bepaalde concepten en groepen gecanoniseerd – bijvoorbeeld De Stijl – terwijl andere bijdragen kantlijnen en periferieën van de canon zijn geworden. In mijn presentatie zal ik twee historiografische ‘periferieën’ van constructivisme – namelijk Vlaanderen en Polen – met elkaar en met De Stijl vergelijken, en hun invloed op de ontwikkeling van het constructivisme bespreken. Alhoewel al de bovengenoemde knooppunten van het avantgardenetwerk een tijdloze relatie met de eigentijdse mainstream kunststromingen hadden, wordt alleen de Nederlandse bijdrage erkend en wordt De Stijl gezien als een van de centra van het constructivisme. Mijn bedoeling is om de historiografische status quo van de betrokken constructivistische knooppunten te herzien en vergelijken en ik wil tevens analyseren hoe de nietcanonieke, ‘perifere’ knooppunten de ontwikkeling van het constructivisme stimuleerden. In plaats van de vaak aangenomen enkelzijdige culturele transfer uit het centrum naar de kantlijnen van de kunst- en literatuurhistorische canon, wijs ik bovendien naar het wederkerige karakter van hun verhoudingen en invloeden met het oog op de overeenkomsten en verschillen tussen Polen en de Lage Landen, zoals geografische afstand, de culturele en linguïstische verwantschap of de nakomende historiografische oost-west- en centrum-periferie- categorisatie. 92 DR. KATARZYNA WIERCIŃSKA (UAM Poznań) kwiercinska@wa.amu.edu.pl Sessie 18 – vrijdag 22 mei 2015, 12u30 (K14, 1.21) Aanspreekvormen en het linguïstische beeld van de sociale relaties in Vlaanderen De bedoeling van deze bijdrage is om het linguïstische beeld van de sociale relaties in Vlaanderen te benaderen aan de hand van de pronominale aanspreekvormen die typerend zijn voor tussentaal. We kunnen aannemen dat het mogelijk is om het linguïstische beeld van het sociale netwerk waarin iemand zich bevindt te reconstrueren aan de hand van de aanspreekvormen die hij gebruikt. Deze aanspreekvormen verschaffen informatie over hoe het individu de anderen ziet en hoe de anderen op hun beurt naar hem kijken. Het gebruik van bepaalde aanspreekvormen wordt niet alleen bepaald door de sociale hiërarchie maar ook door de emotionele staat of zelfs de intenties van de spreker. Men kan dan denken aan bijv. het vergroten of verkleinen van de afstand tussen de sprekers of het winnen van vertrouwen van de gesprekspartner. Met behulp van de aanspreekvormen kan het individu dus de gesprekssituatie naar zijn behoeften en/of wensen aanpassen. Een van de kenmerken van tussentaal is dat ze een grotere verscheidenheid aan persoonlijke voornaamwoorden heeft die als directe aanspreekvorm fungeren: naast jij en u wordt ook het voornaamwoord gij gebruikt. Men kan zich afvragen welke rol dat voornaamwoord speelt in verschillende gesprekssituaties in vergelijking met jij en u. De literatuur wijst met name op de vertrouwelijke aard van het gebruik van gij (cf. Vandekerckhove 2004). In deze bijdrage wordt gepoogd om na te gaan of het gebruik van gij naast vertrouwelijkheid, ook andere motivaties kent. Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van een corpus van 10 hedendaagse Vlaamse films van in totaal ca. 18 uur materiaal, ruim 83.000 woorden. Als onderzoeksmateriaal worden de gesprekken gebruikt die de personages met elkaar voeren. Film wordt over het algemeen beschouwd als een vorm van individuele artistieke expressie. Dit medium kan echter ook dienen als informatiebron over de sociale relaties van de samenleving in kwestie en dus ook over de taalhandelingen die deze samenleving gebruikt. 93 EM. PROF. DR. DR. H.C. JOS WILMOTS (vh. Univ. Hasselt & UP Olomouc) Jos.Wilmots@skynet.be Plenaire lezing – zaterdag 23 mei 2015, 12u30 (K14, Auditorium en hof) Van tuin naar terras – een etymologische wandeling door Europa Een antwoord op de vraag hoe verschillende talen met vorm en betekenisinhoud van de begrippen zijn omgegaan die in het Nederlands tot tuin, gaard, haag, park, laan, dreef, terras hebben geleid. Het verhaal begint in onze tuin, die binnen een omheining ligt, terwijl de Duitse Zaun net die omheining zelf is en een hele Engelse stad town heet. Wat voor interessante verwanten heeft onze gaard bovendien niet allemaal! Na een tocht langs hagen, door parken, lanen en dreven in Europa landt de plaatjespresentatie in Amsterdam “op een terrasje van het Leidse plein …” DR. JOANNA WŁODARCZYK (KU Lublin) ajjka@wp.pl Letterkunde – sessie 19 – vrijdag 22 mei 2015, 16u10 (AM Mozarteum) De streekroman in twee verschillende literaire tradities Mijn paper zal gaan over de ontwikkeling van de streekroman in 2 verschillende literaire tradities: die van de Vlaamse literatuur en die van de Poolse literatuur. Het accent van mijn onderzoek ligt daarbij op de analyse van de romans die volgens de typologie van het genre strikt plaasroman/streekroman zijn en polemische verhoudingen uitdrukken. Door het vergelijken van verschillende romans kan men het genre bekijken vanuit zeer diverse perspectieven en contexten (historisch, cultureel, sociaal of biografisch). Bovendien kan de plaasroman/streekroman beschouwd worden als een bron voor historisch, cultureel en folkloristisch onderzoek. Het literaire onderzoek kan zo bijdragen aan een beter begrip van het genre vooral op internationaal gebied. 94 DR. ESZTER ZELENKA (KRE Boedapest) zelenka.eszter@gmail.com Sessie 3 – woensdag 20 mei 2015, 11u40 (K14, 1.21) Het beeld van de Hongaarse student in de ogen van Nederlandse/ Vlaamse lectoren Mijn promotieonderzoek gaat over het doorgeven van de Nederlandse/ Vlaamse cultuur aan Hongaarse studenten die Nederlands aan een Hongaarse universiteit als hoofd- of bijvak studeren. Voor mijn onderzoek heb ik interviews gemaakt met Hongaarse docenten Nederlands en met een aantal huidige en ex-lectoren die in Hongarije les geven of les gegeven hebben. In deze bijdrage wil ik verslag doen van de semi-gestructureerde interviews die ik met twee huidige en twee ex-lectoren heb gemaakt. Mijn doel was om te weten te komen wat voor ideeën en principes ze er op na houden over de manier waarop ze onderwijs aan hun studenten geven. De reden waarom ik na wil gaan wat voor ideeën en geloven, normen en waarden docenten hebben is dat volgens onderzoek in academische onderwijssituaties “the educational context in which students learn is heavily influenced by the epistemological and educational assumptions of their academic teachers.” (Bain et al; 1998, p. 49). In de verschillende interviews stonden de volgende vragen centraal: 1. Door welke culturele verschillen tussen het Hongaarse en het Nederlandse/Vlaamse onderwijssysteem wordt het leerproces beïnvloed? 