Coherentieanalyse Lettíca Hustinx en Joyce Karreman 2.1 Inleiding In het Alumni Magazine van de Universiteit Twente (mei 2005) stond een interview met de voormalige Onderwijskunde-studente Jolanda Bijl, die een hondenschool runt in het Over-ijssels Vechtdal. Uit dit interview komt de volgende passage. Leven van een hondenschool Een smalle landweg leidt naar de grote loods waarop het bord Dog City prijkt. Jolanda Bijl komt net aanrijden. Een joekel van een zwarte poedel en een kleinere bastaard springen enthousiast uit de kofferbak en voegen zieh luid blaffend bij de andere honden: de cursisten. Vandaag, zaterdagochtend, Staat een puppycursus gepland. Rond half tien zijn de meeste bazén en hun honden wel gearriveerd. Bijl, stevige schoenen - no-nonsense gekleed - baant zieh een weg door de blaffende bende. Ze praat even met een stel nieuwe menšen die vandaag voor het eerst komen kijken. Hun beagle moet op les. Ze willen leren hoe ze hem kun-nen opvoeden tot een fatsoenlijke hond. (...) Je moet een hond niet te veel verwennen', zegt Jolanda later, terwijl de cursisten onder leiding van een Dog City-medewerker verwoede pogingen doen hun hond naast zieh te laten lopen. 'Veel menšen zien hun hond als een leuk zacht knuffeldiertje. Maar honden zijn beesten op vier poten en zo moet je ze ook behandelen'. Net zoals de meeste andere teksten bestaat dit voorbeeld uit een verzameling zinnen. Deze zinnen vertonen onderling samenhang. Ze vormen inhoudelijk een coherente, samenhangende tekst. Tijdens het lezen van de tekst begrijpt de lezer bijvoorbeeld dat de bazén en hun honden uit de tweede zin van de tweede alinea deel gaan nemen aan de puppycursus waarover in de voorgaande zin gesproken wordt. En omdat iedereen weet dat honden kunnen blaffen, begrijpt de lezer dat de blaffende bende verwijst naar de honden die de puppycursus gaan volgen, en niet naar hun bazen. Als de zinnen van een tekst voldoende samenhang vertonen, kunnen lezers in hun geheugen een samenhangend model van de betekenis van de tekst COHERENTIEAN ALYSE 39 opbouwen, een mentale representaüe. Is een tekst niet voldoende samenhangend, dan kost het meer moeite een goede mentale representaüe van de tekst op te bouwen. Dit betekent, kort gezegd, dat de tekst minder gemakkelijk te begrijpen is. In de regel is de lezer er zieh niet van bewust hoe het proces van het maken van een mentale representaüe van een tekst in zijn werk gaat. Het is voor een lezer moeilijk zieh voor te stellen welke woorden ervoor zorgen dat een tekst coherent wordt, welke woorden je dwingen een samenhangende mterpretatie te maken, en welke woorden je op het verkeerde been kunnen zetten. Het volgende tekstje is wellicht geschikt om een tipje van de sluier op te lichten, omdat hierin samenhang soms op een ongelukkige wijze wordt gerealiseerd of gesuggereerd. Ingezonden briej uit de wijkkrant Het Havenkwartier. VOGELS IN DE WINTER Wat Staat ons te wachten deze winter? Helpt u daarom allemaal mee om de dieren de winter door te helpen. U kunt dat doen door zelf wat voer te strooien. Bij v. ijzel en sneeuw kan in zo'n geval de vogels snel in een kritieke situatie brengen. Het wordt dan tijd, dat ieder mens in aktie komt. Probeer ook zoveel mogelijk om de vogels te voe-ren. Want ik kan ook niet overal tegelijk zijn. Wij zijn ook afhankelijk van de mede-mens. Wij kunnen de dieren niet missen en hun nut, gratie en schoonheid. Zij kijken ons allen aan en zien in hun ogen de hunkering naar hetgeen de mens alleen geven kan. Als de winter lang aanhoudt zullen de vogels via het hakken en wakken om wat open water te houden. Laten wij redden wat we redden kunnen. Ik ben daar een voorbeeld van. Het is goed de dieren te ondersteunen om hen te redden is beter. Helpt u ons als u helpen kunt. Wordt u ook lid van de Neder-landse Vereniging tot bescherming van Dieren. Eendracht maakt macht. Ook ben ik de mensen erkentelijk dankbaar die mij gratis vervoer hebben aangeboden als het nodig mocht zijn. Dank u. De heer xxxxxxxxxx, hulpinspecteur van de Nederlandse vereniging tot bescherming van dieren. In dit voorbeeld springen direct de vele verbindingswoorden in het oog, zoals daarom, ook, want. Die veronderstellen samenhang tussen de zinnen. Sommige van hen zijn opvallend vanwege het feit dat ze foutief of ongelukkig gebruikt zijn, zoals daarom in de tweede regel in de eerste kolom, en Bijv. in de Vierde regel (hier wordt gesuggereerd dat ijzel en sneeuw voorbeelden zijn van voer). Het verbindende karakter van het correct gebruikte dan in Het wordt dan tijd springt bijvoorbeeld minder in het oog. Daarnaast zijn er woorden die verwij-zen naar andere woorden of zinsdelen, zoals het woord dat in de derde regel van de eerste kolom, dat verwijst naar meehelpen de dieren de winter door te helpen. Foutieve verwijzingen vallen meteen op, zoals het onhandige gebruik van daar 40 TEKSTAN ALYSE COH E RENTIEANALYSE 41 ... van in de tweede kolom: Laten we redden wat we redden kunnen. Ik ben daar een voorbeeld van. Ondanks alles slagen de meeste lezers erin deze tekst in z'n geheel als samenhangend te interpreteren. Een welwillende lezer zal trachten een cohe-rente representatie van de informatie te maken. Dat lukt meestal ook, maar niet altijd en soms kost het veel cognitieve inspanning. Het onderwerp van dit hoofdstuk is de studie naar de samenhang in een tekst. Het doel is aanwijzingen te geven om allerlei vormen van samenhang te kunnen herkennen en te kunnen benoemen om uiteindelijk tot een verantwoorde en eenduidige analyse te komen. We spreken in dit hoofdstuk ook regelmatig over psychologische begrippen als 'verwerking van de tekst' of 'cognitieve capaci-teiť, maar we willen hier niet de psycholinguistische literatuur behandelen, waarin gevolgen voor het verwerkingsproces onderzocht worden. Hier en daar verwijzen we er zijdelings naar. Samenhang, of coherentie, kan op twee verschillende manieren geanalyseerd worden. In de eerste plaats kan onderzocht worden of de verwijzende woorden in een tekst goed begrepen kunnen worden. Het gaat hierbij onder andere om woorden zoals ze en hem. Zit bijvoorbeeld de laatste zin van de tweede alinea in het voorbeeld over de hondenschool: "Ze willen leren hoe ze hem kunnen opvoeden tot een fatsoenlijke hond." Dit zijn voornaamwoorden, die op zich-zelf niet zoveel betekenen. Alleen als duidelijk is naar welke eenheden uit de tekst deze voornaamwoorden verwijzen, begrijpt de lezer de betekenis ervan. Het is duidelijk dat hem verwijst naar de beagle die een zin eerder genoemd wordt. Ook Staat er in deze zin twee keer het voornaamwoord ze. Dit woord verwijst beide keren naar een stel nieuwe menšen dat twee zinnen eerder genoemd wordt. Zo'n analyse van de verwijzingen in een tekst wordt analyse van de referentiek coherentie genoemd. De term rejerentieel is ontleend aan het begrip referent, 'datgene waarnaar verwezen wordt'. En datgene waarnaar verwezen wordt kan een persoon, zaak, abstract begrip of situatie in de tekst zijn of in de werkelijk-heid. Een referent kan 'echt' zijn (Balkenende, de zwaartekracht, de oorlog in Irak) maar ook fictief (Roodkapje, de reis van Odysseus, het monster van Loch Ness). Het gaat bij referentiek coherentie om verwijzingen tussen zinnen, verwijzingen van woorden in de ene zin naar woorden in een andere zin. Door middel van een analyse van de referentiek coherentie kun je in kaart brengen welke relaties er in een tekst bestaan tussen de woorden in verschillende zinnen, en kun je voorspellen welke interpretatieproblemen de lezers van de tekst zouden kunnen hebben. Het uiteindelijke doel van de analyse is om aanbevelingen te geven ter verbetering van de tekst, die ertoe zullen leiden dat de zinnen van de tekst beter op elkaar aansluiten; met andere woorden dat de tekst 'lekkerder loopť, gemakkelijker te lezen is. Naast het analyseren van de referentiek coherentie, kan ook de relationele coherentie van een tekst geanalyseerd worden. Hierbij wordt niet, zoals bij referentiek analyse, naar de verwijzingen tussen zinnen gekeken, maar wordt nagegaan welke betekenisrelaties er tussen de verschillende tekstdelen zijn. Zie opnieuw de voorbeeldtekst over de hondenschool. Tussen de twee delen van de laatste zin van de tweede alinea bestaat een middel-doelrelatie. De hond moet op les (middel) omdat de eigenaars hem willen leren opvoeden tot een fatsoenlijke hond (doel). Tussen de twee laatste zinnen van dezelfde tekst bestaat een relatie die een tegenstelling aanduidt. Veel mensen zien een hond als een knuf-feldiertje maar]t moet ze behandelen als beesten op vier poten. Relationele coherentie wordt in de tekst vaak duidelijk gemaakt door middel van coherentiemarkeerders. Dit kunnen voegwoorden (connectieven) zijn, zoals maar in de laatste zin van de tekst, of zoals omdat, hoewel, tom, tenzij. Andere markeerders zijn bijvoorbeeld ten eerste en vervolgens. Niet alle relationele coherentierelaties worden aangegeven door middel van een markeerder. In de middel-doelrelatie die hiervoor besproken wordt, Staat geen markeerder. Het kost echter niet veel moeite om omdat of want aan de zin toe te voegen. Lezers van de tekst begrijpen met behulp van hun kennis van de wereld (namelijk dat je een cursus kunt volgen om iets te leren) dat het gaat om een middel-doelrelatie. Een coherentieanalyse komt neer op het inventariseren en beoordelen van de referentiek en relationele verbanden in een tekst. Bij het inventariseren van de verbanden wordt nagegaan welke referentiek en relationele verbanden er in de tekst voorkomen, en op welke manier deze in de tekst duidelijk gemaakt worden. Bij het beoordelen van de verbanden, en dus van de samenhang in een tekst, wordt systematisch nagegaan waar interpretatieproblemen worden verwacht, waarom deze problemen kunnen voorkomen, en hoe de tekst aange-past zou moeten worden om ze op te lossen. Het gaat daarbij meestal niet om Problemen die ervoor zorgen dat de tekst volkomen onbegrijpelijk is, maar om Problemen die ertoe leiden dat de tekst minder gemakkelijk begrepen wordt. 2.2 Achtergronden van coherentieanalyse Wetenschappers hebben zieh vanuit verschillende benaderingen bezig gehou-den met de analyse van de samenhang in teksten. Daarbij stond een theoretische vraag centraal: is samenhang, coherentie dus, een eigenschap van een tekst, of is het iets wat tot stand komt in het hoofd van de lezer? Vanuit de taalkunde werd in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw uitgegaan van het eerste: samenhang is een eigenschap van de tekst. Taalkundigen maakten een begin met onderzoek naar de manier waarop de samenhang in de tekst duidelijk werd gemaakt. Dit onderzoek hield zieh bezig met wat de cohesie binnen teksten wordt genoemd. Cohesie werd gezien als een teksteigenschap. De belangrijkste pioniers op het gebied van cohesie zijn Halliday en Hasan, die een uitgebreide cohesieanalyse hebben beschreven in hun standaardwerk Cohesion in English (1976). Zij identifieeerden de tekstuele dementen in een tekst die samenhang tussen zinnen tot stand brengen. Binnen deze analyse -methode wordt er dus uitsluitend gekeken naar de tekstuele dementen. Er 42 TEKSTAN ALYSE COHE RENTIEANALYSE 43 wordt geen aandacht geschonken aan relaties tussen tekstdelen die niet in de woorden van de tekst tot uitdrukking komen maar alleen door de lezers gein-terpreteerd kunnen worden op basis van hun kennis van de wereld. Hustinx (1999) heeft de methode van Halliday en Hasan met wat aanpassingen gebruikt voor Nederlandstalige teksten. Een cohesieanalyse bestaat uit een inventarisatie van de tekstuele elementen die de samenhang binnen een tekst aangeven. Er wordt niet ingegaan op mogelijke interpretatieproblemen die kunnen ontstaan door een gebrek aan samenhang. Vanuit de psychológie werd naar samenhang gekeken als iets wat uiteinde-lijk tot stand komt in het hoofd van de lezer. Deze ideeén ontstonden ongeveer tegelijkertijd met de ideeén over cohesie, namelijk in de jaren zeventig van de vorige eeuw Binnen de cognitieve psychológie kwam er aandacht voor de manier waarop lezers teksten verwerken, en daarmee ook voor de samenhang binnen teksten. Dit werd onderzoek naar de coherenäe van teksten genoemd. Er werd (en wordt nog steeds) verondersteld dat lezers en luisteraars een mentale representatie opbouwen van de betekenis van een tekst. Dit idee is onder andere uitgewerkt door Van Dijk en Kintsch (1983). Tegenwoordig wordt het traditionele onderscheid tussen cohesie en cohe-rentie meestal niet meer gemaakt. Uiteindelijk gaat het om tekstuele verschijn-selen die ervoor zorgen dat in het hoofd van de lezer samenhang ontstaat. Aangenomen wordt dat het makkelijker is om een mentale representatie van de betekenis van een tekst op te bouwen als de tekst veel Signalen voor samenhang bevat. Als niet duidelijk is welke betekenisrelatie er bestaat tussen de verschil-lende delen van een tekst, dan kan het lastig zijn om een goede mentale representatie op te bouwen. Bij een coherentieanalyse wordt niet alleen aangegeven welke relaties er bestaan binnen een tekst, zoals bij cohesieanalyse, maar er worden ook voor-spellingen gedaan over de moeilijkheden die zullen optreden bij het vormen van een mentale representatie van de tekst. Omdat dit onderzoek zieh met uitsluitend bezighoudt met de tekst op zieh maar ook met de mentale representatie ervan, is er vanuit de cognitieve psychológie vooral aandacht voor de manier waarop de lezer met behulp vari zijn kennis van de wereld de tekst kan interpreteren. Wij behandelen hier de referentiek en relationele coherentie als twee zijden van dezelfde medaille, zoals dat in Nederland eerder is gedaan door Pander Maat (2002). In dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen referentiek en relationele coherentieanalyse, die achtereenvolgens besproken worden. 2.3 Referentiek coherentie In deze paragraaf bespreken we de belangrijkste begrippen die gebruikt worden bij de analyse van referentiek coherentieverbanden. De indeling in ver-schillende soorten referentiek relaties is gebaseerd op de indeling van Halliday en Hasan, die oorspronkelijk bedoeld was als indeling van cohesieve relaties in Engelstalige literaire teksten. Deze indeling is door Hustinx (1996, 1999) aan- gepast. Hoewel ook de indeling van Hustinx oorspronkelijk bedoeld was voor het typeren van cohesieve relaties is ze ook geschikt voor referentiek cohe-rentierelaties. De indeling vertoont ten dele overeenkomst met die van Pander Maat (2002). Zoals in de paragrafen hiervoor is besproken, gaat het bij referentiek coherentie om de verwijzingen in de tekst. Zo'n verwijzing moet toegekend worden aan de juiste referent. Een referent is een entiteit (een persoon, een voorwerp, een onderwerp) in de tekst of in de werkelijkheid waarnaar verwezen wordt in de tekst. Naar de referent Jan kan verwezen worden met Jan, maar ook met hi), of met die rotzak, of met de eerste man die door zijn neus saxojoon kon spelen. De meeste verwijzingen in een tekst zijn anaforische verwijzingen. Met anafori-sche verwijzing wordt een woord of uitdrukking bedoeld die verwijst naar een woord of uitdrukking eerder in de tekst, het antecedent. In de zinnen "Jan loopt op straat. Hy heeft een groene regenjas aan" verwijst de anaforische verwijzing Hij naar het antecedent Jan. Als een verwijzende expressie vooruit verwijst, naar een andere expressie die nog moet komen in de tekst, dan spreekt men van een cataforische expressie ("En dan opeens zie ik hem lopen op straat. Het is Jan, die vandaag een groene regenjas aan heeft"). Als een verwijzing naar een entiteit buiten de tekst verwijst, dan noemt men deze expressie exojoor ("Juf-frouw, kunt u deze twee inpakken?"). In de referentiek analyses zullen we ons voornamelijkbezighouden met anaforische verwijzingen, omdat die coherentie bewerkstelligen en omdat ze verreweg het meeste in een tekst voorkomen. Het voornaamwoord hem in de voorbeeldtekst over de hondenschool verwijst naar beagle. ("Hun beagle moet op les. Ze willen leren hoe ze hem kunnen opvoeden tot een fatsoenlijke hond.") Het woordje hem betekent op zichzelf niet veel. Ook woorden of woordgroepen als deze of die anderen kun je niet interpreteren als er geen referent is gegeven. Je kunt ze alleen begrijpen als je weet naar welke eerdere woord(groep) in de tekst ze verwijzen. Zo'n verwijzing in de tekst wordt dan ook een ajhankelijke verwijzing genoemd. In paragraaf 2.3.1 worden verschillende soorten afhankelijke verwijzingen besproken. Naast afhankelijke verwijzingen komen er in teksten ook onafhankelijke verwijzingen voor. Dit zijn betekenisvolle woorden die verwijzen naar andere woorden in de tekst. In voorbeeld (1) hieronder verwijst het woord telejoontje naar mobiel. De betekenis van het woord telejoontje kan onafhankelijk van de verwijzing naar mobiel geinterpreteerd worden, maar beide woorden verwijzen hier wel naar dezelfde referent. (1) Linda was al uren op zoek naar haar mobiel. Uiteindelijk vond ze het tele-foontje in de badkamer. Zowel de afhankelijke als de onafhankelijke verwijzingen zijn binnen de tekst op te lossen. Als lezer heb je er geen andere kennis voor nodig dan kennis van de taal, inclusief de betekenis van woorden. Dit is niet bij alle vormen van referentiek coherentie het geval. Er wordt één type referentieel verband onder-scheiden waarbij de lezers behalve de tekst en kennis van de taal ook kennis van 44 TEKSTANALYSE COHERENTIEANALYSE 45 de wereld nodig hebben om de verwijzing op te lossen. We spreken dan van een collocationeel lexicaal verband (zoals het verband tussen de woorden beltegoed en mobiel). Dit type relatie wordt besproken in paragraaf 2.3.2. Verwijzingen in een tekst kunnen niet altijd zonder problemen eenduidig aan een referent toegekend worden. Het doel van de referentiek coherentieana-lyse is te bepafen op welke plekken in de tekst interpretatieproblemen zouden kunnen ontstaan als gevolg van onduidelijke verwijzingen. Deze problemen hebben vaak te maken met de afstand tussen de twee tekstdelen die aan elkaar gerelateerd zijn of met de vorm van de verwijzing. In paragraaf 2.3.3 worden deze mogelijke oorzaken van interpretatieproblemen besproken, gevolgd door mogelijke oplossingen. 