2. Waarom zijn of lijken veel Hongaarse studenten conservatief in de ogen van de lectoren? 3. Waarom vinden Hongaarse studenten het moeilijk om hun mening of kritiek te uiten ten opzichte van de Nederlandse/Vlaamse cultuur? 4. Wat voor culturele botsingen hebben de lectoren ondervonden tijdens hun verblijf in Hongarije? In mijn bijdrage wil ik analyseren hoe de antwoorden op deze vragen het denkbeeld van de lectoren beïnvloeden en wat voor gevolgen dat voor hun lespraktijk en voor de overdracht van de Nederlandse/Vlaamse cultuur kan hebben. 95 TENTOONSTELLINGEN DE BAROKKE BOEKHANDEL VAN DE WERELD – NEDERLANDSE OUDE DRUKKEN VAN DE 16E TOT DE 18E EEUW UIT DE COLLECTIES VAN DE WETENSCHAPPELIJKE BIBLIOTHEEK IN OLOMOUC ter gelegenheid van 500 jaar keizer Karel V vanaf 20 mei 2015 t/m 13 september 2015 in het Aartsdiocesaan Museum (Galerie) Václavské náměstí 3, Olomouc De tentoonstelling is een onderdeel van het project “Het Europa van Karel V”. Dit project bevat drie individuele tentoonstellingen rond keizer Karel V en zijn nalatenschap. Er worden drie verschillende perspectieven geboden op de culturele verhoudingen tussen de Lage Landen – Nederland maar ook Vlaanderen – en Centraal-Europa, met name Tsjechië en Moravië. De tentoonstelling in het Aartsdiocesaan Museum laat zien welke rijkdommen zich bevinden in de collecties Oude Drukken van de Wetenschappelijke Bibliotheek in Olomouc. Ruim 4000 oude drukken tot het jaar 1800 zijn uit de Nederlanden afkomstig. In de tentoonstelling wordt een representatief deel hiervan getoond. In de vier zalen laat de expositie de ontstaangeschiedenis van de boekdrukkunst in de Lage Landen, werk van de belangrijkste drukkers, de ontstaangeschiedenis van Moravische collecties met neerlandica, enkele markante bezitters van boeken uit de Lage Landen, specifiek vertegenwoordigde genres en ten slotte nog iets over verboden boeken zien. De tentoonstelling is het resultaat van drie opeenvolgende projecten, mogelijk gemaakt door de Nederlandse Taalunie en de Faculteit Geesteswetenschappen van de Palacký Universiteit te Olomouc. Een zeer belangrijk aandeel aan zowel de projecten als ook de tentoonstelling heeft de Wetenschappelijke Bibliotheek van Olomouc zelf geleverd. Met name de hulp van de medewerkers Jiří Glonek en Rostislav Krušinský is van onschatbare waarde geweest. Dank past hier aan Z.E. Eduard W.V.M. Hoeks, ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden, en aan Z.E. David Maneaut, Vertegenwoordiger van de Vlaamse Regering in Tsjechië, die welwillend samen met prof. dr. Jaroslav Miller, rector van de Palacký Universiteit, het beschermheerschap van de tentoonstelling op zich hebben genomen. 96 DE LAGE LANDEN AAN DE HAND VAN ORDES EN MEDAILLES ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden vanaf 21 mei 2015 t/m 30 augustus 2015 in het Moravisch Landsmuseum Dietrichstein Paleis (nieuw gerenoveerde zaal van J. Jelínek) Zelný trh 8, Brno De tentoonstelling is evenals de hierboven genoemde deel van het project “Het Europa van Karel V”. De tentoonstelling in het Moravisch Landsmuseum toont de geschiedenis aan de hand van ordes (faleristisch en numismatisch materiaal). Het thema en de leidraad van de tentoonstelling is de presentatie van de historische en huidige faleristiek in de Lage Landen, met name Nederland, België en Luxemburg. De tentoonstelling presenteert ordes en medailles in de vorm van draagbare decoraties vanaf de Hoge Middeleeuwen tot en met het heden. Een mooie aanvulling op deze verzameling zijn de munten uit de collectie van de afdeling Numismatiek van het Moravisch Landsmuseum. Het inleidende gedeelte van de tentoonstelling is gewijd aan de tijden van de ridderordes. Het gaat om ordes die ook in Tsjechië goed bekend zijn – vooral de Orde van het Gulden Vlies, die is ingesteld door Filips de Goede, hertog van Bourgondië (1419-1467). Deel twee laat de periode van 1477 t/m 1851 zien (de Nederlandse Opstand, de Spaanse Successieoorlog en de Oostenrijkse Nederlanden, de Franse Revolutie en haar invloed op de andere staten). Tot slot wordt het onstaan van het Koninkrijk der Nederlanden getoond alsmede de individuele ordes tezamen met de bijbehorende monarch die de orde heeft opgericht. De tentoonstelling is mogelijk gemaakt door de afdeling Numismatiek van het Moravisch Landsmuseum (afdelingshoofd: Mgr. Dagmar Grossmannová, Ph.D.) in samenwerking met het Museum van de Kanselarij der Nederlandse Orden in Paleis Het Loo en de Faculteit Geesteswetenschappen in Olomouc. De sectie Nederlands aan de Masaryk Universiteit Brno (sectiehoofd: Mgr. Marta Kostelecká) is contactpersoon in Brno. De tentoonstelling wordt gerealiseerd in samenwerking met RNDr. Ivan Koláčný, deskundige op het gebied van de faleristiek. De tentoonstelling wordt georganiseerd onder auspiciën van de Ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tsjechische Republiek, de heer Z.E. Eduard W.V.M. Hoeks, alsmede onder auspiciën van de Ambassadeur van het Koninkrijk België, mevrouw H.E. Françoise Gustin. 97 IN TSJECHISCHE TONGVAL. LITERAIRE VERTALINGEN VAN NEDERLANDSE EN VLAAMSE LITERATUUR IN HET TSJECHISCH vanaf 22 mei 2015 t/m 31 augustus 2015 in het gebouw van de Leerstoel voor Neerlandistiek van de Palacký Universiteit Křížkovského 14, Olomouc Deze tentoonstelling is het kleinste onderdeel van het project “Het Europa van Karel V” en toont de receptie van Nederlandstalige literatuur in Tsjechische vertaling aan de hand van boeken uit de collectie van de vakgroep. Het Tsjechisch is een van de buitenlandse talen waarin sinds 1845 veel Nederlandstalige boeken zijn vertaald. In de tentoonstelling wordt aan de hand van een vijftigtal vertalingen de ontwikkeling van deze vertaalreceptie van Hendrik Conscience in de 19e eeuw tot Arnon Grünberg en Herman Koch in het heden geschetst. Een significant deel van de collectie vertalingen is geschonken door Olga Krijtová (1931-2013) die zelf de meest productieve literair vertaalster van Nederlandstalige literatuur in het Tsjechisch was en die voor haar werk meermalen werd bekroond en geridderd. De tentoonstelling werd mogelijk gemaakt door de Nederlandse Taalunie en is het resultaat van verschillende projecten die het afgelopen decennium onder auspiciën van de Nederlandse Taalunie, de Grant Agency of the Czech Republic en de Faculteit Geesteswetenschappen van de Palacký Universiteit zijn uitgevoerd. 