2.3.1 Referentiek relaties die een beroep doen op taalkennis De eenheid die we gebruiken bij de referentiek analyse is de zin, afgesloten door een punt of een puntkomma. Afhankelijke verwijzingen De verschillende afhankelijke verwijzingen die worden onderscheiden zijn verwijzingen door middel van een voornaamwoord (pronomen), bijwoord, lid-woord, ellips, substitutie en vergelijking. Persoonlijk voornaamwoord De bekendste vormen van referentiek coherentie, de verwijzingen door middel van woordjes als ze en hem zoals in de voorbeeldtekst, zijn verwijzingen met behulp van voornaamwoorden, ook wel pronomina genoemd. Bij referentiek coherentie zoals in voorbeeld (2) wordt er verwezen met behulp van persoonlijke voornaamwoorden. In voorbeeld (2) verwijst het persoonlijk voornaamwoord hij in de tweede zin naar Piet in de eerste zin. (2) Piet is afwezig. Hij is ziek. Aanwijzend voornaamwoord ojbijwoord In voorbeeld (3) is ook sprake van een voornaamwoordelijk verband. Er wordt naar de activiteit van het ophalen van een pakje verwezen met het woordje dat. Dit is een aanwijzend voornaamwoord. (3) Heb je gisleren dal pakje nog opgehaald bij het postkantoor? Ja, dat heb ik gedaan. Hieronder Staat nog een voorbeeld van een referentieel verband dat wordt gere-aiiseerd door middel van een aanwijzend voornaamwoord. Het woord dit in het tweede deel van (4) verwijst naar het nieuwste boek van lan McEwan. (4) Ik heb het nieuwste boek van lan McEwan gekocht. Volgens de recensies is dit zijn mooiste tot nu toe. De voornaamwoordelijke verbanden in (3) en (4) zijn afhankelijke verbanden. Je kunt alleen begrijpen wat de woorden dit en dat betekenen als je hun antece-denten kunt vinden en dan weet waarnaar ze verwijzen. Verwijzingen kunnen ook tot stand gebracht worden met behulp van een aanwijzend voornaamwoord gevolgd door een zelfstandig naamwoord. Een voorbeeld hiervan is (5). Het aanwijzende voornaamwoord deze verwijst samen met kleur naar blauw. (5) Karlijn is gisleren de hele dag aan het schilderen geweest. Ze heeft de keu-kenmuur blauw geverfd. Deze kleur past beter bij de rest van het huis dan de vorige. Het voornaamwoordelijke verband in (5) is ook afhankelijk. Je weet niet naar welke kleur er verwezen wordt met de woorden deze kleur als je de voorgaande zin niet gelezen hebt. Voor de interpretatie van verwijzingen zoals in (4) maakt het geen verschil of het zelfstandig naamwoord uit de voorgaande zin herhaald wordt of niet. Voorbeeld (4a) betekent precies hetzelfde als (4). (4a) Ik heb het nieuwste boek van lan McEwan gekocht. Volgens de recensies is dit boek zijn mooiste tot nu toe. Behalve de relaties met aanwijzende voornaamwoorden, bestaan er ook relaties met aanwijzende bijwoorden. Het gaat om bijwoorden die iets zeggen over plaats, zoals in (6) of over tijd, zoals in (7), of bijwoorden die iets zeggen over de manier waarop iets gedaan of besproken is, zoals in (8). (6) Wij zijn gisleren uit eten geweest bij restaurant De Tropen'. Het is daar erg gezellig. (7) We kwamen vannacht pas om half zes thuis. Toen werd het al licht buken. (8) Mijn moeder doet altijd gember door de appeltaart. Zo vind ik hem het lek-kerst. Bezütelijk voornaamwoord Behalve met behulp van een persoonlijk of een aanwijzend voornaamwoord kan een verwijzing ook tot stand gebracht worden met behulp van een bezitte-lijk voornaamwoord. Een voorbeeld hiervan is haar in (9). Ook dit is een afhankelijk verband. Je kunt alleen met behulp van de eerste zin begrijpen naar wiens kamer verwezen wordt. 46 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEANAĽYSE 47 (9) Simone is gisteren verhuisd. Haar nieuwe kamer is groter dan de vorige. Bovendien ligt het huis in een leukere buurt. Lidwoord Een type referentieel verband dat sterk lijkt op de twee voorgaande pronominale verbanden is een verwijzing met een bepaald lidwoord (de of het), zoals in (10). (10) We hebben gisteren Spaghetti met een salade gegeten. Heiaas was de Spaghetti nog niet gaar en was de salade verlept. Met de Spaghetti wordt verwezen naar de Spaghetti die in de eerste zin wordt geintroduceerd. Ditzelfde geldt voor de salade. Daarom zijn deze verwijzingen met een bepaald lidwoord afhankelijk. Bepaalde lidwoorden hoeven echter niet altijd afhankelijke verwijzingen te zijn. Soms verwijzen ze naar een algemeen begrip, zoals in "het paard is een nobel dier". Ook is een bepaald lidwoord niet afhankelijk als het verwijst naar een referent waar er maar een van is, zoals de zon of de maan. Als onduidelijk is of een bepaald lidwoord wel of niet verwijst naar een antecedent, dan kunnen we de zin in isolatie lezen en nagaan waar de verwijzing op slaat. Stel, er had in de tweede zin van (10) ook nog gestaan "en de kool was nog hard", dan moet de lezer een inferentie maken (erbij bedenken) dat er blijkbaar ook nog kool op het menu stond. Het bepaalde lidwoord suggereert een antecedent dat er niet is, en draagt daarom niet bij aan begrijpelijkheid. Ellips Een heel ander type afhankelijke verwijzing is de ellips. Hieronder verstaan we het weglaten van een te herhalen woord of woordgroep. (3a) Heb je gisteren dat pakje nog opgehaald bij het postkantoor? Ja- r De hele tweede zin van voorbeeld (3a) is een ellips. In plaats van "Ja, dat heb ik gedaan" zegt degene die de vraag beantwoordt alleen maar ja. Dit levert geen enkel interpretatieprobleem op. Deze verwijzingsvorm is dus zeer efficient. Het is duidelijk dat dit ook een afhankelijke verwijzingsvorm is. Zonder de eerste zin heeft het woordje ja geen enkele betekenis. Substitutie Deze vorm van coherentie lijkt op een ellips. Het verschil is dat de informatie niet wordt weggelaten, maar wordt vervangen door een ander woord (met een minder specifieke betekenis) zoals in de voorbeelden (11) en (12). (11) Zijn er in dit bos wilde zwijnen? Ja, ik heb er gisteren een paar gezien. (12) Dit mes is te bot. Ik heb een scherper exemplaar nodig. Er zou van een ellips sprake zijn als de tweede zin van voorbeeld (11) alleen bestond uit ja, of "Ja, gister nog gezien". De betekenis van woorden als een paar en exemplaar wordt alleen duidelijk als de zin ervoor begrepen is. Daarom is ook dit een vorm van afhankelijke referentie. Vergelijking Een vergelijking (ook wel een comparatiej verband genoemd) kan een effectieve vorm van referentiek verwijzing zijn. Het woord hoger in voorbeeld (13) verwijst naar de 6 in de eerste zin, en dommer in de laatste zin moet gelezen worden als een vergelijking met Stefan, die in de eerste zin van het voorbeeld genoemd is. (13) Erik en Stefan hebben allebei een 6 gehaald voor dat belangrijke tentamen. Stefan had op een hoger cijfer gehoopt. Erik is tevreden met zijn 6. Hij is dan ook een tikje dommer. Ook op een andere manier is een vergelijking mogehjk. In (13a) wordt impli-ciet gezegd dat in vergelijking met de verwachting het behaalde cijfer lager is. (13a) Erik hoopte een goed cijfer te halen voor dat belangrijke tentamen. Hij kwam echter met een teleurstellend resultaat terug. Onafhankelijke verwijzingen Lexicale verwijzing Lexicale referentiéle verbanden zijn gebaseerd op de betekenis van woorden. Er zijn veel verschillende soorten lexicale verwijzingen. Deze verwijzingen kunnen bestaan uit een letterlijke of een gedeeltelijke herhaling (fiets - gefietst), een synoniem (fiets - rijwie!) of een tegenstelling (groot - klein). Ook woorden die aan elkaar gerelateerd zijn door lidmaatschap van een bepaalde set (maandag -dinsdag, groen - geel, vogel - mus) worden geclassificeerd als lexicaal. Lexicale relaties kunnen voorkomen tussen gelijksoortige woordtypen, zoals zelfstandige naamwoorden, maar ook tussen verschillende woordtypen, zoals tussen een zelfstandig naamwoord fiets en een werkwoord gefietst. In het voorbeeld hieronder komen verschillende lexicale verbanden voor. (14) Mijn tante Hetty is gek op fietsen. Elk weekend fietst ze op haar gloed-nieuwe ligfiets naar haar zus, die twintig kilometer verderop woont. Op woensdag pakt ze vaak haar mountainbike om met haar vriendinnen een lange tocht door het bos te maken. En dan fietst ze ook nog eens drie keer per week naar haar werk. 48 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEAN ALYSE 49 Er zijn in (14) allerlei lexicale verbanden te vinden die te maken hebben met fietsen. In de eerste zin wordt het werkwoord fietsen genoemd. In de tweede en in de vierde zin Staat een vervoegde vorm van dit werkwoord (fietst). In de tweede en in de derde zin staan verschillende soorten fietsen: een ligfiets en een mountainbike. Al deze woorden zijn zelfstandig te interpreteren. Met behulp van hun kennis van de taal, kunnen lezers ook direct afleiden dat al deze woorden iets met elkaar te maken hebben, naar elkaar verwijzen. Behalve kennis van de taal, heb je geen andere informatie nodig om te begrijpen dat al deze woorden met fietsen te maken hebben. Lezers die niet zo goed thuis zijn in de Nederlandse (en Engelse) taal, kunnen met alléén de hulp van een woorden-boek achterhalen dat deze woorden allemaal met elkaar samenhangen. De keten van verwijzingen die bestaat uit woorden die te maken hebben met fietsen, wordt een lexicale keten genoemd. Het bestaan van deze keten wijst erop dat fietsen het onderwerp, of anders gezegd het topic is van dit tekstje. 2.3.2 Referentiéle relaties die een beroep doen op wereldkennis Veel lexicale verbanden in teksten zijn niet met woordenboekkennis alleen te begrijpen. Dat zulke verbanden toch door lezers gelegd moeten worden, wordt vaak gemarkeerd door afhankelijke verwijzers, zoals bepaalde lidwoorden. Zo kan in een tekst over een restaurant gesproken worden van de ober, terwijl er nog helemaal geen ober geintroduceerd is. Dat de lezer daar geen enkele moeite mee heeft, komt omdat iedereen beschikt over bepaalde kennis van de wereld, en met name over bepaalde situaties of procedures die ons bekend zijn. Die kennis noemen we scripts of schema's. Zo heeft iedereen boven een bepaalde leeftijd een script over "een bezoek aan een restaurant", waarin er tafeltjes zijn, een kelner, een ober, een menukaart, lekker eten (dat je niet zelf hebt klaar-gemaakt), wijnglazen, een vork, een rekening enzovoort. Dankzij het feit dat lezers een script over een restaurant hebben, kan in een tekst over een restau-rantbezoek met een bepaald lidwoord verwezen worden naar de ober, de rekening, bet toetje enzovoort. Er kan zelfs verwezen worden naar de rozenverko-per. De lezer weet (uit ervarin,g of van hören zeggen) dat er een rozenverkoper in het restaurant aanwezig kan zijn. Kennis van de wereld is onontbeerlijk bij het begrijpen van een tekst. Daarom hebben we er geen moeite mee om te weten dat bij een tekst over een warenhuis (zoals V&D of De Bijenkorf) de kledingafdeling, verkopers, parfumafdeling, kassas, roltrap enzovoort begrippen zijn die in het script van "warenhuis" passen en elk afzonderlijk bijdragen aan de coherentie van de tekst als die begrippen er in voorkomen. We hebben scripts over verjaardagen, een taxi nemen, koken, een auto kopen, een eerste date, op vakantie gaan, een hotel nemen, naar school gaan, een voetbalwedstrijd, en noem maar op. Telkens als een script in een tekst voorkomt, kan er naar onderdelen van dat script verwezen worden met een bepaald lidwoord (de taari in het script van een verjaardag), alsof die al eerder zijn geintroduceerd. Het omgekeerde geldt ook: als er gesproken wordt over een referent die niet in het script thuis hoort, moet die referent eerst behoorlijk geintroduceerd worden, anders wordt de tekst onsamenhangend. Als het bijvoorbeeld gaat over een rit met een taxi, is het gek als er zonder nadere toelichting gesproken wordt over de consulente, die je vriendelijk een hand geeft of over de afscheidskus van de chauffeur. Collocationeel lexicaal verband Referentiéle relaties die alleen kunnen worden geinterpreteerd met behulp van kennis van de wereld worden collocationeel lexicale verbanden genoemd. Het begrip collocationeel betekent "ondergebracht en geordend volgens een bepaald systeem". In dit verband is het systeem een Script van een bepaalde situatie of procedúre. Als in een tekst dus woorden staan die verwijzen naar een situatie uit een script, dan interpreteer je vanuit je kennis van de wereld deze woorden als samenhangend. In voorbeeld (15) is er een collocationeel lexicaal verband tussen werkcol-lege en univmiteit. In (16) is er een collocationele relatie tussen schouwburg en toneelstuk. (15) Vanochtend ben ik in alle vroegte naar de universiteit gefietst. Ik had al om acht uur een werkcollege. (16) Ik ben gisteravond naar de schouwburg geweest. Daar heb ik een mooi toneelstuk gezien. In (17) is een collocationeel lexicaal verband te vinden tussen jarig in de eerste zin en cadeau in de tweede. (17) Jans vrouw is jarig op woensdag 30 december. Op 29 december klokslag 12 uur gaf Jan zijn vrouw het cadeau, waarvan hij wist dat ze het al heel lang wilde hebben. Ze reageerde enthousiast en peuterde geduldig de plakband-jes los voordat ze het papier verwijderde. Iedereen weet dat het (in onze cultuur) gebruikelijk is bij een verjaardag cadeautjes te geven aan de jarige. Er is ook een collocationeel lexicaal verband tussen papier en cadeau, en met plakbandjes zal men ook niet veel moeite hebben. Ons mentale model van het begrip cadeau zegt namelijk dat een cadeau verpakt is in papier, vastgeplakt met plakband. Hoewel er in het algemeen geen collocationeel lexicaal verband is tussen jarig en plakband, kun je toch zeggen dat er een collocationele lexicale keten is in dit tekstje. In de bovenstaande voorbeelden is duidelijk welke collocationeel lexicale verbanden er zijn. Maar dat is niet altijd het geval. Is er bijvoorbeeld in tekst (18) hieronder een collocationeel lexicaal verband tussen Rembrandlplein en café Schillerl Voor de lezers die goed bekend zijn in Amsterdam waarschijnlijk wel, maar voor anderen niet. Deze laatste groep zal de tekst dan ook als minder samenhangend ervaren dan de eerste groep. 50 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEAN ALYSE 51 (18) De bronzen beeldengroep van de Nachtwacht op het Amsterdamse Rem-brandtplein is zondagochtend vroeg vernield. Medewerkers van cafe Schiller troffen het bronzen hoofd aan en brachten het in veiligheid. Het is moeilijk aan te geven wat nog wel beschouwd kan worden als een col-locationeel lexicaal verband en wat niet. Sommige dingen hören voor de een duidelijk bij elkaar en voor de ander niet. Dit is afhankelijk van de kennis die de lezer heeft. Overzicht van rejerentiele verwijzingen Type verwijzing Afkorting Afhankelijk - Persoonlijk voomaamwoord - Aanwijzend voomaamwoord of aanwijzend bijwoord - Bezittelijk voomaamwoord - Lidwoord - Ellips - Substitutie - Vergelijking Onafhankelijk - Lexicale verwijzmg Collocationeel lexicaal Pers. Vnw. Aanw. Vnw. Aanw. Bijw. Bez. Vnw. Lidw. Ellips Subst. Vergel. Lexicaal Coli. Lex. Voorbeelden hij, zij dat, deze daar, Wen, zo haar, zijn de, het ja. Doe ik. een paar, exemplaar minder, hoger vrouw - dame - meisjes-achtig, maandag-dinsdag, groen-geel, muziekinstru-menl - tuba prijs - bokaal, film - acteur, ober - rekening, arts -medícijn 2.3.3 Problemen bij het interpreteren van rejerentiele relaties Niet in tedere tekst zijn de referentiek coherentierelaties zo gemakkelijk aan te wijzen als in de voorbeelden. Soms kost het moeite om de referentiek relaties in een tekst te interpreteren. Dit heeft vaak te maken met de afstand tussen de tekstdelen die naar elkaar verwijzen, en de toegankelijkheid en vorm van de verwijzing. Afstand In de voorgaande voorbeelden hebben we steeds gekeken naar relaties tussen opeenvolgende zinnen. Dit wordt lokale referentiek coherentie genoemd. In een tekst kunnen echter ook coherentierelaties voorkomen tussen zinnen die verder uit elkaar staan: globale referentiek coherentie. Er is sprake van globale coherentie als er tussen de zinnen die een verband met elkaar houden ten minste één andere zin Staat. Omdat de afstand tussen verwijzingen invloed kan hebben op de begrijpelijkheid van een tekst, wordt bij de analyse van een tekst behalve het type relatie tussen twee tekstdelen, ook de afstand genoteerd tussen deze tekstdelen in termen van het aantal zinnen. Een voorbeeld van globale coherentie is (19). (19) Jan gaf zijn vrouw een mooi cadeau. Hij deed dat met veel bombarie. Hij was nameiijk lange tijd op vakantie geweest. Hij had verre zeeén bevaren en was bij uitheemse Volkeren geweest. Zo had hij de Dogonvallei bezocht en had daar 2 weken door gewandeld. De Dogonvallei ligt in Mali en daar is het heel droog. De bevolking leeft in lernen hutten die in groepjes bijeen staan. In die groepen hutten wonen mensen die op de een of andere manier familie van elkaar zijn. Hij heeft heel wat van die families gefotografeerd. De afhankelijke verwijzing hij in de laatste zin verwijst naar de vijfde zin in dit tekstje. Daar is voor het laatst via een voomaamwoord naar Jan verwezen. De afstand tot deze laatstgenoemde hij is 4 zinnen terug. De lezer kan moeite hebben met het overbruggen van deze afstand bij de interpretatie van dit voor-naamwoord. Een ander probleem met een grotere afstand is dat er een andere referent opduikt, waarnaar de aandacht van de lezer uitgaat. De focus van de lezer is als het ware veranderd van referent. Dit gebeurt in voorbeeld 19a. (19a) Jan gaf zijn vrouw een mooi cadeau. Hij deed dat met veel bombarie. Hij was nameiijk lange tijd op vakantie geweest. Hij had verre zeeén bevaren en was bij uitheemse Volkeren geweest. Zij haalde met spanning het papier eraf. In voorbeeld (19a) verwijzen de voornaamwoorden hij in de tweede en derde zin lokaal naar Jan in de eerste zin. Het voornaamwoord zij verwijst globaal naar zijn vrouw in de eerste zin. Deze globále verwijzing maakt de tekst minder samenhangend, omdat de referent Jan ertussen is gekomen. Het wordt tijdens het lezen van dit tekstje niet direct duidelijk wie de zij uit de laatste zin is. Dit betekent overigens niet dat globále verwijzingen een tekst per definitie minder samenhangend maken. De verminderde samenhang wordt veroorzaakt door het type relatie, nameiijk door het kit dat de relatie afhankelfjk is. De (afhankelijke) pronominale relatie tussen zijn vrouw en zij is hier wellicht vol-doende om samenhang te bewerkstelligen, maar het gaat moeilijk. Een onaf-hankelijke lexicale verwijzing zou in dit geval bijvoorbeeld wel voldoende zijn om door middel van een globále verwijzing de tekst samenhangend te laten zijn. De laatste zin van (19a) zou dan worden: (19b) De vrouw van Jan haalde