98 DEELNEMERSLIJST Keynote sprekers em. prof. dr. Cor van Bree (vh. Universiteit Leiden) prof. dr. Dirk De Geest (Katholieke Universiteit Leuven) prof. dr. Joop van der Horst (Katholieke Universiteit Leuven) prof. dr hab. Stefan Kiedroń (Uniwersytet Wrocławski) RNDr. Ivan Koláčný (Moravské zemské muzeum, Brno) prof. dr. Yves T’Sjoen (Universiteit Gent) em. prof. dr. Jos Wilmots (vh. Universiteit Hasselt) Sprekers dr. Júlia Albert-Balászi (Károli Gáspar Református Egyetem, Boedapest) dr. Lianne Barnard (Univerzita Palackého v Olomouci) drs. Emmeline Besamusca (Universität Wien) mgr. Benjamin Bossaert (Univerzita Komenského, Bratislava) dr. Réka Bozzay (Universitas Debrecen) PhDr. Eva Brázdová Toufarová (Univerzita Palackého v Olomouci) mgr. Tamara Britka (Univerzitet u Beogradu) mgr. Natalia Brożyna (Uniwersytet Wrocławski) mgr. Bojana Budimir (Univerzitet u Beogradu) prof. mgr. Adam Bžoch, CSc. (Katolická univerzita v Ružomberoku) dr. Bożena Czarnecka (Uniwersytet Wrocławski) dr. Zuzana Czerwonka (Uniwersytet Wrocławski) mag. Aleksandar Đokanović (Univerzitet u Beogradu) mgr. Lucie Doležilová (Univerzita Palackého v Olomouci) dr. Małgorzata Dowlaszewicz (Uniwersytet Wrocławski) dr. Małgorzata Drwal (Uniwersytet im. Adama Mickiewicza, Poznań) dr. Ewa Dynarowicz (Uniwersytet Wrocławski) mgr. Adéla Elbel (Masarykova univerzita, Brno) prof. dr. Wilken Engelbrecht (Univerzita Palackého v Olomouci) mgr. Denisa Földešiová (Univerzita Palackého v Olomouci) mgr. Agnieszka Flor-Górecka (Katolicki Uniwerstytet Lubelski) prof. dr. Judit Gera (Eötvös Loránd Tudományegyetem, Boedapest) mgr. Albert Gielen (Univerzita Karlova, Praag) prof. drs. Camiel Hamans (Uniwersytet im. Adama Mickiewicza, Poznań) mgr. Veronika ter Harmsel Havlíková, Ph.D. (Univerzita Palackého v Olomouci) 99 drs. Pim van der Horst (Univerzita Palackého v Olomouci) dr hab. Siegfried Huigen, prof. UWr. (Uniwersytet Wrocławski) mgr. Marcel Ištván (Univerzita Karlova, Praag) dr. Ewa Jarosińska (Uniwersytet Warszawski) prof. dr. Ludo Jongen (Katolicki Uniwersytet Lubelski) dr hab. Barbara Kalla (Uniwersytet Wrocławski) dr. Jacek Karpiński (Uniwersytet Wrocławski) mgr. Jana Kijonková (Univerzita Karlova, Praag) mgr. Pavlína Knap-Dlouhá, Ph.D. (Univerzita Palackého v Olomouci) prof. dr hab. Jerzy Koch (Uniwersytet im. Adama Mickiewicza, Poznań) mgr. Martin Konvička (Univerzita Palackého v Olomouci/Freie Universität Berlin) mgr. Eliza Kowal (Uniwersytet Wrocławski) dr. Agata Kowalska-Szubert (Uniwersytet Wrocławski) mgr. Markéta Kozáková (Univerzita Palackého v Olomouci) dr. Joanna Kozikowska (Uniwersytet Wrocławski) mgr. Milan Kříž, Ph.D. (Univerzita Palackého v Olomouci) mgr. Kateřina Křížová, Ph.D. (Univerzita Palackého v Olomouci) mgr. Eva Kubátová (Univerzita Karlova, Praag) mgr. Magdalena Lipnicka (Katolicki Uniwersytet Lubelski) mgr. Marcin Lipnicki (Katolicki Uniwersytet Lubelski) drs. Gert Loosen (Universitas Debrecen) dr. Ewa Majewska (Uniwersytet Warszawski) mgr. Lucia Matejková, Ph.D. (Univerzita Komenského, Bratislava) dr. Roland Nagy (Eötvös Loránd Tudományegyetem, Boedapest) dr. István Németh (Károli Gáspar Református Egyetem, Boedapest) dr. Rinaldo Neels (Katolicki Uniwersytet Lubelski) prof. dr. Jelica Novaković-Lopušina (Univerzitet u Beogradu) mgr. Przemysław Paluszek (Katolicki Uniwersytet Lubelski) mgr. Martyna Pędzisz (Uniwersytet im. Adama Mickiewicza, Poznań) prof. dr. Jan Pekelder (Univerzita Karlova, Praag/Université de Sorbonne, Parijs) dr. Nikolay Popov (Velikotarnovski Universitet Sv. sv. Kiril i Metodij) mgr. Milan Potočár (Univerzita Komenského, Bratislava) dr. Gábor Pusztai (Universitas Debrecen) dr. Orsolya Réthelyi (Eötvös Loránd Tudományegyetem, Boedapest) mgr. Lucie Sedláčková, Ph.D. (Univerzita Karlova, Praag) dr. Anna Sikora-Sabat (Uniwersytet im. Adama Mickiewicza, Poznań) dr. Joanna Skubisz (Uniwersytet Wrocławski) prof. dr. Agnes Sneller (vh. Károli Gáspar Református Egyetem, Boedapest) mgr. Jo Sterckx (Uniwersytet im. Adama Mickiewicza, Poznań) doc. mgr. Marketa Štefková, Ph.D. (Univerzita Komenského, Bratislava) mgr. Kamila Tomaka (Katolicki Uniwersytet Lubelski) dr. Krisztina Noémi Törő (Eötvös Loránd Tudományegyetem, Boedapest) 100 mgr. Zsuzsa Tóth (Universitas Debrecen) dr. Katarzyna Tryczyńska (Uniwersytet Wrocławski) mgr. Zuzana Vaidová (Univerzita Palackého v Olomouci) drs. Charlotte Vandersmissen (Latvijas Kulturas Akademijas, Riga) dr. Orsolya Varga (Eötvös Loránd Tudományegyetem, Boedapest) mgr. Martina Veliká (Masarykova univerzita, Brno) dr. Kaloyan Velikov (Velikotarnovski Universitet Sv. sv. Kiril i Metodij) mgr. Lada Vukomanović (Universitet u Beogradu) dr. Muriel Waterlot (Katolicki Uniwersytet Lubelski) mgr. Michał Wenderski (Uniwersytet im. Adama Mickiewicza, Poznań) dr. Katarzyna Wiercińska (Uniwersytet im. Adama Mickiewicza, Poznań) dr. Joanna Włodarczyk (Katolicki Uniwersytet Lubelski) dr. Eszter Zelenka (Károli Gáspar Református Egyetem, Boedapest) Overige gasten dr. Rita Beheydt (Wiksele) Željana Pancirov Cornelisse, M.A. (Sveučilište u Zagrebu) dr. Jacob Doedens (Universitas Debrecen) mag. Sabine Ernst (Münster) dr. Hetty Esseveld (Utrecht) Jeannine Hertens (Orde van den Prince) Marc Hertens (Orde van den Prince) Geert Joris (Nederlandse Taalunie) mgr. Marta Kostelecká (Masarykova univerzita, Brno) drs. Mieke Langenberg-Tissot (Univerza v Ljubljani) bc. Natalia Pikuliková (Univerzita Palackého v Olomouci) prof. PhDr. Jana Rakšányiová, CSc. (Univerzita Komenského, Bratislava) drs. Maya Rispens (Nederlandse Taalunie) lic. Sofie Royeaerd, M.A. (Masarykova univerzita, Brno) dr. Rafał Szubert (Uniwersytet Wrocławski) mgr. Anita Śrebnik (Univerza v Ljubljani) mag. Katarina Šumonja (Universitet u Beogradu) mgr. Gioia A. Ulrich Knezević (Sveučilište u Zagrebu) bc. Lukáš Valenta (Univerzita Palackého v Olomouci) prof. dr. Herbert Van Uffelen (Universität Wien) Gilbert Verhille (Orde van den Prince) Josée Verhille (Orde van den Prince) dr. Ulrike Vogel (Universität Wien)