met spanning het papier eraf. 52 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEAN ALYSE 53 Het probleem van de afstand wordt doorgaans opgelost door zogenaamde medierende verwijzingen. Dat wil zeggen dat een verwijzing via een of meer eerdere verwijzingen gekoppeld wordt aan het eigenlijke antecedent. In voor-beeld (19a) is dat het geval. Het voornaamwoord hij in de vierde zin verwijst naar hij in de derde zin, dat weer verwijst naar hij in de tweede zin, dat uit-eindelijk verwijst naar het antecedent Jan in de eerste zin. De verwijzingen in de tweede en derde zin zijn dus medierend voor hij in de vierde zin. De medierende verwijzingen zorgen ervoor dat het antecedent Jan actief blijft in het geheugen van de lezer. In de analyse wordt de afstand tot deze medierende verwijzing genoteerd, en niet de afstand tot het antecedent waarnaar uiteindelijk verwezen wordt. De afstand van hij in zin 3 tot het element waar dit woord naar verwijst is dus in dit geval een zin. Medierende verbanden worden alleen onderscheiden bij afhankelijke verwijzingen en zijn in het algemeen een teken van goede samenhang. Ze zijn immers nodig om het mteindelijke antecedent actief te houden. Als er in een tekst steeds met hij wordt verwezen naar een bepaalde persoon die aan het begin van de tekst geintroduceerd is, dan ontstaat er een keten van verwijzingen naar die persoon. De coherentieanalyse laat dan zien dat de tekst steeds over dezelfde persoon gaat. Toegankelijkheid en vorm van verwijzing Bij het bespreken van voorbeeld (19) hierboven werd duidelijk dat een pronominale verwijzing over meer zinnen heen het begrip van de tekst bemoeilijkt. Als een schrijver wil verwijzen naar een persoon die een stuk eerder in de tekst voor het laatst wordt genoemd, is het verstandig om een uitgebreide verwijzing te maken. Dit kan door de naam of de functie van de persoon te noemen en niet simpelweg hij of zij. Dit heeft te maken met de mentale toegankelijkheid van de referent. In voorbeeld (19a) is het geen probleem om met het voornaamwoord hij te verwijzen naar Jan. Deze Jan is de hoofdpersoon van het verhaaltje en er wordt in iedere zin iets over hem verteld. Hierdoor blijft deze figuur mentaal toegan-kelijk. Dit betekent dat deze figuur op een prominente plaats in het geheugen van de lezer aanwezig blijft tijdens het lezen. Dit in tegenstelling tot de vrouw van Jan, die alleen genoemd wordt in de eerste zin. Omdat deze persoon in de volgende zinnen geen rol meer speelt in het verhaal, blijft ze niet mentaal toegankelijk en is het met voldoende om in de laatste zin met zij naar haar te verwijzen. Er is een uitgebreidere verwijzing voor nodig om deze figuur weer in de gedachten van de lezer te brengen, bijvoorbeeld een uitdrukking als de vrouw van Jan. Zo ook bij (19): de hij in de laatste zin zou beter vervangen kun-nen worden door een lexicale verwijzing, zoals Jan om deze Jan weer mentaal toegankelijk te maken. Meer over de mentale toegankelijkheid van referenten kun je vinden in Ariel (1990). Niet alleen bij het verwijzen over grotere afstand is er een uitgebreide verwijzing nodig. Dit geldt ook bij de introductie van een persoon of een ding in een tekst. De eerste keer dat een persoon in een tekst genoemd wordt, kan er niet volstaan worden met hij of zij- Die eerste keer moet duidelijk gemaakt worden naar welke persoon (of ding) in de wereld buiten de tekst deze verwijzing verwijst. Daarvoor is in de regel een (uitgebreide) lexicale beschrijving of ten minste het noemen van de naam van de persoon nodig. Verschillende onderzoekers (zoals Ariel, 1990) hebben de manier van verwijzen, van lexicaal tot pronominaal, in verband gebracht met de mate van toegankelijkheid. Het principe is: hoe ontoegankelijker de referent, hoe meer talige middelen nodig zijn om te verwijzen. Of anders gezegd: hoe minder lexicaal (dus met hoe minder lexicale middelen) naar een referent wordt verwezen, hoe toegankelijker de referent moet zijn wil de samenhang behouden blijven. Het verband tussen mentale toegankelijkheid en soorten verwijzingen Mate van toegankelijkheid Soort verwijzing Voorbeeld volledige naam + Meneer Jansen, hoogleraar toevoeging natuurkunde naam / rol / beroep meneer Jansen / de hoogleraar achternaam Jansen voomaam Piet körte lexicale beschrijving de man / de grijsaard aanwijzende beschrijving deze man voornaamwoord hij / deze ellips Minimaal toegankelijk Maximaal toegankelijk Deze schaal geeft een goed idee van de betekenis van de manier van verwijzen voor de lezer: het toekennen van samenhang tussen zinnen kan moeilijker of gemakkelijker worden gemaakt door de keuze van de verwijzer. In dit verband is het interessant om nog eens naar de voorbeeldtekst over de hondenschool aan het begin van dit hoofdstuk te kijken. De hoofdpersoon in deze tekst wordt geintroduceerd door het noemen van haar naam: Jolanda Bijl. Daarna wordt er naar deze persoon verwezen met alleen haar achternaam, met ze en met haar voomaam. Deze verwijzingen in de tekst leveren geen inter-pretatieproblemen op, maar wie is nou toch Jolanda Bijl? Pas in de tweede almea wordt duidelijk dat ze niet een van de cursisten is, maar de persoon die de cursus geeft. De tekst was waarschijnlijk duidelijker geweest als Jolanda Bijl 54 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEANALYSE 55 niet alleen met haar naam maar ook met haar functie als eigenaresse van de hondenschool Dog City was geintroduceerd. Overspecificatie en onderspecificatie In het voorgaande maakten we duidelijk dat er problemen kunnen ontstaan als met minimale middelen wordt verwezen naar een referent die met (meer) maximaal toegankelijk is. Het omgekeerde is echter ook mogelijk: er worden maximale middelen gebruikt terwijl de referent nog voldoende mentaal toegankelijk is. In dat geval spreken we van overspecificatie. Een voorbeeld van overspecificatie (uit UJ-nieuws, 9 juni 2005 Detlef Lohse, hoogleraar vloästoffysica aan de faculteit Technische Natuurwetenschappen, is een van de vier Nederlandse toponderzoekers die de Spinozapremie 2005 van NWO ontvangt: anderhalf miljoen euro. Dat werd maandag in Den Haag behend gemaakt. Lohse wordt gelauwerd van-wege zijn wereldwijd erkende verklaring van soluminescentie en zijn onderzoek op hei gebied van warmtetransport en turbulenüe. Het jaar 2005 legde Detlef Lohse (Hamburg, 1963) tot dusver geen windeieren. Hij werd benoemd tot universiteitshoogleraar (maart), mocht toetreden tot de Konmklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (apnl) en nu dus de Spinozapremie, ook wel de Nederlandse Nobelprijs: de hoogste wetenschappelijke onderscheiding van het land. In deze tekst wordt de hoofdpersoon uitgebreid geintroduceerd (gegeven de bron van het bericht spreekt vanzelf dat hij aan de Umversiteit Twente verbon-den is ). In de derde zin wordt naar hem verwezen met alleen zijn achternaam. Dit is m dit geval voldoende. De referent is tijdens het lezen van de tweede zin nog mentaal toegankelijk. In de eerste zin na de inleiding wordt er weer met veel lexicaal materiaal naar de hoofdpersoon verwezen. Zijn complete naam wordt genoemd met daarbij zijn geboorteplaats en -jaar. Deze uitgebreide ver-wijzing is niet noodzakelijk yoor het begrip van de tekst. De hoofdpersoon is bij het lezen van de eerste zih van de tweede alinea nog mentaal toegankelijk. Het gebruiken van een uitgebreidere beschrijvmg is dan een vorm van overspecificatie. In dit geval is de overspecificatie wel te begrijpen, omdat naar een nieuw tekstdeel wordt overgegaan (van inleidmg naar hoofdtekst). Het idee is dat de scheiding tussen de twee tekstdelen een afstand schept die de overspecificatie rechtvaardigt. Overspecificatie kan het lezen van een tekst ook bemoeilijken, niet omdat het begrip van de tekst dooř overspecificatie kan afnemen maar omdat een tekst waarin bijvoorbeeld constant de complete naam van een persoon genoemd wordt langer wordt dan nodig is en niet prettig is om te lezen. In bepaalde gevallen kan overspecificatie het lezen van een tekst echter ook vergemakkelijken. Hustinx (1996; zie ook Vonk, Hustinx en Simons, 1992) heeft laten zien dat een overspecificatie door lezers gemterpreteerd wordt als een signaal voor het begin van een nieuw onderwerp in de tekst. Als een tekst over een bepaalde persoon bijvoorbeeld eerst gaat over het beroep van deze persoon en daarna over zijn vrijetijdsbesteding, dan kan het nuttig zijn om bij het begin van dit tweede deel een overspecificatie te gebruiken om deze persoon aan te duiden door bijvoorbeeld de volledige naam nog eens te noemen. De lezer zal dit opvatten als een signaal voor het begin van een nieuw onderwerp binnen de tekst. Er kan ook te weinig talig materiaal worden gebruikt om naar iets of iemand te verwijzen. In dat geval spreken we van onderspecificatie. Daarvan is sprake in voorbeeld (20). (20) Anke heeft maar een zus en die woont al jaren in Noorwegen. Ze zou het wel gezellig vinden om wat dichter bij haar in de buurt te wonen, maar ze kan het prachtige Scandinavische landschap niet meer missen. Tijdens het lezen van (20) is niet direct duidelijk naar wie ze aan het begin van de tweede zin verwijst, omdat er in de eerste zin twee personen worden opge-voerd naar wie met ze verwezen zou kunnen worden. Anke lijkt de belangrijkste figuur in de tekst. Daarom zouden lezers eerder kunnen verwachten dat ze naar Anke verwijst dan naar haar zus. Dit geldt ook voor ze later in de tekst. Pas op het moment dat de lezers het prachtige Scandinavische landschap lezen, begrijpen ze dat met ze twee maal de zus van Anke werd bedoeld. Onderspecificatie (ook wel referentiele ambiguiteit genoemd) maakt een tekst vrijwel altijd moeilijker te begrijpen. 2.3.4 Referentiele analyse en oplossen van problemen Welke conclusies moet je nu trekken naar aanleiding van je bevindingen van een referentiele analyse? Wanneer is een tekst nu referentieel coherent te noemen? Drie criteria liggen daaraan ten grondslag: het aantal verwijzingen, de afstand en een goede interpretatie van lexicale verbanden. Aantal verwijzingen en afstand. De optimale situatie is dat in elke zin minimaal een keer referentieel verwezen wordt, en dan liefst door middel van een afhankelijke verwijzer (want die zijn dwingender voor de interpretatie) over körte afstand. Medierende verwijzingen zijn erg goed om een onderwerp toegankelijk te houden, en duiden op een continuering van het onderwerp. Er moet natuurlijk niet al te lang gebruik worden gemaakt van medierende verwijzers, anders is de lezer op een bepaald moment vergeten om wie of waarover het gaat. 56 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEAN ALYSE 57 Als er een nieuw onderwerp aangesneden wordt in de tekst, bijvoorbeeld bij een nieuwe alinea, dan mag er juist niet afhankelijk pronominaal verwezen worden over een alineagrens heen, maar moet er lexicaal verwezen worden. Bij een nieuw (sub)onderwerp moeten volledige lexicale verwijzers of nieuw geintroduceerde referenten ervoor zorgen dat de voorgaande tekst minder toe-gankelijk wordt. Lexicale verbanden. Ook lexicale verbanden dragen bij aan coherentie, zowel 'gewone' als collocati-onele. Een lexicale keten geeft duidelijk aan over welk onderwerp de tekst gaat. Over collocationele verbanden kan gezegd worden, dat die niet te vergezocht moeten zijn, en voor íedereen duidelijk te interpreteren moeten zijn. Wanneer is een tekst moeilijk te begrijpen? Als referentiek verwrjzingen ont-breken of over een grote afstand gelegd moeten worden, als collocationele lexicale verwijzingen moeilijk opgelost kunnen worden, kortom, als er (te) veel interpretatie moet plaatsvinden op basis van (te) weinig talige middelen. Begrip van de tekst wordt ook bemoeilijkt als een verandering van onderwerp met gepaard gaat met voldoende lexicale middelen die een nieuwe pronominale of lexicale keten starten. Hoe kan een tekst die niet referentieel coherent is, verbeterd worden tot een begrijpelijke coherente tekst? - Ten eerste kan een schrijver ervoor zorgen dat een te grote afstand over-brugd wordt door mediérende verwijzers. - Als dat niet lukt (omdat het een tijdje over een ander onderwerp gaat) dan moet een pronominale verwijzer lexicaal gemaakt worden. Hoe groter de afstand, hoe lexicaler de verwijzing. - Als er erg veel lexicaal verwezen wordt, terwijl dat niet nodig is voor de toegankelijkheid, dan is het beter bepaalde lexicale verwijzers te vervangen door pronominale en afhankelijke verwijzers. - Als sommige collocationeel lexicale verbanden moeilijk gelegd kunnen worden, dan is een nadere toevoeging bij het woord een goede oplossing. Bijvoorbeeld: "De rozenverkoper, die in geen enkel Portugees jado-restaurant ontbreekt, kwam aan ons tafeltje staan". - En tot slot, als bij de analyse blijkt dat verwijzingen van de hak op de tak springen, dan kan een verandering in de volgorde helpen: zinnen die over hetzelfde onderwerp gaan worden bij elkaar gezet zodat pronominale en lexicale ketens ontstaan. 2.4 Relationele coherentie In de vorige paragraaf is duidelijk geworden dat de samenhang binnen een tekst beoordeeld kan worden door te kijken naar de referentiek verbanden tussen de zinnen. Hoe meer (correct gespecificeerde) verbanden er zijn, hoe samenhangender de tekst is. Het is echter ook mogelijk teksten te schrijven waar behoorlijk wat referentiek verbanden in voorkomen, maar die toch niet samenhangend zijn. Een voorbeeld van zo'n tekst is (21). (21) Arriba is de Studentenbasketbalvereniging van de Universiteit Twente. Deze universiteit is de enige campusuniversiteit in Nederland. Nederland is in het buitenland vooral bekend om zijn kaas, tulpen, drugsbeleid en zijn vorsten-huis. Het vorstenhuis vormt een belangrijke bron van inkomsten voor de zogenaamde roddelbladen. De tweede zin van (21) is door middel van een lexicale relatie aan de eerste zin gerelateerd: deze universiteit verwijst naar de Universiteit Twente. Ook tussen de tweede en de derde zin bestaat een lexicale relatie: Nederland in de derde zin verwijst naar Nederland in de tweede zin. Het vorstenhuis en zijn vorstenhuis bewerkstelligen een referentieel coherentkverband tussen de laatste twee zinnen. Ondanks deze referentiek coherentierelaties valt moeilijk vol te houden dat (21) een begrijpelijke, samenhangende tekst is. Het onderzoeken van uitslui-tend de referentiek coherentierelaties is dus niet voldoende om een oordeel te kunnen geven over de samenhang in een tekst. Een andere manier om de samenhang in een tekst te onderzoeken is een analyse van de relationele coherentie. Daarbij wordt nagegaan welke betekenisrelaties er bestaan tussen de eenheden. Bij de referentiek analyse zijn afhankelijke verwijzingen binnen de zin altijd grammaticaal gebonden, en daarom is een referentiek analyse pas betekenisvol als die tussen zinnen uitgevoerd wordt. Voor relationele verbanden geldt deze beperking niet. Omdat er relationele verbanden kunnen optreden tussen zinnen, zinsdelen en zelfs tekstdelen, ligt de eenheid van analyse niet vast. In de tweede alinea van onderstaande voorbeeldtekst over de broodbak-machine wordt in het tweede deel beweerd dat Teflon in de geneeskunde wordt gebruikt en wordt in het eerste deel uitgelegd waarom dit het geval is. Tussen de twee dekn van deze zin bestaat een betekenisrelatk die we causaal noemen; in het eerste deel wordt de reden gegeven voor de handeling die in het tweede deel wordt beschreven. Er bestaat ook een betekenisrelatie tussen de zinnen van de derde alinea. Dit is een zogenaamde voorwaarde-gevolgrelatie. In de derde zin wordt een gevolg (giftige dampen) beschreven dat alleen kan optreden als aan de voorwaarde wordt voldaan die in de tweede zin wordt beschreven (over-verhitting). 58 TEKSTANALYSE COHERENTIEAN ALYSE 59 Voorbeddtekst uit een handleiding voor een broodbakmachine (LG, model HB-202CE), met enkele wijzigingen Wat is Teflon? Met Teflon beklede voorwerpen hebben een zeer glad oppervlak, waaraan vrijwel niks blijft plakken. Omdat Teflon door het menselijk organisme zo goed wordt verdragen, wordt in de geneeskunde de buitenzijde van de in hei lichaam ingeplante voorwerpen vaak met een Teflonlaag bekleed. Teflon is op zichzelf dus niet schadelijk voor de gezondheid. Het is alleen schadelijk wanneer het wordt oververhit. Dan ontstaan giftige dampen, zoals bij de verbranding van andere kunststoffen. Teflon is immers ook een kunststof. Het voorbeeld laat zien dat het bij een analyse van de relationele coherentie kan gaan om relaties tussen zinnen, maar ook om relaties binnen zinnen. De tweede zin in de voorbeeldtekst bestaat uit twee beweringen: - "Teflon wordt door het menselijk organisme zeer goed verdragen." - "In de geneeskunde wordt de buitenzijde van de in het lichaam ingeplante voorwerpen vaak met een Teflonlaag bekleed." De relatie tussen die twee beweringen, aangeduid met omdat, zorgt hier voor coherentie. Ook relaties tussen grotere eenheden dan zinnen, bij voorbeeld ali-neas, kunnen bij een relationele coherentieanalyse in kaart worden gebracht. In de volgende paragraaf wordt besproken op welke manier relationele coherentie in een tekst met woorden verduidelijkt kan worden zodat je de relatie kunt herkennen. In paragraaf 2.4.2 komen de verschillende typen relationele verbanden aan bod. Het is niet altijd gemakkelijk te bepalen welke relationele verbanden er bestaan binnen een tekst. Als de relationele verbanden binnen een tekst niet duidelijk zijn dan moet een lezer, net als bij onduidelijke referentiek verbanden, veel moeité doen om een mentale representatie van de tekst op te bouwen. Zo'n tekst is moeilijker te begrijpen dan een tekst met duidelijke relationele verbanden. In paragraaf 2.4.3 worden de oorzaken van enkele inter-pretatieproblemen besproken. 2.4.1 Coherentiemarkeerders Omdat het bij relationele coherentie gaat om de betekenisrelatie tussen twee tekstdelen en deze analyse niet zozeer gericht is op de precieze woorden in een tekst, kun je relationele verbanden vaak niet direct herkennen met behulp van de woorden in een tekst. Voorbeeld (22) hieronder is een voorbeeld van een oorzaak-gevolgrelatie. Je kunt dit echter niet bepalen met behulp van de gebruikte woorden. (22) De trein had vertraging. Ik kwam te laat op mijn werk. Voorbeeld (23) hieronder heeft dezelfde betekenis als (22). Er is hier ook spra-ke van een oorzaak-gevolgrelatie. Maar in dit geval kun je hier ook in de tekst een aanwijzing voor vinden. Het woord daardoor geeft aan dat in het eerste deel van het voorbeeld de oorzaak beschreven wordt van hetgeen in het tweede deel beschreven wordt. Woorden die aangeven welke betekenissamenhang er is tussen twee eenheden, worden coherentiemarkeerders (ook wel: signaalwoorden) genoemd. (23) De trein had vertraging. Daardoor kwam ik te laat op mijn werk. Lezers zullen niet veel moeite hebben om (22) te begrijpen. Ze kunnen de oorzaak-gevolgrelatie ook zonder daardoor interpreteren. Dit voorbeeld laat zien dat relationele verbanden niet altijd met een coherentiemarkeerder gemarkeerd hoeven te worden. Lezers zijn in het algemeen erg goed in het zelf interpreteren van betekenisrelaties tussen tekstdelen. Toch blijkt uit onderzoek dat de aanwezigheid van coherentiemarkeerders invloed heeft op het vormen van de mentale tekstrepresentatie (Cozijn, 2000; Noordman en Vonk, 1998; Sanders en Noordman, 2000; Redeker, 1990). Degand en Sanders (2002) hebben aan-nemelijk gemaakt dat in natuurltjke teksten de aanwezigheid van woorden zoals omdat en daardoor de begrijpelijkheid van de tekst bevordert. Uit het onderzoek van Kamalski, Lentz en Sanders (2004) blijkt dat het effect van markeerders afhangt van het doel van de tekst (informatief of persuasief). Onderzoek heeft overigens aangetoond dat de afwezigheid van coherentiemarkeerders niet betekent dat lezers geen samenhang in een tekst zien. Lezers doen juist altijd hun best om betekenisrelaties te leggen, zelfs als die er niet zijn. Ze gaan altijd op zoek naar samenhang binnen teksten, ook als deze er op het eerste gezicht niet is. Het volgende voorbeeld van Hobbs (1979) is beroemd geworden. (24) John took a tram from Paris to Istanbul. He likes spinach. Er zijn geen coherentiemarkeerders aanwezig in (24) en de zinnen lijken niets met elkaar te maken te hebben. Toch zullen lezers proberen een samenhangend geheel van de twee zinnen te maken door bijvoorbeeld te veronderstellen dat er in Istanbul meer of lekkerdere spinazie te verkrijgen is dan in Parijs. Ze zullen dus de tweede zin interpreteren als de reden van Johns vertrek naar Istanbul. Lezers proberen overigens niet alleen een relationeel coherente representatie van de tekst te maken, maar ook een referentieel coherente representatie. Dit kun je afleiden uit het feit dat iedereen He interpreteert als John. 60 TEKSTAN ALYSE CÜHERENTIEAN ALYSE 61 2.4.2 Verschalende typen relationele coherenüe Net zoals er verschillende typen referentiele coherentieverbanden zijn, zijn er ook verschillende soorten relationele coherentieverbanden, die door verschillende coherentiemarkeerders zichtbaar gemaakt kunnen worden in een tekst. De laatste dertig jaar zijn er verschillende classificeringen van relationele verbanden gemaakt. Hovy (1990, in: Sanders, Spooren en Noordman, 1993) komt op basis van bestudering van de literatuur over coherentierelaties tot meer dan 350 soorten relaties. In sommige onderzoeken worden tientallen soorten relaties onderscheiden. Andere indelingen zijn minder gedetailleerd. Een van de bekendste indelingen in verschillende typen relationele verbanden is de indeling van Meyer (1975). Een andere bekende classificatie is die van Mann en Thompson (1986). Pander Maat (2002) beschrijft in zijn boek een zeer gedetailleerde indeling. Sanders, Spooren en Noordman (1992) beschrij-ven een indeling in twaalf groepen relaties. De genoemde indelingen vertonen allemaal enige overlap met elkaar maar ze verschillen ook op allerlei punten van elkaar. De indeling die in deze para-graaf beschreven wordt, is gebaseerd op drie eigenschappen van relaties tussen zinnen: causaliteit, volgorde en polariteit. Deze eigenschappen zijn gebaseerd op het onderzoek van Sanders, Spooren en Noordman (1992). Zij hebben ook aangetoond dat lezers deze verschillende relaties kunnen herkennen. Causale relaties De eerste eigenschap op basis waarvan relationele verbanden ingedeeld kunnen worden is causaliteit. Causale relaties zijn relaties tussen tekstdelen waarin toestanden of gebeurtenissen worden beschreven waarbij de ene toestand of gebeurtenis de oorzaak is van de andere toestand of gebeurtenis. Dit kunnen dus relaties zijn binnen zinnen, tussen zinnen of tussen grotere tekstdelen. Oorzaak-gevolg Oorspronkelijk werden alleen oorzaak-gevolgrelaties zoals de voorbeelden (25) en (26) tot de causale relaties gerekend. (25) Inge is ziek. Ze komt niet op mijn verjaardagsfeestje. (26) Er hangt dichte mist in het westen van het land. Daardoor zijn verschillende kettingbotsingen ontstaan. In de indeling die hier gebruikt wordt, is het begrip causaal opgerekt. De vol-gende relaties die op de oorzaak-gevolgrelatie lijken, worden ook tot de causale relaties gerekend. Middel-doel In voorbeeld (27) wordt een middel-doelrelatie weergegeven. (27) Rembrandt maakte olieverfstudies ter voorbereiding op bekende grote schil-derijen, alleen om te zien hoe het hoofd van een persoon er in ongewone belichting precies uitziet. (De Volkskrant, 21 juni 2006) Het gaat om een middel dat ingezet wordt om een bepaald doel te bereiken: bekijken wat het effect is van ongewone belichting. De coherentiemarkeerder om wordt vaak gebruikt bij middel-doelrelaties. Achter een middel-doelrelatie ligt altijd een causale relatie: verondersteld wordt dat het middel zal leiden tot het doel (in dit geval: dat het maken van de olieverfstudies zal leiden tot de wetenschap hoe het hoofd er in ongewone belichting uitziet). Voorwaarde-gevolg Een derde causale relatie is de voorwaarde-gevolgrelatie, zoals die in (28). Ook deze relatie is afgeleid van de oorzaak-gevolgrelatie. In dit geval is er sprake van een gevolg dat alleen optreedt als er aan een bepaalde voorwaarde is voldaan. (28) Als mijn familieleden een bepaalde Staat van opwinding bereiken, bij een anderhalfjaarlijkse hereniging bijvoorbeeld, gaan we heel hard praten en rare dingen doen. (website NRC Handelsblad, 21 juni 2006, Aaf Brandt Corstius) In voorbeeld (28) wordt beweerd dat de familieleden van de schrijfster hard gaan praten en rare dingen gaan doen, als er aan de voorwaarde is voldaan dat ze, bijvoorbeeld bij een bijzondere gelegenheid, een bepaalde Staat van opwinding bereikt hebben. Voorwaarde-gevolgrelaties worden vaak verduidelijkt door gebruiken te maken van de woorden als ...dan, of alleen als (zoals in 28). Probleem-oplossing In voorbeeld (29) is sprake een probleem, een gevaarlijke verkeerssituatie, dat opgelost gaat worden door het plaatsen van stoplichten. Daaronder zit de ver-onderstelling dat de stoplichten zullen leiden tot de oplossing van het probleem, dus een oorzaak-gevolgrelatie. In (29) wordt de coherentiemarkeerder daarom gebruikt. (29) Het kruispunt van de Molenstraat en de Oude Schoolweg is levensgevaar-lijk. Er zijn daar de laatste maanden al drie ernstige ongelukken gebeurd. Daarom heeft de gemeente besloten dat er zo snel mogelijk stoplichten geplaatst zullen worden. Argument-standpunt De laatste soort causale relatie die we hier onderscheiden, is een argument-standpuntrelatie, zoals in voorbeeld (30), waar de coherentiemarkeerder daarom wordt gebruikt. 62 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEAN ALYSE 63 (30) Er was geen reden om aan te nemen dat de Journalisten een grotere rol heb-ben gespeeld dan die van 'doorgeefluik'. Daarom had de AIVD het gebruik van bijzondere bevoegdheden zoals afluisteren en observeren niet tegen de Journalisten mögen inzetten. (website De Volkskrant, 21 juni 2006) In het eerste deel van dit voorbeeld wordt een argument gegeven voor het standpunt dat de AIVD geen bijzondere bevoegdheden had mögen inzetten. Een argument dat leidt tot een bepaalde conclusie of standpunt is op te vatten als een soort oorzaak die leidt tot een bepaald gevolg. Additieve relaties De relaties die niet tot de uitgebreide categorie van causale relaties behoren, worden additieve ('toevoegende') relaties genoemd. Tekstdelen die zo'n relatie met elkaar hebben, hören duidelijk bij elkaar, maar de relatie is minder spe-cifiek dan in het geval van een causale relatie. Er is vaak niet veel meer aan de hand dan dat hetgeen beweerd wordt in tekstdeel 1 het geval is en hetgeen beweerd wordt in tekstdeel 2 ook het geval is. Opsomming De meest algemene vorm van additieve relaties is de opsomming, zoals in (31). Deze relatie wordt vaak gemarkeerd met en of ook. (31) Op mijn verjaardag gisteren, heb ik ontzettend veel cadeautjes gekregen. Mijn broer en zus verrasten me met treinkaartjes naar Berlijn, waar ik al erg lang een keer naartoe wil, mijn vrienden hadden een paar leuke boeken voor me gekocht, mijn taňte kwam aanzetten met een enorme bos bloemen, en van de buren kreeg ik een bioscoopbon. Voorbeeld In voorbeeld (32) wordt eerst een algemene situatie beschreven: het ophopen van afvalstoffen. Daarna wordt een specifiek geval beschreven dat onder die algemene situatie valt: de opeenhoping van bilirubine. Dit voorbeeld maakt de algemene situatie concreter. (32) Bij ernstige leverziekten kunnen afvalstoffen zieh ophopen in het lichaam. Een voorbeeld hiervan is bilirubine. Dit is een afvalproduct van hemoglobine, de rode bloedkleurstof. Bij leverziekten ontstaat vaak een opeenhoping van bilirubine in het bloed. Parafrase, samenvatting In (33) beschrijft de schrijfster wat zij onder een echt circus verstaat. Aan het eind gebruikt ze de coherentiemarkeerder kortom om aan te geven dat ze haar beschrijving gaat samenvatten. (33) Dit was een echt circus: een onduidelijke tent met loslopend gedierte, een depressieve, niet kunnende rekenende Tsjechische achter de kassa, en een spreekstalmeester die tijdens de ontvangst een Fanta bestelde bij de juf-frouw van de drankjes. Kortom: een circus zoals een circus hoort te zijn. (Aaf Brandt Corstius in NRC Next, 21 februári 2008) In voorbeeld (34) hieronder wordt twee maal dezelfde conclusie getrokken, maar in verschillende bewoordingen. De tweede formulering is een parafrase van de eerste. De coherentiemarkeerder ofwel wordt gebruikt om dat aan te geven. (34) Bij gewichtstoename speelt dus niet alleen dieet, maar ook aanleg een belang-rijke rol, schrijft Rose. Ofwel: tweelingonderzoek nuaneeert de gedachte dat dik zijn alleen maar 'eigen schuld, dikke buk' is. (NRC Next, 15 februári 2008) Proces of procedure Een proces is een opsomming van een aantal gebeurtenissen die na elkaar plaatsvinden. Die gebeurtenissen kunnen een causale samenhang vertonen (de ene veroorzaakt de volgende), maar noodzakelijk is dat niet. Voorbeeld (35) beschrijft een proces. (35) De vrouw stond in januári 2005 te wachten voor een stoplicht in Amsterdam, toen de 19-jarige Ali el B. haar portier opentrok en haar tas pakte. Hij sprang vervolgens bij een vriend achterop de scooter. Germaine C. reed achteruit, raakte de scooter en reed tegen een boom. Het slachtoffer kwam klem te zitten tussen de auto en de boom. Hij overleed ter plekke. (NRC Next, 21 februári 2008) Een procedure is een variant op een proces. Hier gaat het om een reeks han-delingen die uitgevoerd moeten worden om een bepaald doel te bereiken. Bij een procedure is er dus tevens sprake van een middel-doelrelatie. Het speci-fieke van een procedure is dat het middel bestaat uit een reeks acties. Kenmerkend voor procedures is dat ze vaak worden gepresenteerd in de vorm van een genummerde lijst. Voorbeeld van een procedure (uit de online help bij Microsoft Word) Hoe kunt u de opmaak van een document beperken? 1 ■ Klik op Document beveiligen in het menu Extra. 2. Schakel in het taakvenster Document beveiligen het selectievakje Opmaak beperken tot een aantal opmaakprofielen in. 3. Klik op Instellingen. 64 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEAN ALYSE 65 4. In de lijst met opmaakprofielen in het dialoogvenster Opmaakbcpcrkingen schakelt u de selectievakjes in voor de opmaakprofielen die u wilt loestaan en schakelt u de selectie-vakjes uit voor de opmaakprofielen die u niet wilt toestaan in het document. 5. Als u de opmaak wilt beperken tot het minimum aantal aanbevolen keuzes, klikt u op Aanbevolen minimum. U kunt de opmaak nog verder beperken, maar dan verwijderl u opmaakprofielen die door Microsoft Word worden gebruikl in bepaalde voorzieningen, zoals inhoudsopgaven of lijsten met opsommingsekens of nummering. 6. Als u bepaalde AutoOpmaak-functies, zoals het omzetten van 4/2' in 'V4', wilt behouden, schakelt u het selectievakje Toestaan met AutoOpmaak de opmaakbeperkingen te verbreken 7. Klik op Ja, ajdwingen van beveiliging starten. 8. Typ een wachtwoord in het vak Nieuw wachtwoord opgeven (optioneel) en lyp het wachl-woord vervolgens opnieuw ter bevestiging. Extra injormatie Bij de laatste vorm van additieve relaties die we hier onderscheiden, gaat het niet om een specifiek voorbeeld, of om een samenvatting maar om een toelich-ting op de situatie of - algemener - om extra informatie over een situatie. In de laatste zinnen van voorbeeld (36) (een gewijzigde versie van (31)) wordt bijvoorbeeld meer informatie gegeven over de bos bloemen die de ik-figuur krijgt. (36) Op mijn verjaardag gisteren, heb ik ontzettend veel cadeautjes gekregen. Mijn broer en zus verrasten me met treinkaartjes naar Berlijn, waar ik al erg lang een keer naartoe wil, mijn vrienden hadden een paar leuke boeken voor me gekocht, mijn tante kwam aanzetten met een enorme bos bloemen. Die bestond uit heel veel witte rozen, gecombineerd met allerlei andere bloemen. Het was werkelijk niet normaal hoe groot die bos was. Mijn tante kon er amper mee door de deur. Volgorde We hebben tot nu toe gedaan alsof relationele verbanden altijd dezelfde volgorde hebben: eerst de oorzaak dan het gevolg, eerst het argument, dan het standpunt. Dit is echter niet altijd het geval. Vaak kunnen deze causale relaties in twee verschillende volgordes gepresenteerd worden, ofwel eerst de oorzaak en dan het gevolg, zoals in (37), ofwel eerst het gevolg en dan de oorzaak, zoals in (38). (37) In het zuiden van de Verenigde Staten heerst al enkele weken een grote droogte. De laatste dagen zijn er enorme bosbranden uitgebroken. (38) De laatste dagen zijn in het zuiden van de Verenigde Staten enorme bosbranden uitgebroken. In dat gebied heerst al enkele weken een grote droogte. De voorbeelden hieronder laten zien dat de middel-doelrelatie in voorbeeld (27) ook gemakkelijk veranderd kan worden in een doel-middelrelatie, zonder dat de betekenis van de tekst verändert. (27) Rembrandt maakte olieverfstudies ter voorbereiding op bekende grote schil-derijen, alleen om te zien hoe het hoofd van een persoon er in ongewone belichting precies uitziet. (website De Volkskrant, 21 juni 2006) (39) Alleen om te zien hoe het hoofd van een persoon er in ongewone belichting precies uitziet, maakte Rembrandt olieverfstudies ter voorbereiding op bekende grote schildenjen. Bij additieve relaties kan de volgorde van de onderdelen in het algemeen niet gevarieerd worden. Alleen bij een opsomming maakt het soms niet uit in welke volgorde de delen staan. De volgorde van een procesrelatie ligt vast. Bij de andere drie relaties is het meestal zo dat eerst het begrip of de situatie wordt genoemd en daarna het voorbeeld, de samenvatting of de extra informatie wordt gegeven. Polariteit De derde eigenschap die van belang is bij het classificeren van coherentie-relaties is de polariteit van de relaties. Hiermee wordt bedoeld dat een relatie tussen twee tekstdelen positief of negatief kan zijn. In voorbeeldzinnen (40) en (41) is beide sprake van een doel-middelrelatie. (40) Dankzij reddingsacties van de brandweer en goeiige buurtbewoners kwam de kat uit de boom. (41) Ondanks reddingsacties van de brandweer en goeiige buurtbewoners kwam de kat niet uit de boom. Het verband in (40) is positief. Het middel, de reddingsacties, heeft geleid tot het gewenste doel. Deze relatie wordt gemarkeerd door de markeerder dankzij. Het verband in (41) is negatief. Het middel is ingezet, maar heeft niet het gewenste doel bereikt. Zo'n negatieve relatie wordt contrastief genoemd. De relatie in (41) wordt gemarkeerd door ondanks. Dit is een veelgebruikte cohe-rentiemarkeerder om negatieve causale relaties mee aan te geven, net zoals de woorden hoewel en toch. Ook andere causale relaties komen voor in een negatieve variant. Voorbeeld (42) is een contrastieve oorzaak-gevolgrelatie, voorbeeld (43) is een contrastie-ve voorwaarde-gevolgrelatie, voorbeeld (44) een contrastieve probleem-oplos-singrelatie en voorbeeld (45) een contrastieve standpunt-argumentrelatie. (42) Ondanks de dichte mist zijn er in de ochtendspits geen ongelukken gebeurd. 66 TEKSTAN ALYSE COHERENT1EAN ALYSE 67 (43) Hoewel de succesvolle atleet had voldaan aan de vooraf vastgestelde limiet, mocht hij niet naar de Olympische speien. (44) Het kruispunt van de Molenstraat en de Oude Schoolweg is levensgevaar-lijk. Er zijn daar de laatste maanden al drie ernstige ongelukken gebeurd. Toch laat de gemeente er geen stoplichten plaatsen. (45) Hoewel er geen reden was om aan te nemen dat de Journalisten een grotere rol hebben gespeeld dan die van 'doorgeefluik', had de AIVD het gebruik van bijzondere bevoegdheden zoals afluisteren en observeren tegen de Journalisten mögen inzetten. Het verschil tussen negatieve en positieve relaties kan niet alleen bij causale relaties gemaakt worden, maar ook bij opsommingen. Voorbeeld (46) hieron-der is hier een voorbeeld van. Negatieve opsommingen worden tegenstellingen genoemd. Ze worden vaak gemarkeerd met woorden als maar en terwiß. (46) Uit kostuumonderzoek bleek dat de muts op het schilderij een werksters-mutsje was, terwijl de bontmantel te chic is voor een werkster. (website De Volkskrant, 21 juni 2006) Bij een proces of een procedure kan een negatieve relatie inhouden dat een bepaalde gebeurtenis zieh (in tegenstelling tot wat men zou verwachten) niet heeft voorgedaan, of dat een bepaalde actie niet moet worden uitgevoerd. 2.4.3 Problemen bij het interpreteren van relationele coherentie Net als bij het interpreteren van referentiele coherentie, kunnen er ook bij het interpreteren van relationele coherentie verschillende problemen optreden. De eerste categorie van problemen hangt samen met de afstand tussen de tekstde-len die een relatie met elkaar onderhouden. De tweede categorie heeft te maken met het interpreteren van coherentiemarkeerders. Deze markeerders kunnen de lezer helpen bij het begrijpen van een tekst, maar ze worden soms op een verkeerde of onduidelijke manier gebruikt. Een passage uit een publicatie van het ministerie van VROM: Lood in drinkwater, informatie over saneren, subsidie en flesvoeding Lood in drinkwater We hebben in Nederland - gelukkig - drinkwater van een zeer goede kwaliteii. Natuurlijk willen we dat zo houden. Loden leidingen komen alleen voor in huizen die gebouwd zijn voor 1960. Daarom is het de bedoeling om vóór 2005 alle loden waterleidingen te vervan-gen. Daaraan zullen de waterleidingbedrijven en het ministerie van VROM hun steentje bij-dragen. U kunt namelijk subsidie krijgen als u uw loden waterleidingen gaat vervangen. Er geldt een waarschuwing tegen het gebruik van water uit loden waterleidingen voor het aan-maken van (fles)voeding voor zuigelingen tot een jaar. (...) Het is verstandig bij de bereiding van hun (fles)voeding bronwater te gebruiken of kant-en-klare (fles)voeding te nemen. Met filtreren of koken gaat het lood niet uit het water. Ook de kraan flink laten doorlopen helpt niet. Het gaat dus nadrukkelijk alleen om water dat door een loden waterleiding stroomt Afstand De twee tekstdelen die een relatie met elkaar onderhouden, kunnen van elkaar gescheiden zijn door een ander tekstdeel. In het algemeen maakt dit een tekst moeilijker leesbaar. In de voorbeeldtekst wordt in de eerste twee zinnen een doel verwoord, namelijk de kwaliteit van het drinkwater in Nederland op peil houden. Het middel dat gebruikt wordt om dit doel te bereiken, wordt niet verwoord in de derde, maar pas in de Vierde zin: "Daarom is het de bedoeling om vöör 2005 alle loden waterleidingen te vervangen". De zin die tussen de twee delen van de doel-middelrelatie Staat, zet de lezer op het verkeerde spoor: die denkt (in eerste instantie) dat daarom een relatie legt met de ouderdom van de huizen. Pas na een beetje doordenken (wat luie lezers niet doen), wordt duidelijk dat het anders zit. Een van de resultaten van een relationele coherentieanalyse van deze tekst zou dan ook de aanbeveling zijn om de derde zin te verplaatsen. Coherentiemarkeerders Het markeren van relationele coherentie kan er voor zorgen dat de relaties tussen de tekstdelen makkelijker ge'interpreteerd kunnen worden. Coherentiemarkeerders kunnen echter alleen maar helpen bij het begrijpen van een tekst als ze op de juiste manier gebruikt worden. Er ontstaan problemen bij het begrip van de tekst als er een verkeerde markeerder in een tekst wordt gebruikt. Een voorbeeld van foutief gebruik van een connectief is te vinden aan het einde van de voorbeeldtekst over lood in het drinkwater. Het woord dus in de laatste zin wijst doorgaans op een causale relatie, een argument-standpuntrelatie, maar in dit tekstfragment is het argument bij het standpunt dat alleen bij loden waterleidingen maatregelen moeten worden genomen, niet te vinden. Het komt ook regelmatig voor dat relaties gemarkeerd worden met markeerders die eigenlijk tot een andere, ruimere, relatie behoren. Normaal gesproken wordt bijvoorbeeld het woord toen gebruikt om er een additieve relatie mee te markeren. Zo is voorbeeld (47) hieronder te interpreteren, als een beschrijving van een proces: eerst verlieten de Romeinen Engeland, daarna raakte de Brüse beschaving in verval. Bijna alle lezers zullen deze twee gebeurtenissen echter niet zien als een toevallige opeenvolging, maar ze zullen denken dat er een causale relatie bestaat tussen de gebeurtenissen; de Britse beschaving raakte in verval doordat de Romeinen weggegaan waren. Dit speeifiekere verband kun je echter alleen volledig begrijpen als je voldoende voorkennis hebt van de geschiedenis. 68 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEAN ALYSE 69 (47) Toen de Romeinen Engeland verlieten, raakte de Britse beschaving in verval. Maar ook al hebben lezers geen idee van de geschiedenis, en weten ze niet dat de Romeinen vroege beschavingen gebracht hebben en dat deze later in verval zijn geraakt, dan nog proberen ze de zin als een causale relatie te interprete -ren. Lezers zijn namelijk geneigd tot een maximaal coherente interpretatie van een tekst. Causaliteit geeft een sterkere samenhang dan tijd. Dus als het enigszins kan, interpreteren we een additieve procesrelatie als een causale relatie. Het voorbeeld laat twee dingen zien: hoe belangrijk de voorkennis van de lezer is, maar ook hoe schrijvers kunnen speien (of manipuleren) met mar-keerders. Schrijvers kunnen met een additieve relatie de indruk wekken dat bepaalde gebeurtenissen causaal met elkaar samenhangen terwijl dit niet het geval hoeft te zijn. In voorbeeld (48) wordt gesuggereerd dat Piet gestolen heeft, maar dat hoeft natuurlijk niet het geval te zijn. En de schrijver zegt het ook nergens expliciet. (48) Vlak nadat ik Piet door de gangen van ons kantoor had zien lopen, merkte ik dat mijn laptop van mijn bureau was gestolen. Overzicht van relationele verbanden Hoofd- Soort relatie type (twee volgordes) (!ausaal Additief Coherentiemarkeerders (markeerders van negatieve relaties staan tussen haakjes)___ Oorzaak - gevolg Gevolg - oorzaak Middel - doel Doel- middel Voorwaarde - gevolg Gevolg - voorwaarde Probleem - oplossmg Oplossing - probleem Slandpunl - argument Argument - standpunt Opsomming (Negatief: Tegenstelling) Voorbeeld Parafrase, samenvatüng Proces doordat, daardoor, de oorzaak hiervan (hoewel, ondanks, toch) om, daarvoor, met behulp van (hoewel, ondanks, toch) als ... dan, indien (hoewel, ondanks, toch) daarom, de oplossing hiervoor (hoewel, ondanks, toch) omdat, daarom, namelijk, het argument hierbij (hoewel, ondanks, toch) en, bovendien, ook (maar, daarentegen, terwijl) zoals, bijvoorbeeld ofwel, kortom, dus ten eerste, vervolgens, daarna (maar niet) Extra informatie Het bovenstaande overzicht laat zien dat de markeerders allerlei verschillende vormen hebben. Ze kunnen in een aantal taalkundige categorieen onderver-deeld worden: - Voegwoorden, ook wel connectieven genoemd. Voorbeelden hiervan zijn want en omdat, die allebei gebruikt worden om causale relaties mee aan te duiden. - Bijwoorden, zoals bovendien, daarentegen. Deze woorden worden doorgaans gebruikt om additieve relaties mee aan te duiden. - Andere woordgroepen, zoals met het oog op, met behulp van, door middel van, ten gevolge van. Dit zijn woordgroepen die gebruikt worden om een causale relatie mee aan te duiden. - Woordgroepen die rechtstreeks de inhoud van een relatie benoemen, zoals de oplossing hiervoor is, de oorzaak is, ik heb hier de volgende argumenten voor, een voorbeeld hiervan is. - Woorden en woordgroepen die rechtstreeks aangeven dat het hier gaat om een opsomming of een proces: ten eerste, ten tweede, in de eerste plaats, vervolgens. Deze woorden en woordgroepen worden gebruikt om aan te geven in welke volgorde samenhangende gebeurtenissen zieh afspelen. 2.5 Toepassing van coherentieanalyse 2.5.1 Methode In deze paragraaf geven we een voorbeeldanalyse, waarin de referentiele en relationele analyse worden toegepast. Dit doen we aan de hand van een tekst over een onthoofd standbeeld. Na de analyse volgt een evaluatie van deze tekst en een voorstel tot mogelijke verbetering of vervolmaking van de tekst. Aanpak van een coherentieanalyse De analysefase: - Referentieel: Identificeer (vanaf de tweede zin) alle tekstuele verwijzingen, benoem het type en noem het antecedent. Noteer ook hoe groot de afstand tot het antecedent is. Noteer het resultaat in een tabel. - Relationeel: Identificeer (van zin tot zin, van zin tot meerdere zinnen, en tussen zinnen) welke relationele verbanden er bestaan, benoem de relatie en geef aan of en welke coherentiemarkeerders gebruikt worden. Noteer het resultaat in een tabel. De evaluatiefase: - Referentieel: Identificeer die plaatsen in de tekst waar de mate van toegankelijkheid van het antecedent niet in overeenstemming is met de manier van verwijzen, dus waar naar een ontoegankelijk antecedent met te weinig lexicaal materiaal verwezen wordt. Identificeer ook waar juist te veel lexicaal materiaal gebruikt wordt bij een hoogst loegankelijk antecedent, terwijl er geen sprake is van een onderwerpverandering. - Relationeel: Identificeer waar de betekenisrelatie tussen zinnen niet duidelijk is. 70 TEKSTAN ALYSE COHERENT1EAN ALYSE 71 De verbeterfase: - Referentieel: Zorg dat de mate van toegankelijkheid van het antecedent in overeenstem-mmg is met de male van lexicale volledigheid. Dus zorg bij weinig toegankelijke ante-cedenten voor voldoende lexicaal materiaal, zorg bij volledig toegankelijke anteceden-ten voor pronominale (afhankelijke, niet-lexicale) verwijzingen, en zorg dat er bij een onderwerpverandering met volledig lexicaal materiaal verwezen wordt, ook al is het antecedent zeer toegankelijk. - Relationeel: Zorg bij een onduidelijke coherentierelatie dal het type relatie gemarkeerd wordt door een coherentiemarkeerder. Staan de verschillende onderdelen van een relatie ver uit elkaar, verander dan de volgorde van de tekst. 2.5.2 Voorbeeld Een bericht uit de Volkskrant van 7 juni 2006 Onthoofding van Nachtwacht lijkt moderne thriller Van onze verslaggeefster Cecile Elffers De poging van regisseur Peter Greena-way om van De Nachtwacht een moderne thriller te maken, lijkt dit Weekend directe navolging gevonden te hebben. De bronzen beeldengroep van De Nachtwacht op het Amsterdamse Rembrandtplein is zondagochtend vroeg vernield. Een van de 22 beeiden werd door onbekenden omgegooid en onthoofd. Medewerkers van café Schiller troffen het bronzen hoofd maan-dagochtend aan en brachten het in vei-ligheid. Het slachtoffer is de zogenoemde 'man met de muskeť. Volgens Greenaways nieuwe multimediaproject Nightwatching, te zien in het Rijksmuseum, is deze man Martijn Geij-le, de moordenaar van kapitein Piers Hassel-burgh. Maar de hele groep schutters is in Greenaways lezing betrokken in het moord-complot. Als een bezoeker van Nightwatching zozeer meegesleept werd door het verhaal dat hij besloot tot wraak, dan lo-pen mogelijk ook de andere bronzen samen-zweerders gevaar. Peter Greenaway is geschokt door het vanda-lisme maar ziet geen verband met zijn project. 'Ik maak me wel zorgen of ik met mijn project De Nachtwacht zelf niet in gevaar breng. Het werk hangt nu immers in een donkere zaal, omgeven door honderden mensen. Maar wat er op het Rembrandtplein is gebeurd, lijkt me gewoon een daad van dronken Britse hooligans.' De Ondernemersvereniging Rembrandtplein, initiatiefnemer van de beeldengroep, onder-zoekt nog of er permanent cameratoezicht op het kunstwerk kan komen. Het beeld had een waarde van ioo duizend euro maar was goed verzekerd. Een van de ondernemers ver-klaart: 'Financieel zal dit weinig gevolgen hebben, maar het is diep triest, zo'n zinloze daad.' Voorbereiding Voorafgaand aan de eigenlijke analyse van de tekst is het raadzaam de tekst een keer goed door te lezen en daarbij alvast te letten op passages die ervoor zou-den kunnen zorgen dat de tekst moeilijker te lezen is. Zet bij een moeilijke of minder samenhangende passage alvast een kruisje in de kantlijn om naderhand na te kunnen gaan wat er aan de hand zou kunnen zijn met deze zinnen. Daarna wordt de tekst verdeeld in genummerde zinnen. Vervolgens leest u de tekst zin voor zin nogmaals en onderstreept u de woorden die verwijzen naar eerder genoemde woorden uit de vorige zin(nen). Zet een pijltje naar het antecedent. Zodra u tijdens het lezen van de tekst ook al een coherentierelatie herkent, noteert u die in de kantlijn. Onderstreep ook alle coherentiemarkeerders die u ter plekke herkent. Bewerking: de tekst verdeeld in genummerde zinnen (1) De poging van regisseur Peler Greenaway om van De Nachtwacht een moderne thriller te maken, lijkt dit weekend directe navolging gevonden te hebben. (2) De bronzen beeldengroep van De Nachtwacht op het Amsterdamse Rembrandtplein is zondagochtend vroeg vernield. (3) Een van de 22 beeiden werd door onbekenden omgegooid en onthoofd. (4) Medewerkers van café Schiller troffen het bronzen hoofd maandagochtend aan en brachten het in veiligheid. (5) Het slachtoffer is de zogenoemde 'man met de muskeť. (6) Volgens Greenaways nieuwe multimediaproject Nightwatching, te zien in het Rijksmuseum, is deze man Martijn Geijle, de moordenaar van kapitein Piers Hasselburgh. (7) Maar de hele groep schutters is in Greenaways lezing betrokken in het moordcom-plot. (8) Als een bezoeker van Nightwatching zozeer meegesleept werd door het verhaal dal hij besloot tot wraak, dan lopen mogelijk ook de andere bronzen samenzweerders gevaar. (9) Peter Greenaway is geschokt door het vandalisme maar ziet geen verband met zijn project. (10) Ik maak me wel zorgen of ik met mijn project De Nachtwacht zelf niet in gevaar breng. (11) Het werk hangt nu immers in een donkere zaal, omgeven door honderden mensen. (12) Maar wat er op het Rembrandtplein is gebeurd, lijkt me gewoon een daad van dronken Britse hooligans.' (13) De Ondernemersvereniging Rembrandtplein, initiatiefnemer van de beeldengroep, onderzoekt nog of er permanent cameratoezicht op hei kunstwerk kan komen. (14) Het beeld had een waarde van 100 duizend euro maar was goed verzekerd. (15) Een van de ondernemers verklaart: 'Financieel zal dit weinig gevolgen hebben, maar het is diep triesl, zo'n zinloze daad.' 72 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEANALYSE 73 Stap 1: Analyse van de referentiek coherentie De eigenlijke analyse begint met een analyse van de referentiek relaties in een tekst. Dat levert uiteindelijk een tabel op waarin alle referentiek relaties uit de tekst worden beschreven. Bij het opstellen van de tabel gaat u als volgt te werk: 1. Noteer in de eerste kolom het nummer van de zin. 2. Noteer in de tweede kolom de woorden die een referentiek relatie onder-houden met woorden uit een eerdere zin. 3. Noteer in de derde kolom de afstand (in aantal zinnen) tot de woorden waarnaar verwezen wordt (het antecedent). Geef daarbij aan of het om een directe verwijzing gaat (met een Z van Zin) of om een mediěrende verwij-zing (met een M). 4. Geef in de vierde kolom aan van welke soort verwijzing er sprake is. 5. Noteer in de vijfde kolom ten slotte het antecedent: het woord of de woord-groep waarnaar verwezen wordt met de woorden uit de tweede kolom. Bij een lexicale keten is dat het meest recente woord waarnaar de verwijzende uitdrukking verwijst, bij een mediěrende verwijzing is dat de meest recente verwijzing, met daarachter het uiteindelijke antecedent. Zin Verwijzing Analyse van rejerentiěle coherentie in de tekst over de Nachtwacht Zin Verwijzing Afstand Type relatie Antecedent 2 beeldengroep Zl Coll. Lex. De Nachtwacht 2 de Nachtwacht Zl Lexicaal De Nachtwacht 2 Rembrandtplein Zl Coll. Lex. De Nachtwacht 2 zondagochtend Zl Lexicaal weekend 3 de Zl Lidwoord de beeldengroep (22) beeiden Lexicaal 3 omgegooid en onthoofd Zl Coll. Lex. vernield 4 bronzen hoofd Z2 Lexicaal Een van de 22 beeiden 4 Het Zl r Lidwoord onthoofd hoofd Lexicaal 4 maandagochtend Z2 Lexicaal zondagochtend 5 Het slachtoffer Z2 Lidwoord Coll. Lex. onthoofd 6 Greenaways Z5 Lexicaal regisseur Peter Greenaway 6 Nightwatching Z4 Lexicaal De Nachtwacht 6 Rijksmuseum Z4 Coll. Lex. De Nachtwacht 6 deze man Zl Aanw. Vnw Lexicaal Het slachtoffer 6 de moordenaar Zl Coll. Lex. Hei slachtoffer 7 de hele groep schutters Z4 Lidwoord Lexicaal de 22 beeiden 10 10 10 10 11 12 12 13 13 13 14 15 15 15 15 schutters Greenaways moordcomplot Nightwatching het verhaal samenzweerders de bronzen samenzweerders andere Peter Greenaway hei vandalisme zijn project Ik ik mijn project De Nachtwacht Het werk wat (er op het Rembrandtplein is gebeurd) me Rembrandtplein de beeldengroep het kunstwerk Het beeld (Een van) de ondememe de linancieel dit Afstand Type relatie Antecedent musket Greenaways moordenaar Nightwatching thriller Zl Z2 Zl Z2 Z7 Zl Zl Zl Coli. Lex. Lexicaal Lexicaal Lexicaal Lidwoord Coli. Lex. Coli. Lex. Lidwoord Coli. Lex. Vergeh j king Z2 Lexicaal Z7 Lidwoord Coli. Lex. Z3 Bez. Vnw. Lexicaal Zl Pers. Vnw. Zl Pers. Vnw. Zl Bez. Vnw. Lexicaal Z2 Lexicaal Zl Lidwoord Lexicaal Z3 Aanw. Vnw. M2 Pers. Vnw. zu Lexicaal Z5 Lidwoord Lexicaal Z5 Lidwoord Lexicaal Z10 Lidwoord Lexicaal rs Z2 Lexicaal Lidwoord Zl Coli. Lex. M3 Aanw. Vnw. zon zin loze daad M3 Aanw. Vnw. Lexicaal moordcomplot de schutters De hele groep schultere Greenaways vernield multimediaproject Peter Greenaway Peter Greenaway zijn project Nightwatching De Nachtwacht Het vandalisme Ik, Peter Greenaway Rembrandtplein de andere bronzen samenzweerders de andere bronzen samenzweerders het slachtoffer de ondernemersvereniging Rembrandtplein 100 duizend euro wat (er op het Rembrandtplein is gebeurd), vandalisme wat (er op het Rembrandtplein is gebeurd), vanda-lisme 74 TEKSTANALYSE COHERENTIEANALYSE 75 We lichten nu enkele onderdelen van de analyse toe. Omdat er alleen naar verwijzingen tussen zinnen wordt gekeken, is zin 2 de eerste zin die in de tabel komt te staan. In zin 2 Staat het woord zondagochtend en dat verwijst lexicaal naar weckend in de eerste zin. De afstand tussen deze twee woorden is een zin (ZI). Het is een lexicale relatie; de zondagochtend maakt deel uit van het weekend. In dezelfde zin Staat De Nachtwacht, dat natuurlijk lexicaal verwijst naar dezelfde woorden in de eerste zin. Ook Staat er nog het woord beeldengroep. Omdat we weten (wereldkennis) dat de Nachtwacht niet bestaat uit een per-soon maar uit een groep mannen, begrijpen we dat beeldengroep collocationeel verwijst De Nachtwacht uit zin 1. Verder komt in zin 2 het woord Rembrandtplein voor, dat eveneens verwijst naar De Nachtwacht in de voorgaande zin. Deze relatie hoeft echter niet noodzakelijk gelegd te worden omdat de verbinding ook in zin 2 zelf kan worden gelegd (daar Staat ook De Nachtwacht). In zin 3 gaat het verder over de beeldengroep, namelijk door het woord beeiden en door het bepaalde lidwoord de. Zowel beeiden als de worden genoteerd in de tabel als lexicaal respectievelijk lidwoord. Nieuw is dat het 22 beeiden zijn, maar de beeiden zijn al eerder genoemd. De woorden omgegooid en onthoojd verwijzen naar vermeid in de vorige zin en worden als een concept genoteerd. Zin 4 zorgt voor een probleem bij de analyse: er wordt gesproken over het bronzen hoojd en het is wellicht niet onmiddellijk duidelijk dat dit slaat op het onthoofde Nachtwachtbeeld. Maar hoe is dan toch een verbinding te leggen? Het is mogelijk om bronzen op te vatten als een lexicale verwijzing naar bronzen in zin 2 en hoojd als een lexicale verwijzing naar onthoojd in de vorige zin, maar het is ook mogelijk om bronzen hoojd als geheel op te vatten als verwijzing naar een van de 22 beeiden (collocationeel, want beeiden hebben een hoofd). Het laat-ste verdient de voorkeur, want je kunt beter niet bij elkaar hörende begrippen uit elkaar trekken. En tot slot is maandagochtend in deze zin lexicaal gerelateerd aan zondagochtend twee zinnen terug. Tot zover een gedetailleerde analyse van de referentiele verbanden in de eerste vier zinnen. We gaan hierna meer steekproefsgewijs te werk om de analyse te verduidelijken. Soms komt er in een zin een verwijzing voor naar woorden in diezelfde zin. Deze verwijzingen worden bij de coherentieanalyse buiten beschouwing gelaten. Dit is bijvoorbeeld het geval in zin 5: man met de musket verwijst naar slachtojjer. Omdat er alleen naar verwijzingen tussen zinnen wordt gekeken, wordt er in de tabel alleen genoteerd dat slachtojjer verwijst naar onthoojd in zin 3 via een collocationeel lexicale verwijzing. Het is ook mogelijk om slachtojjer op te vatten als verwijzing naar een van de 22 beeiden in diezelfde zin, maar wij kiezen voor de eerste oplossing. Zowel het als slachtojjer krijgen een notatie. De meeste verbanden zijn redelijk eenduidig te leggen. Maar bijvoorbeeld andere in zin 8 is niet gemakkelijk te duiden. Ook hier geldt: als niet duidelijk is of er sprake is van een referentieel verband, als eerdere informatie nodig is om de zin echt te kunnen interpreteren, dan is er sprake van een afhanke- lijk verband. Zin 8 is in isolatie niet gemakkelijk te interpreteren, omdat zieh onmiddellijk de vraag voordoet: hoezo de andere samenzweerders! Het bepaalde lidwoord en het woord andere (vergelijking) doet vermoeden dat er eerder sprake is geweest van eerder genoemde en inmiddels bekende samenzweerders. Daarom vatten we andere hier op als een verwijzing naar de hele groep schutters in de voorgaande zm. Verder komt in zin 8 een duidelijk globale verwijzing voor, namelijk het ver-haal, dat verwijst naar thriller in zin 1. In de tabel geven we aan dat er 7 zinnen teruggekeken moet worden. In deze zin zijn meer verbanden te leggen, die wel lokaal zijn, maar naar meerdere antecedenten kunnen verwijzen. Zo kan de bronzen samenzweerders verwijzen naar de schutters in de vorige zin, maar het woord samenzweerders verwijst ook duidelijk collocationeel naar moordcomplot. En bronzen verwijst ook naar het woord bronzen vier zinnen terug. In onze optiek valt de bronzen samenzweerders als geheel op te vatten als een verwijzing naar de schutters, en dan ook nog het woord samenzweerders naar moordcomplot. Soms verwijst een voornaamwoord naar een woord in dezelfde zin en niet naar een vorige zin. Dit is het geval in zin 10: het woord ik dicteert als het wäre het gebruik van me (je kunt er niet zieh van maken), maar dicteert niet het tweede gebruik van ik, want daar had ook hij kunnen staan. Daarom noteren we twee maal ik, en niet me. In zin 10 is verder de Nachtwacht een interessant probleem. Dit verwijst naar het schilderij De Nachtwacht en deze referent komt alleen in zin 1 voor. Toch draagt het woord Nachtwacht wel bij aan coherentie in dit verhaal, anders zou de lezer de link met het schilderij niet snappen, dus wij stellen voor om de Nachtwacht hier (zonder zelf) te analyseren als een lexicale verwijzing naar Nightwatching, twee zinnen terug. Stap 2: Identificatie van problemen met referentiele coherentie (evaluatiefase) Uit de tabel valt op te maken dat er in iedere zin meerdere verwijzingen staan naar voorgaande zinnen. De tekst lijkt dus behoorlijk coherent. De coherentie wordt met name gevormd door lexicale en collocationeel lexicale ketens. Op enkele pun ten is het toch wat lastiger om de referentiek coherentie te volgen. - Het zou kunnen zijn dat in zin 8 problemen ontstaan met het interpreteren van het verhaal. Het antecedent Staat zeven zinnen terug, en dat kan wat veelgevraagd zijn voor de lezer. - De afstand tussen de meeste verwijzingen in deze tekst is meestal één of twee zinnen, maar vooral in de derde alinea, die begint met zin 9, zijn ook verwijzingen over grotere afstand. Deze verwijzingen zouden ervoor kunnen zorgen dat deze alinea moeilijker te lezen is. - Verder valt op dat er erg veel lexicale verwijzingen zijn naar de groep stand-beelden op het Rembrandtplein. Dit is duidelijk het onderwerp van de tekst. Dit zijn steeds lexicale verwijzingen, maar in allerlei Varianten (parafrases, collocationele verbanden), die een tekst wel mooier kunnen maken, maar ook voor meer gepuzzel kunnen zorgen. 76 TEKSTAN ALYSE COHERENTTEAN ALYSE 77 - Verder is ook aan het type verwijzingen in deze tekst te zien dat het om een tamelijk abstract onderwerp gaat: er zijn veel lexicale en weinig afhankelijke verwijzingen, en als er al afhankelijke verwijzingen voorkomen, dan heb-ben die meestal bepaalde lidwoorden. Als een tekst over een persoon zou gaan, dan zie je meer pronomina en veel meer medierende verwijzingen, en dat is over het algemeen wat eenvoudiger te interpreteren (zoals zin 17a). Stap 3: Analyse van relationele coherentie (analysefase) Na stap 2 is de analyse van de referentiele verbanden voorloptg afgerond, en begint de analyse van de relationele coherentie. We gaan na tussen welke zin-nen of zinsdelen een relationeel verband bestaat. Ook hier wordt het resultaat weergegeven in een tabel, nu met drie kolommen: - In de eerste kolom wordt aangegeven tussen welke zinnen er een relationeel verband bestaat. - In de tweede en derde kolom wordt aangegeven welke relatie dit is en door welke coherentiemarkeerder(s) de relatie gemarkeerd wordt. Analyse van n elationele coherentie in de tekst over de Nachtwacht Zinnen Relationeel verband 1-2 Extra informatie 1,3-5 Extra informatie 3-4 Proces 5-6 Extra informatie 6-7 Tegenstelling 8 Voorwaarde - gevolg 9 Tegenstelling 9-10 Tegenstelling 10-11 Standpunt - argument 10,11-12 Tegenstelling 14 Tegenstelling 14-15 Oorzaak -gevolg 15 Tegenstelling Markeerder maar als .. dan maar immers maar maar maar Ook deze tabel lichten we nader toe. Zin 2 lijkt de belangrijkste zin uit de eerste alinea. In zinnen 1, 3 en 4 wordt er extra informatie gegeven over de vernieling van de beeldengroep. Zinnen 3 en 4 beschrijven samen een proces. Ook de eerste zin van de tweede alinea, zin 5, is op te vatten als extra informatie bij zin 2. In de tweede alinea bestaat een tegenstelling tussen de zinnen 6 en 7 die gemarkeerd is met maar. Deze tegenstelling kan als volgt omschreven worden. Volgens het project Nightwatching is het onthoofde beeld de moordenaar van de kapitein maar is deze persoon niet de enige die betrokken is geweest bij de moord. Zin 8 is een voorwaarde-gevolgrelatie die gemarkeerd wordt met als ...dan. Als de vernieler van het beeld zieh heeft laten inspireren door Nightwatching, dan zijn de beeiden van de andere schuldigen misschien ook niet veilig. De derde alinea, met het commentaar van de kunstenaar op de vernieling, bevat een aantal tegenstellingen en een standpunt-argumentrelatie. De eerste tegenstelling houdt in dat Peter Greenaway geschokt is door de vernieling van het beeld maar dat hij geen verband ziet met zijn project. De tweede tegenstelling houdt in dat hij wel bang is dat de Nachtwacht zelf gevaar loopt door zijn project. Voor dit standpunt in zin 10, wordt in zin 11 een argument gegeven. De Vierde alinea begint met een zin die geen relationeel verband onder-houdt met de voorgaande zinnen, en ook niet met de twee volgende zinnen. De laalste twee zinnen, 14 en 15, vormen ieder op zichzelf een tegenstelling, die twee keer gemarkeerd wordt met maar. Tussen deze zinnen bestaat een oorzaak-gevolgrelatie, 'omdat' het beeld goed verzekerd was, heeft de vernieling geen financiele consequenties voor de ondernemers. Stap 4: Identificatie van problemen met relationele coherentie (evaluatie-fase) Het valt op dat er weinig coherentiemarkeerders in de tekst voorkomen, behal-ve het woord maar. Dit hoeft geen probleem te zijn want lezers zijn vaak in Staat om ook zonder deze hulpmiddelen een coherente mentale representatie van de tekst op te bouwen. Omdat bijna alle zinnen een relatie onderhouden met een of meerdere andere zinnen kunnen we concluderen dat de tekst in relationeel opzicht samenhangend is. Alleen zin 13 heeft geen relationeel verband met een andere zin uit de tekst. Op deze plaats zou de tekst dus problemen op kunnen leveren. Het is ook opvallend dat er veel negatieve relaties in de tekst voorkomen. Vooral in de tweede helft van de tekst (vanaf zin 7) komen veel tegenstellingen voor. Negatieve relaties zijn vaak moeilijker te begrijpen dan positieve relaties. Het zou dus kunnen dat het tweede deel van de tekst wat moeilijker leesbaar is. Stap 5: Formulering van verbetervoorstellen voor de tekst Beide deelanalyses laten zien dat de tekst in het algemeen samenhangend geschreven is. Er zijn geen zinnen te vinden die geen enkel referentieel verband onderhouden met een voorgaande zin. Verder onderhouden ook bijna alle zinnen een relationeel verband met een of meerdere andere zinnen. Toch zijn er een paar dingen die de tekst moeilijker leesbaar maken. Eerste alinea - De eerste zin is moeilijk te begrijpen, vooral als de lezer niet bekend is met het project van Peter Greenaway. Na het lezen van de eerste alinea is duidelijk dat deze eerste zin niet de belangrijkste zin is. Dat is zin 2, en de 78 TEKSTAN ALYSE COHERENTIEAN ALYSE 79 rest van de alinea is extra informatie bij zin 2. Pas na zin 6 kunnen lezers zonder voorkennis van het project van Peter Greenaway zin 1 op een goedc manier interpreteren. Om de eerste alinea begrijpelijker te maken, kan deze beter met zin 2 beginnen. De informatie in zin 1 kan dan in de tweede alinea gegeven worden. Die zou dan kunnen beginnen met: "De daders zijn misschien gelnspireerd door het multimediaproject Nightwatching van Peter Greenaway dat te zten is in het Rijksmuseum. Deze regisseur heeli geprobeerd een moderně thriller te maken van De Nachtwacht. Volgens dit project stelt het onthoofde beeld (de man met de musket) Martijn Geijle voor, de moordenaar van kapitein Piers Hasselburgh." - De verwijzing van maandagochtend in zin 4 naar zondagochtend in zin 2 kan ook voor verwarring zorgen. Waarom wordt dat hoofd pas een dag na de vernieling gevonden? En waar komt de kennis vandaan dat het hoofd zondagochtend al vernield is? Of is maandagochtend een typefoutje, en is het hoofd op zondagochtend gevonden? Duidelijker was geweest: pas op maandagochtend, of een dag later, maandagochtend. Tweede alinea - In zin 6 staan verwijzingen naar regisseur Peter Greenaway en Nightwatching. De verwijzingen hebben een afstand van 4 en 5 zinnen. En hoewel het uitgebreide lexicale verwijzingen zijn, zouden ze toch voor problemen kunnen zorgen omdat impliciet blij ft dat Nightwatching de thriller is waar-over in zin 1 wordt gesproken. Dit is nog een argument om de informatie uit de eerste zin te verplaatsen naar de tweede alinea. - De tegenstelling tussen de zinnen 6 en 7, die wordt aangegeven door maar is ook lastig te interpreteren zonder voorkennis over het project van Greenaway. Dit komt vooral door de vrij plotselinge verwijzing naar het moord-complot. Deze woorden verwijzen dan wel lexicaal naar moordenaar, maar over een complot weet de lezer nog niets. - In zin 8 duikt plotseling het verhaal op. Dit verwijst naar de thriller in zin 1, maar het is een vage collocationeel lexicale verwijzing die door de lange afstand de tekst moeilijker maakt. Een uitgebreidere lexicale verwijzing zou beter zijn (bijvoorbeeld het verhaal van de thriller). Ook dit probleem wordt opgelost door het verplaatsen van de inhoud van zin 1 naar de tweede alinea. Derde alinea - In deze alinea staan enkele tegenstellingen en een standpunt-argument-relatie die niet zo gemakkelijk te begrijpen zijn. Dit ligt ovengens meer aan de inhoud van de tekst dan aan de verwijzingen. Waarom denkt Greenaway dat het vernielen van het beeld niks te maken heeft met zijn project, maar maakt hij zich wel zorgen over De Nachtwacht zelf? Vierde alinea _ Deze alinea heeft geen enkel relationeel verband met zinnen in de andere alineas van de tekst. Er begint in deze alinea een heel nieuw onderwerp, zoals dat wel vaker voorkomt bij een nieuwe alinea. De alinea is ook wel te begrijpen, maar hij zou beter leesbaar zijn als de eerste zin (zin 13) duidelijker zou aansluiten op de twee volgende zinnen. Bijvoorbeeld door zin 13 en 14 te veranderen in: "Om vernielingen in de toekomst te voorkomen onderzoekt de Ondernemersvereniging Rembrandtplein, initiatiefnemer van de beeldengroep, of er permanent cameratoezicht op het kunstwerk kan komen. Dat is natuurlijk te laat voor het onthoofde beeld van de man met de musket. Gelukkig was het beeld, dat een waarde had van 100 dui-zend euro, goed verzekerd." - Met de voorgestelde verandering voor zin f 3 en 14, is ook het probleem opgelost in zin 14, waarnaar in de tekst verwezen wordt met het beeld. Dit verwijst over grote afstand naar het onthoofde beeld en niet naar de beeldengroep. Duidelijker was geweest als er in de tekst verwezen was met meer lexicaal materiaal, bijvoorbeeld Het onthoofde beeld. Dan was de zin beter interpreteerbaar geweest. Literatuur Belangrijke en invloedrijke boeken op het gebied van referentiele analyse zijn die van Halliday en Hasan (1976) en van Ariel (1990). Halliday en Hasan waren de eersten die op een duidelijke manier de verschillende vormen van verwijzingen beschreven. Ariel legt uit dat de keuze van een verwijzing afhangt van de mentale toegankelijkheid van een referent. Meyer publiceerde in 1975 een van de eerste classificaties van relationele verbanden. Mann en Thompson (1986) analyseerden relationele verbanden op een manier die veel navolging heeft gekregen. Een uitgebreide inleiding in de coherentieanalyse biedt Pander Maat (2002). Interessante artikelen die onderzoek naar coherentierelaties rapporteren zijn die van Degand en Sanders (2002), Sanders en Noordman (2000) en Kamalski, Lentz en Sanders (2004). Ariel, M. (1990). Accessing noun-phrase antecedents. London/New York: Routledge. Cozijn, R. (2000). Integration and inference in understanding causal sentences. Proefschrift Katholieke Universiteit Brabant. Degand, L., & T. Sanders (2002). The impact of relational markers on expository text comprehension in LI and L2. Reading and writing 15, 739-757. Dijk.T. A van&W. Kintsch (1983). Strategies of discourse comprehension. New York: Academic Press. Halliday, M. A. K. & R. Hasan (1976). Cohesion in English. London: Longman. Hobbs, J. R. (1979). Coherence and Coreference. Cognitive Science 3 (I), 67-90. Hovy, E. H. (1990). Parsimonious and profligate approaches to the question of discourse structure relations. Proceedings of the 5th International Workshop on Natural Language Generation. Hustinx, L. (1996). Markeerders van de thematische structuur in tekst. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen. 80 TEKSTAN ALYSE Hustinx, L. (1999). Cohesie-analyse van informerende teksten. Gramma/TTT 7, 215-236. Kamalski, J., L. Lentz &T. Sanders (2004). Coherentiemarkering in informerende en persu-asieve teksten. Een empirisch onderzoek naar cogniueve en affectieve effecten. Tijdschrifl voor Taalbeheersing26, 85-104. Mann, W C. & S. A. Thompson (1986). Relational propositions in discourse. Discourse processes 9, 57-90. Meyer, B. J. E (1975). The organization of prose and its effects on memory. Amsterdam/Oxford: North Holland Publishing Company. Noordman, L. G. M. & W Vonk (1998). Memory-based processing in understanding causal information. Discourse Processes 26, 191-212. Pander Maat, H. (2002). Tekstanalyse. Wat teksten tot teksten maakt. Bussum: Coutinho. Redeker, G. (1990). Ideational and pragmatic markers of discourse structure. Journal of Pragmatics 14, 367-381. Sanders, T. J. M. & L. G. M. Noordman (2000). The role of coherence relations and their linguistic markers in text processing. Discourse processes 29, 37-60. Sanders, T. J. M., Spooren, W P M. & L. G. M. Noordman (1992). Toward a taxonomy of coherence relations. Discourse Processes 15, 1-35. Sanders, T. J. M., Spooren, W P. M. & L. G. M. Noordman (1993). Coherence relations in a cognitive theory of discourse representation. Cognitive linguistics 4 (2), 93-133. Vonk, W, Hustinx, L. G. M. M. & W H. G. Simons (1992). The use of referential expressions in structuring discourse. Language and cognitive processes 7, 301-333. Retorische ana Uriel Schuurs en Be Brey 3.1 Inleiding Hoe vaak begint een tekst teger nelijk vinden veel schrijvers het1 van de lezers te trekken. En in de tip te vinden om met een re dit schrijfadvies eigenlijk vanda afkomstig is uit de klassieke rei meer te bieden dan dit simpele a< adviezen? En zijn de adviezen ui Kort gezegd is retorica: de ku al vanaf de klassieke oudheid be< les, Cicero en Quintiiianus - om Zij bespreken de retorica vanuit en Braet 1987, p. 46): - Als een praktische vaardigheid aldus Quintiiianus. Sommige anderen, en ze is te leren. - Als een theorie: retorica is de 1< middelen waarmee sprekers h leert adviezen voor (aankome: - Als een vorm van filosofie: ret goede spreken eigenlijk is. Daaraan kunnen we dan nog hei gen, ontstaan uit een combinatie Griekse en de Romeinse traditie, de Verenigde Staten, op veel scho! welsprekendheid. De spreekbeui aantreft, zijn hiervan een slap aftr Vaak wordt de retorica beperk sprekendheid is ook toepasbaar c overtuigend communiceren hoev ook geschreven teksten kunnen b 4 Argumentatieanalyse Gerard Verhoeven en Peter Jan Schellens 4.1 Inleiding Iedereen kent wel gesprekken als het volgende: (la) Albert: "Van de week gaan we samen gezellig naar een Koreaan." Irene: "Ik weet niet of ik daar wel zo'n zin in heb. Waarom wil je eigenlijk naar een Koreaan?" Albert: "Omdat ik zeg dat we naar een Koreaan gaan. Klaar!" Albert verdedigt zijn al genomen besluit om naar een Koreaans restaurant te gaan met de mededeling dat hij dat vindt. Discussie gesloten. Het 'argument' dat Albert geeft, noemen we wel het gezagsargument, maar iedereen voelt aan dat het geen 'echt' argument is. Waarom? Omdat er eigenlijk niets nieuws wordt gezegd: Alberts stellingname wordt in wat andere bewoordingen herhaald. Een echt argument levert nieuwe informatie die je kunt verbinden met het ingeno-men standpunt. Albert had als reactie op Irenes twijfel kunnen zeggen: (Ib) "Maar schat, jij bent toch zo gek op culinaire avonturen. Nou, Koreaans eten hebben we nooit gedaan." Nu vertelt Albert twee dingen die hij nog niet genoemd had en die in combina-tie een argument leveren om eens Koreaans te gaan eten. Zijn standpunt heeft hij nu serieus onderbouwd met argumentatie. Misschien accepteert frene zijn argumentatie als ze inderdaad graag culinair iets nieuws meemaakt en Koreaans eten voor haar nieuw is. Dit voorbeeld laat tevens zien waarom we argumenteren. Als Irene meteen tegen Albert gezegd had: (lc) "Leuk! Goed plan van jou!" dan zou Albert geen verdere argumenten hebben hoeven geven. We geven die dus als we een standpunt dat we zelf innemen, willen overdragen op een ander die nog niet van dat standpunt overtuigd is. Die argumenten moeten de ander 'over de streep trekken.' 120 TEKSTAN ALYSE We argumenteren in gesprekken, discussies en debatten, in mondelinge en schriftelijke belogen, commentaren, pleidooien, voorstellen enzovoort. In dit hoofdsluk houden we ons bezig met de analyse van argumentatie in betogen. Onder een betoog verstaan we elke tekst waarin op grond van een samenstel van argumenten een of meer standpunten worden verdedigd. Een betoog kan zowel in mondelinge als schriftelijke vorm worden gegoten. Hier concentreren we ons op de schriftelijke vorm. De schrijver probeert in een betoog de lezer door middel van argumentatie van een standpunt te overtuigen. Daarom kun-nen we een betoog ook wel een overtuigende tekst noemen. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat elk betoog overtuigt, maar dat elk betoog een poging tot overtuigen impliceert. Het doel van dit hoofdstuk In dit hoofdstuk leert u de argumentatie in een betoog analyseren en evalueren. De schrijver van een betoog neemt een standpunt in in een kwestie waar-over verschil van mening bestaat of kan bestaan. Hij veronderstelt dat ten min-ste een deel van zijn lezers het nog niet of nog niet helemaal met hem eens is. Zonder die veronderstelling heeft een betoog weinig zin. Wat hij wil bereiken is: instemming met zijn standpunt. Daartoe voorziet hij zijn standpunt van argumentatie. In de meeste betogen blijft het niet bij een argument voor het standpunt: er wordt een aantal argumenten in onderlinge samenhang gepre-senteerd en zo nodig worden argumenten van de tegenpartij ontkracht. De lezer van het betoog die zieh een eigen kritisch oordeel wil vormen over de kwaliteit van het betoog en de aanvaardbaarheid van het standpunt, zal een aantal stappen moeten zetten. Om een betoog op verantwoorde wijze te kunnen evalueren, moet de lezer eerst het betoog analyseren. Dat houdt in dat hij moet vaststellen (1) wat het centrale standpunt van het betoog is, (2) met welke argumenten dat wordt ondersteund en (3) hoe die argumenten zieh ten opzichte van elkaar verhouden. De evaluatie houdt vervolgens in dat de lezer nagaat: (4) met welke feiten en uitgangspunten waarop de argumentatie is gebaseerd (de basisargumenten) hij het eens kan zijn, (5) hoe hij de argumentatieve verbanden beoordeelt die de schrijver legt tussen basisargumenten en het ingenomen eindstandpunt en (6) wat dat betekent voor de aanvaardbaarheid van het eindstandpunt. Op die manier velt de lezer een oordeel over de redelijkheid van de gele-verde argumentatie. We kunnen dat begrip voorlopig definieren als de aanvaardbaarheid voor een onafhankelijk en onbevooroordeeld lezerspubliek dat gemotiveerd en in Staat is om de gegeven argumentatie te beoordelen. In het vervolg doen we een poging tot een operationele definitie: dat wil zeggen dat we aangeven wat een lezer moet doen om tot een oordeel over de redelijkheid van een betoog te komen. ARGUMENTATIEANALYSE 121 4.2 Enkele theoretische achtergronden Argumenteren en overtuigen is in verschillende vakgebieden object van analyse en onderzoek. Dat is niet vreemd want over overtuigende teksten zijn ook verschillende vragen te stellen. Ten eerste kan argumentatie bestudeerd worden vanuit retorisch perspectief: wanneer is argumentatie overtuigend voor de toehoorders of de lezers? Die vraag is aan de orde in de klassieke retorica en in de persuasietheorie. Ten tweede kan argumentatie bestudeerd worden vanuit een normatief perspectief: wanneer is argumentatie redelijk (in andere termen: rationeel aanvaardbaar of deugdelijk)? Die vraag is aan de orde in de logica en argumentatietheorie. We gaan kort in op retorica en persuasietheorie en staan wat uitvoeriger stil bij logica en argumentatietheorie. 4.2.1 Retorica en persuasietheorie In de klassieke retorica worden de middelen beschreven die de redenaar ten dien-ste staan om zijn publiek te overtuigen. De taak van de redenaar Staat centraal. Het gaat daarbij zeker niet alleen om de argumentatieve middelen! Uitgangs-punt is dat een gehoor zieh niet alleen laat overtuigen door argumenten üogos), maar ook door de uitstraling van de spreker (ethos) en door de emoties die de inhoud en de vorm van een betoog oproepen (pathos). Tot de logos-middelen rekende men de Syllogismen (redeneringen die logisch geldig zijn en een standpunt in principe 'waar' kunnen maken), de enthymemen (die een standpunt niet waar, maar hooguit aannemelijk of waarschijnlijk maken) en de exempla (de voorbeelden die een andere uitspraak ondersteunen). Het gaat de rétorici niet om de deugdelijkheid of aanvaardbaarheid van die middelen maar om de overtuigingskracht. Overigens vond Aristoteles dat voor een ideaal publiek de argumentatieve middelen zouden moeten volstaan. De inzichten in de klassieke retorica zijn vanzelfsprekend niet gebaseerd op wat wij nu wetenschappelijk onderzoek zouden noemen, maar zij bundelden wel een rijke ervaringskennis op grond van bestudering van beroemde en suc-cesvolle redevoeringen uit die tijd. (Zie verder hoofdstuk 3). In de moderne persuasietheorie staan niet de overtuigingsmiddelen maar het over-tuigingsproces zelf centraal. Hoe verlopen processen van attitude- en gedrags-verandering en hoe kan verklaard worden dat pogingen om mensen ergens van te overtuigen soms wel en soms niet succesvol zijn? Het proces bij de ontvanger Staat centraal. Men gaat ervan uit dat ontvangers van persuasieve boodschap-pen zieh meestal laten leiden door oppervlakkige (zogenoemde 'perifere') kenmerken van het betoog: bijvoorbeeld het gezag (het ethos) van de bron of de onderhoudende stijl van de boodschap (pathos). Er is dan sprake van perifere verwerking van de boodschap. De kwaliteit van argumenten speelt pas een rol wanneer de ontvanger gemotiveerd en in Staat is tot centrale verwerking: het onderwerp moet hem voldoende belang inboezemen en het betoog moet voor hem te begrijpen zijn. In die situatie vindt zorgvuldige afweging van argumen- 122 TEKSTANAĽYSE ARGUMENTATIEANALYSE 123 ten plaats. En pas dan zal de kwaliteit van argumenten de doorslag geven in het overtuigingsproces. We žien hier de klassieke opvattingen van Aristoteles over het ideale publiek terug in een modern jasje. Overigens blijft in het persuasieonderzoek de vraag naar wat dan de kwaliteit van argumentatie bepaalt buiten beschouwing. Ook hier ligt het accent op de overtuigingskracht en niet op de kwaliteit. De theorie zoals hier uiteengezet wordt gedeeltelijk ondersteund door en is richtinggevend voor veel experimenteel onderzoek in de sociale psychologie. (Zie Hoeken 1998 voor een helder overzicht.) 4.2.2Logka Logica en argumentatietheorie houden zieh beide vanuit normatief perspectief bezig met de kwaliteit van redeneren en argumenteren. In de formele logica leidt dat tot de vraag hoe je uit wäre uitspraken andere wäre uitspraken kunt afleiden. Onder een uitspraak verstaan we hier een zin die een mededeling bevat die waar of onwaar kan zijn. De logica onderscheidt allerlei redeneer-vormen waarvan we er hier vier illustreren. Enkele redeneervormen in de logica Geldige redeneervormen (1) Modus ponens (bevestiging van de antecedens) Alspdanq Als je griep hebt, heb je koorts p Edwin heeft griep Dus: q Dus: Edwin heeft koorts (2) Modus tollens (ontkenning van de consequens) Als p dan q Als je griep hebt, heb je koorts Niet q Edwin heeft geen koorts Dus: niet p Ejus: Edwin heeft geen griep Ongeldige redeneervormen: (3) Ontkenning van de antecedens Als p dan q Als je griep hebt, heb je koorts Niet p Edwin heeft geen griep Dus: niet q Dus: Edwin heeft geen koorts (4) Bevestiging van de consequens Als p dan q Als je griep hebt, heb je koorts Edwin heeft koorts Dus. Dus: Edwin heeli griep Alle vier de voorbeelden zijn Syllogismen: redeneringen waarin de premissen expliciet worden gepresenteerd en waarin uit twee of meer uitspraken de waar-heid van een conclusie wordt afgeleid. Maar lukt dat in alle vier de gevallen? Kijken we eerst naar voorbeeld (1). Het zal duidelijk zijn dat als de eerste twee zinnen (de premissen) beide waar zijn, de derde zin (de conclusie) noodzake-lijkerwijze ook waar is. Om dat vast te stellen hoeven we niets van griep, koorts of Edwin te weten. Het is te danken aan de redeneervorm: De redenering is geldig, omdat hij is te herleiden tot een geldige redeneervorm, de modus ponens, die ernaast Staat. In de formele logica gaat het niet om de concrete redeneringen, zoals die over griep, maar om de geldigheid van redeneervormen in het algemeen. Wat je voor p en q invult, is logisch gesproken uninteressant, als het maar uitspraken zijn die waar of onwaar kunnen zijn. Of de eerste en de tweede premisse (de premisse maior en de premisse minor) waar zijn, is logisch gesproken evenmin interessant. Het enige wat telt is dat de conclusie waar is, als beide premissen waar zijn. Met enig puzzelen op basis van de voorbeelden zal duidelijk zijn dat redeneervorm (2) eveneens geldig is en de redeneervormen (3) en (4) ongeldig. Dat is te danken aan het feit dat de conditionele zin in deze vorm vastlegt dat p een voldoende voorwaarde is voor q. Griep wordt hier gepresenteerd als een voldoende voorwaarde voor koorts: altijd als er griep optreedt, treedt er koorts op. Daarmee is echter niet gezegd dat griep een noodzakelijke voorwaarde is voor koorts. De conditionele zin spreekt zieh niet uit over andere voorwaarden die koorts opleveren (een blindedarmontsteking bij voorbeeld). De redeneervormen (3) en (4) zijn daarmee ongeldig. Ze worden ook wel formele of logische dwgredenen genoemd. De logica is normatief. Zij beschrijft niet hoe mensen daadwerkelijk redeneren, maar hoe je - strikt rationeel - binnen een wiskundig kader, geldige van ongeldige redeneringen kunt onderscheiden, redenen van drogredenen. Daartoe is in de formele logica een symbolentaal ontwikkeld die niet alleen bedoeld is om de redeneervormen zo precies mogelijk te definieren, maar ook om theorieěn in vast te leggen waarmee de geldigheid van redeneervormen kan worden bewezen. (Zie voor een inleiding in de formele logica Copi en Cohen, 2008.) Door die formalisering en abstractie van het gewone taalgebruik is de toe-passing van logische criteria op argumentatie in de omgangstaal gecomplieeerd. Maar een extra complicatie wordt gevormd door een karakteristieke eigenschap van argumentatief taalgebruik. In de omgangstaal argumenteren we zelden in de vorm van Syllogismen zoals in de voorbeelden. We laten doorgaans premissen onuitgesproken en zeggen: "Edwin heeft griep. Dus hij heeft koorts" of "Edwin heeft koorts. Dus hij zal wel griep hebben." In beide gevallen blijft de premisse maior impliciet. En het is altijd mogelijk om die premisse zo te formuleren dat een formeel geldige redenering ontstaat. Consequentie daarvan is dat we redeneringen in de omgangstaal doorgaans niet beoordelen op hun geldigheid maar op de waarheid of aanvaardbaarheid van de impliciet gebleven premissen. 124 TEKSTAN ALYSE 4.2.3 Argumentatietheorie: pragmadialectiek De argumentatietheorie heeft met de logica gemeen dat ze normatief is, ze beschrijft hoe mensen, rationeel gezien, zouden moeten argumenteren en argu-mentaties zouden moeten beoordelen. Het gaat dus niet om de vraag hoe het 'werkt', of hoe het in werkelijkheid gebeurt, maar of het 'deugt': wat ts een redelijke of rationele bijdrage aan een discussie, wat ts een redelijk argument? Maar de argumentatietheorie abstraheert daarbij in tegenstelling tot de logica niet of veel minder van natuurlijke taal. Zij lijkt daarin op de retorica en de per-suasietheorie, met name op het onderdeel logos, omdat ze zieh bezighoudt met concrete argumentaties in natuurlijke taal die tot doel hebben een standpunt aanvaardbaar te maken. Een van de meest uitgewerkte argumentatietheorieen van dit moment is de pragmadialectische theorie, ontwikkeld aan de Universiteit van Amsterdam door Van Eemeren en Grootendorst (1982) en sindsdien in vele publicaties verder uitgebouwd. (Zie Van Eemeren en Grootendorst 2004 en voor een intro-duetie Van Eemeren en Snoeck Henkemans 2006.) De theorie berust op twee onderzoekstradities: - De Aristotelische dialectica. Houdt de logica zieh bezig met het onderscheid tussen geldige en niet-geldige redeneringen en de retorica met overtuigings-middelen, de dialectica gaat over het oplossen van meningsverschillen door middel van een discussie. Ook bij de pragmadialectiek Staat het oplossen van een geschil, de zogenaamde geschilbeslechting, door middel van discussie cen-traal. - De pragmatiek, een onderdeel van de taalkunde dat zieh niet bezighoudt met onderzoek van het taalsysteem (zoals in grammaticaal onderzoek), maar met analyse van taalgebruik. In het bijzonder baseren Van Eemeren e.a. zieh op de taalhandelingstheorie (speech acts) van Searle (1969). Binnen deze theorie wordt elke vorm van taalgebruik beschouwd als een handeling (een belofte, eenbevel, een bewering, enzovoort. Zie paragraaf 1.2.1). Argumenteren ziet men als een complexe taalhandeling. Geschilbeslechting kan op allerlei manieren plaatsvinden, bijvoorbeeld door middel van een stemming, een rechterlijke uitspraak of van geweld, maar binnen de dialectica gaat het om de oplossing van het geschil door middel van een kritische discussie. In de theorie wordt beschreven aan welke voorwaarden die discussie moet voldoen. De ideale discussie heeft volgens de pragmadialectiek vier fasen: - de confrontatie, waarin het verschil van mening tussen de proponent en de Opponent wordt vastgesteld; - de opening, waarin de partijen besluiten een poging te doen het verschil van mening op te lossen en de uitgangspunten en discussieregels vaststellen; - de argumentatie, waarin de eigenlijke discussie plaatsvindt: de uitwisseling van argumenten; - de afsluiting: in deze fase wordt vastgestef d of en hoe het meningsverschil is opgelost. ARGUMENTATIEANALYSE 125 Die vier fasen worden in een reele discussie in feite lang niet altijd systematisch van elkaar onderscheiden en chronologisch doorlopen. Ze kunnen beschouwd worden als vier fundamentele voorwaarden voor een redelijke discussie. De eisen die aan een kritische discussie worden gesteld, zijn vastgelegd in tien discussieregels. (Zie onderstaand overzieht). Elke overtreding van een regel wordt gezien als een drogreden in de breedste betekenis van het woord: een discussiezet die niet bijdraagt aan de redelijke oplossing van het verschil van mening. Een aantal regels heeft betrekking op het discussiegedrag van de deel-nemers in het algemeen. Zie bijvoorbeeld de vrijheidsregel (1) en de afsluitings-regel (9). De regels die speeifiek betrekking hebben op de kwaliteit van argumentatie in een betoog zijn de geldigheidsregel (7) en de argumentatieschemaregel (8). In de geldigheidsregel herkennen we de beoordeling van redeneervormen op hun logische geldigheid. De beoordeling heeft alleen betrekking op argumentatie waarin formele geldigheid wordt gepretendeerd. Als deze regel wordt overtreden is er sprake van een logische of formele drogreden, zoals ontkenning van de antecedens of bevestiging van de consequens. De pragmadialectische discussieregels (Bron: Van Eemeren en Snoeck Henkemans 2006, p. 192) 1 Vrijheidsregel. Dt discussianten mögen elkaar niet beletten standpunten, argumenten of twijfel naar voren te brengen. 2 Verdedigingsplichtregel. Een discussiant die een standpunt naar voren brengt, mag niet weigeren dit standpunt desgevraagd te verdedigen. 3 Standpuntsregel. Een aanval op een standpunt mag geen betrekking hebben op een standpunt dat niet werkelijk door de andere partij naar voren is gebracht. 4 Relevantieregel. Een standpunt mag met worden verdedigd door non-argumentatie naar voren te brengen of argumentatie die geen betrekking heeft op het standpunt. 5 Verzwegen-argumentregel. Iemand mag de tegenpartij niet ten onrechte verzwegen argumenten toeschrijven of zieh aan de verantwoordelijkheid voor een van zijn eigen verzwegen argumenten onttrekken. 6 Uitgangspuntregel. Iemand mag niet ten onrechte iets als gemeenschappelijk uitgangspunt presenteren of ten onrechte ontkennen dat iets een gemeenschappelijk uitgangspunt is. 7 Geldigheidsregel. De redeneringen die in argumentatie als formeel geldig worden voorge-steld mögen geen logische fouten bevatten. 8 Argumentatieschemaregel. Een niet door een formeel geldige redenering bewezen standpunt mag niet als afdoende verdedigd worden beschouwd als de verdediging niet plaatsvindt door middel van een geschikt argumentatieschema dat correct is toegepast. 9 Afsluitingsregel. Een niet-afdoende verdediging van een standpunt mag niet leiden tot het handhaven van dit standpunt door de protagonist en een afdoende verdediging van een standpunt mag niet leiden tot het handhaven van twijfel door de antagonist. 10 Taalgebruiksregel. De discussianten mögen geen formuleringen gebruiken die onvol-doende duidelijk of verwarrend dubbelzinnig zijn en ze mögen de formuleringen van de tegenpartij niet opzettelijk verkeerd interpreteren. ]_26 TEKSTAN ALYSE ARGUMENTATIEANALYSE J27 De belangrijkste regel die betrekking heeft op de evaluatie van argumentatie is regel (8) die aangeeft dat geschikte argumentatieschema's correct moeten worden gebruikt. Wanneer een argumentatieschema niet correct wordt toegepast, is sprake van een argumentatieve drogreden, bijvoorbeeld een valse analogie of een overhaaste generalisatie. In de pragmadialectiek worden drie soorten argumentatieschema's onderscheiden: argumentatie op basis van een causale relatie, een vergelijkingsrelatie en een kentekenrelatie, elk met eigen evaluatie -vragen. In paragraaf 4.5 zullen we uitgebreid ingaan op te onderscheiden argumentatieschema's en daaraan gerelateerde drogredenen. We nemen daar niet de pragmadialectische driedeling, maar de verdergaande indeling van Schellens (1985) als uitgangspunt. De pragmadialectiek biedt een normatieve theorie over redelijke discussies. Daarmee omvat de theorie meer dan alleen argumentatie in de strikte zin van het woord. Wij beperken ons in het vervolg tot de analyse en evaluatie van schrifte-lijke betogen. We gaan dus niet in op dialogische aspecten van argumentatie. 4.3 Analyse van argumentatie 4.3.1 Het herkennen van standpunten en argumenten Om tot een goede analyse van een betoog te komen, moeten we in Staat zijn standpunten en argumenten te identificeren. Dat is lang niet altijd eenvoudig. Schrijvers en sprekers kunnen hun standpunten en argumenten namelijk meer of minder duidelijk als zodanig markeren. Vergelijk de volgende voorbeelden: (2a) Met een technische opleiding heb je zo een baan, want er is een groot tekort aan goed geschoolde technici. (2b) Met een technische opleiding heb je tegenwoordig zo een baan. Er is ken-nelijk een groot tekort aan goed geschoolde technici. (2c) Met een mbo-diploma in een technisch vak heb je zo een baan. Er is een groot tekort aan goed geschoolde technici. (2d) Als ik jou was zou ik voor een technische opleiding kiezen. Je bent met een techniekdiploma vrijwel verzekerd van een baan. In de eerste twee voorbeelden is het dankzij de indicatoren want en kennelijk eenvoudig om vast te stellen wat argument en wat conclusie is. Want markeert een argument; kennelijk een conclusie. In de laatste twee gevallen ontbreekt een dergelijke markering. In 2c kunnen we zelfs twee kanten uit. We weten nu niet voor welke inter-pretatie we moeten kiezen. Kennis van de context en het discussiepunt dat aan de orde is, moet in een dergelijk geval de doorslag geven. Gaat de discussie over de studiekeuze van een van de deelnemers, dan ligt het voor de hand, dat de tweede zin argument is voor de eerste (zoals in 2a). Betreft het discussiepunt de tekorten op de arbeidsmarkt, dan is de tweede zin eerder de conclusie uit de eerste (zoals in 2b). Ten slotte ontbreken ook in het vierde voorbeeld markeringen zoals dus of want. Toch kan er hier eigenlijk geen misverstand ontstaan. Dat is te danken aan onze kennis van het gebruikte argumentatiepatroon: als in een tekst een advies wordt gegeven dan zijn uitspraken over de gevolgen van het geadvi-seerde gedrag doorgaans argumenten. De voorbeelden maken duidelijk wat de belangrijkste hulpmiddelen zijn om standpunten en argumenten te kunnen herkennen: - Signaalwoorden en woordgroepen die een standpunt of conclusie markeren. Woord(groep)en als dus, kennelijk, daarom, kortom, concluderend, mijn conclusie, volgens mij markeren een standpunt; woorden als want, immers, omdat, dat blijkt uit markeren een argument. - Kennis van context en discussiepunt. In een politieke of beleidscontext is het discussiepunt meestal wat er gedaan moet worden of wat het verstandigste voorstel is; in een ethische discussie gaat het om de vraag wat moreel verantwoord is of niet; in een juridische context gaat het vaak om de vraag of iets al dan niet in overeenstemming is met bestaande wetgeving, enzo-voort. Uit die kennis van de context valt meestal de aard van het te verwach-ten eindstandpunt al af te leiden. - Kennis van argumentatieschema's. Een advies wordt meestal voorzien van de te behalen voordelen als argument; wanneer ergens een waardeoordeel over gegeven wordt, zijn eigenschappen van het te beoordelen object (het boek, de film) meestal argumenten; wanneer een voorspelling wordt gedaan zijn uitspraken over nu waarneembare oorzaken vaak het argument. In paragraaf 4.5 gaan we nader in op veel gebruikte argumentatieschema's. In alle gevallen is de proef op de som: kan ik de mogelijke argument-conclusie relatie parafraseren met gebruikmaking van dus. Het woordje dus is namelijk de meest betrouwbare indicator van een standpunt of conclusie. 4.3.2 Enkelvoudige argumentatie: het model van Toulmin Argumentatie dient ertoe een standpunt aanvaardbaarder te maken dan het zonder argumentatie zou zijn. Je maakt het standpunt aanvaardbaarder als je het op een dwingende wijze kunt verbinden met een feit of mening die wel wordt geaccepteerd. Toulmin (1958) heeft daarvoor een model ontwikkeld. We behandelen dat model hier in vereenvoudigde vorm. (Zie Schellens, 1979 en Schellens en Verhoeven, 1994 voor een uitvoeriger behandeling.) Stel dat een vakbondsvoorzitter (V) een voorzitter van een werkgeversorga-nisatie (W) ervan wil overtuigen dat loonsverhoging boven de inflatiecorrectie noodzakelijk is. Het Standpunt (S) van V is: 128 TEKSTANALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 129 (3a) S: De Ionen moeten meer verhoogd worden dan noodzakelijk is voor de inflatiecorrectie. Omdat W het daar niet mee eens is, moet V een argument aanvoeren, bijvoor-beeld een feit dat hij op dwingende wijze kan verbinden met S. Hij kiest daar-voor het volgende Gegeven (G): (3b) G: Er is een geweidige krapte op de arbeidsmarkt; nu al kunnen veel vaca-tures niet vervuld worden. De redenering heeft nu de basisvorm: dus Maar kun je nu zeggen dat het gegeven op dwingende wijze is verbunden met het standpunt? Nee! De werkgeversvoorzitter zou kunnen zeggen: "Je hebt wel gelijk dat vacatures op het moment niet gemakkelijk zijn te bezetten. Maar waarom zou ik daaruit concluderen dat de Ionen zo veel omhoog moeten?" Dat maakt duidelijk dat het in argumentatie als deze niet alleen draait om de waar-heid van het gegeven. Er moet ook een zinnig en liefst dwingend verband zijn tussen gegeven en standpunt om een argument acceptabel te maken. In Toul min's visie doet een argumentatie waarin G wordt gepresenteerd als argument voor S altijd een beroep op een algemene regel, de rechtvaardiging, die zegt dat we uit gegevens zoals G een standpunt mögen afleiden zoals S. In dit geval zou die rechtvaardiging R kunnen luiden: (3c) R: Als er een geweidige krapte is op de arbeidsmarkt en veel vacatures niet vervuld kunnen worden, dan moeten de Ionen meer stijgen dan noodzakelijk is voor de inflatiecorrectie. Ook vanuit logisch perspectiefis de rechtvaardiging een noodzakelijke schakel. Om op basis van gegeven G op geldige wijze tot standpunt S te kunnen concluderen, moeten we een beroep doen op een impliciet gebleven premisse Als G dan S\ Op die manier maken we van een enthymeem een syllogisme in de vorm van de modus ponens (zie paragraaf 4.2). De argumentatie krijgt nu de volgende vorm: dus vanwege 1 In de meeste argumentaties die we in het dagelijks leven tegenkomen, is de rechtvaardiging niet expliciet. De reden daarvoor kun je gemakkelijk begrijpen door een tekstje te maken waarin het gegeven, het standpunt en de rechtvaardiging die hier behandeld zijn, alle drie wel expliciet geformuleerd zijn. Het zou nogal onnatuurlijk en saai overkomen. Wat we daarom doen bij het analyseren van gewone argumentaties, is dat we ze geldig maken door explicitering van de impliciete rechtvaardiging. Overigens hoeft de werkgeversvoorzitter natuurlijk niet zonder slag of stoot akkoord te gaan met die rechtvaardiging. Zijn vervolgvraag zou kunnen zijn: "Dat kun je wel zeggen, maar waarop is die rechtvaardiging van je gebaseerd?" Het antwoord van de vakbondsvoorzitter, in termen van Toulmin de onder-steuning O, zou kunnen luiden: (3d) O: Het is een economische wet dat bij een ruime arbeidsmarkt de Ionen niet of nauwelijks stijgen of zelfs dalen, terwijl ze bij een krappe arbeidsmarkt fors moeten stijgen. De ondersteuning geeft de feitelijke, wetenschappelijke of ervaringsbasis de rechtvaardiging op gebaseerd is. Daarom wordt hij onder de R geplaatst: waar dus vanwege I op grond van ! o De analysetaak bestaat dus uit twee stappen: van de in de argumentatie aanwezige dementen vaststellen welke functie ze daarin vervullen (die geven we dan aan met de labels: S, G en O) en - van het meestal ontbrekende element R vaststellen hoe dat luidt. 130 TEKSTAN ALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 131 Aan dat laatste zitten nog wel enkele haken en ogen. Neem de volgende argu-mentatie: (4a) Bill Wayne woont in Californie. Dus heeft hij waarschijnlijk meer dan een auto. We moeten nu een rechtvaardiging reconstrueren die de stap van het gegeven naar het standpunt geldig maakt. Daarbij kunnen we kiezen uit zeer veel moge-lijkheden, strikte en zeer ruime. Twee voorbeelden: (4b) Rl: Als iemand in Californie woont, dan heeft hij waarschijnlijk meer dan een auto. (4c) R2: Als iemand in de VS woont, dan heeft hij waarschijnlijk meer dan een auto. (4d) R3: Als iemand op het westelijk halfrond woont, dan heeft hij waarschijnlijk meer dan een auto. Dat Rl argumentatie (4a) geldig maakt, is zonder meer duidelijk, maar het-zelfde geldt voor R2 en R3: als iets geldt voor alle bewoners van de VS of voor alle bewoners van het westelijk halfrond, dan geldt het uiteraard ook voor de Californiers. We kunnen dus in het linkerdeel, het ak-deel, bepaalde begrippen verruimen, zonder dat de geldigheid in gevaar komt. De vraag is dan welke rechtvaardiging in de argumentatie geimpliceerd is. Dat kan alleen maar vast-gesteld worden op basis van kennis van de wereld en van de discussiesituatie. Dergelijke overwegingen leren ons dat in dit geval Rl in ieder geval is geimpliceerd, R2 mogelijk en R3 waarschijnlijk niet. In redenering (4a) is nog een vijfde element aanwezig in de vorm van het woord 'waarschijnlijk'. We noemen dat de Kracht- of kansaanduider (K), die aan-geeft hoe 'sterk' het standpunt ervoor Staat. In dit geval is er sprake van enige onzekerheid. Die impliceert dät ook in de rechtvaardiging zo'n onzekerheids-element in het tweede deel, het dan-deel aanwezig moet zijn. Die onzekerheid in de rechtvaardiging wijst erop dat als degene die (4a) heeft geuit ook een ondersteuning had geformuleerd, deze geen absolute zekerheid had kunnen geven over het bezit van twee of meer autos. Die ondersteuning zou bijvoor-beeld kunnen luiden: (4c) O: In Californie heeft ruim 75% van de mensen meer dan een auto. We kunnen nu het volledige Toulmin-schema presenteren: dus K,S vanwege op grond van G = Gegeven K = Kans/krachtaanduider S = Standpunt R = Rechtvaardiging O = Ondersteuning 4.3.3 Meervoudige argumentatie Tot nu toe hebben we argumentaties bekeken met een gegeven. Maar vaak wordt in argumentatie meer dan een gegeven gepresenteerd. Die gegevens kunnen nevengeschikt of ondergeschtkt zijn ten opzichte van elkaar. Twee of meer nevengeschikte gegevens die elkaar nodig hebben om het argument compleet te maken noemen we afhankelijk. Wanneer twee of meer gegevens elk een zelf-standig argument voor het standpunt vormen, is er sprake van onafhankelijke argumenten. Van onderschikking is sprake wanneer de conclusie die uit het eerste gegeven wordt getrokken op zichzelf weer als argument fungeert voor het volgende standpunt. Hieronder zijn de verschallende mogelijkheden schematisch weergegeven. Drie hasisvormen van meervoudige argumentatie Afhankelijke argumentatie Onafhankelijke argumentatie ■> dus s Gl ■> dus Sl vanwege 1 vanwege Als Gl dan Sl S1=S2 AlsGlenG2danS G2 -> dus S2 vanwege I +- AlsG2 danS2 132 TEKSTAN ALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 133 Ketenargumentatie Gl ■> dus vanwege AlsGldanSl S1=G2 ■> dus S2 vanwege AlsG2danS2 Nevenschikking: afhankelijke en onafhankelijke argumentatie Een voorbeeld: (5) Lance Armstrong heeft zeven keer de Tour de France gewonnen, terwijl de topcoureurs tot dan toe, Anquetil, Merckx, Hinault en Indurain, bij vijf overwinningen zijn blijven steken. Dus kunnen we gerust stellen dat Armstrong de grootste wielrenner aller tijden is. Het standpunt (met krachtaanduider) in de laatste zin wordt ondersteund door twee gegevens: een gegeven over Armstrong en een ander gegeven over de vier renners die tot het optreden van Armstrong de meeste Tours op hun naam geschreven hadden. De vergelijkbare rol van die twee gegevens brengen we tot uiting door het volgende schema: Gl Lance Armstrong heeft zeven keer de Tour de France gewonnen. Gl De topcoureurs tot dan toe, Anquetil, Merckx, Hinault en Indurain, zijn bij vijf overwinningen blijven steken. We kunnen gerust stellen dat Armstrong de grootste wielrenner aller tijden is. (R) AtS een coureur de Tour de France vaker gewonnen heeft dan alle anderen, DAN is hij de grootste wielrenner aller tijden. Het zal duidelijk zijn waarom een gegeven ontoereikend zou zijn geweest: het standpunt bevat een vergelijking, tussen Armstrong en de andere toprenners, dus moeten we iets weten over zowel Armstrong als over die anderen. Omdat beide gegevens noodzakelijk zijn, spreken we van afhankelijke argumentatie. Een ander voorbeeld: (6) Tegen Hans Bolstof is bewezen dat hij zieh schuldig heeft gemaakt aan moord op de vastgoedhandelaren Startstra en Zondervlieg. Bovendien is bewezen dat hij de weduwen van beide slachtoffers heeft verkracht en daar-bij zeer grof geweld (messteken, e.d.) niet heeft geschuwd. Het is duidelijk dat Bolstof er met een jaartje gevangenis niet vanaf zal komen. Ook hier wordt het standpunt in de laatste zin ondersteund door twee gegevens. In dit geval echter, zijn niet beide gegevens noodzakelijk; elk van beide is voldoende om het standpunt aanvaardbaar te maken. Dit brengen we tot uitdrukking door het volgende schema: Gl Sl Tegen Hans Bolstof is bewezen dat hij zieh Het is duidelijk dat Bolstof er met een schuldig heeft gemaakt aan moord op de r jaartje gevangenis niet vanaf zal komen. vastgoedhandelaren Startstra en Zondervlieg. (R) ALS bewezen is dat iemand zieh schuldig leeft g emaakt aan twee moorden, DAN Sl = komt hij er niet met een jaartje gevangenis vanaf. G2 Bovendien is bewezen dat hij de weduwen van beide slachtoffers heeft verkracht en daarbij zeer grof geweld (messteken, e.d.) niet heeft geschuwd. S2 Het is duidelijk dat Bolstof er met een jaartje gevangenis niet vanaf zal komen. r (R) ALS bewezen is dat iemand zieh tweemaal schuldig heeft gemaakt aan verkrach-ting met grof geweld, DAN komt hij er niet met een jaartje gevangenis vanaf. We analyseren een dergelijke argumentatie dus als twee afzonderlijke argumen-ten die leiden tot hetzelfde standpunt. Dat heeft, zoals het schema laat zien, ook consequenties voor de rechtvaardiging. We spreken hier van onafhankelijke argumentatie. Naast afhankelijke en onafhankelijke argumentatie bestaat er nog een derde nevenschikkende vorm, de cumulatieve argumentatie. Daarvan is sprake in het volgende voorbeeld: (7) De roman Les Particules elementaires (Elementaire deeltjes) van Michel Houel-lebecq is een meesterwerk. Het centrale thema, eeuwig leven door mtddel van genetische manipulatie, is zeer origineel en de beschnjvingen van de hoofdpersonen, van hun relaties - of beter het gebrek daaraan - is ronduit 134 TEKSTAN ALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 135 fascinerend. Houellebecq is een rasverteller: het boek leest als een trein. Het is zodanig geconstrueerd dat het je telkens weer voor verrassingen stelt; op het einde wijzigt ineens het hele perspectief. Het standpunt in de eerste zin wordt ondersteund door vier gegevens. Die gegevens lijken op het eerste geztcht onafhankelijk, maar toch kunnen ze niet elk afzonderlijk het standpunt voldoende aanvaardbaar maken. Maar echt afhankelijk zijn ze ook niet, want misschien zou je er wel eentje kunnen missen en evenzogoed zou je er nog wel eentje aan kunnen toevoegen. We hebben hier dus een aantal gegevens nodig om het standpunt aanvaardbaar te maken, hoe meer we er kunnen noemen, hoe aanvaardbaarder het standpunt zal worden. Daarom spreken we van cumulatieve argumentatie. Het schema van cumula-tieve argumentatie is gelijk aan dat van de afhankelijke argumentatie, met dien verstände dat de beoordeling verschilt: niet alle gegevens hoeven aanvaardbaar te zijn. Dat heeft uiteraard ook consequenties voor het oordeel over de recht-vaardiging. Van afhankelijke argumentatie is vrijwel altijd sprake als het standpunt twee of meer zaken met elkaar vergelijkt (A is meer Y dan B); van cumulatieve argumentatie is vaak sprake als er in het standpunt nogal vergaande en veelom-vattende waardeoordelen of plannen verdedigd worden. Onafhankelijke argumentatie is bij allerlei standpunten mogelijk. Onderschikking: ketenargumentatie Bij nevenschikking maken de gegevens samen of elk afzonderlijk het standpunt aanvaardbaarder. Bij onderschikking maakt het ene gegeven het andere gege-ven aanvaardbaarder. Een voorbeeld: (8) Een man of vrouw met een academische opleiding is moreel verplicht om een beroep uit te oefenen waarin de tijdens die opleiding verworven ken-nis en künde een rol speelt. Een academische opleiding is namelijk een investering van de samenleving in een persoon. Dus is het niet onredelijk te verwachten dat die persoon de samenleving ook 'terugbetaalt'. Met andere woorden: die persoon moet zijn of haar kennis ten behoeve van de maat-schappij ten nutte maken. Het standpunt in de eerste zin wordt ondersteund door drie gegevens. Die gegevens hebben onderling echter een argumentatieve relatie: ze verhouden zieh als gegevens tot standpunten: de tweede zin is een argument voor de derde, de derde voor de Vierde en die ondersteunt direct het standpunt in de eerste zin. We brengen deze analyse als volgt in beeld. Gl gen academische opleiding is een investering van de samenleving in een persoon. S1 = G2 Het is niet onredelijk te verwachten dat man of vrouw met een academische opleiding de samenleving ook 'terugbetaalt'._ S2 = G3 Die persoon moet zijn of haar kennis ten behoeve van de maat-schappij ten nutte maken. S3 Hij of zij is moreel verplicht om een beroep uit te oefenen waarin de tijdens die opleiding verworven kennis en künde een rol speelt. m ALS academische opleiding een investering van de samenleving in een persoon is, DAN is niet onredelijk te verwachten dat man of vrouw met een academische opleiding de samenleving ook 'terugbetaalt'. \m ALS het niet onredelijk is te verwachten dat jemand met een academische opleiding de samenleving ook terugbetaalt, DAN moet die persoon zijn of haar kennis ten behoeve van de maat-schappij ten nutte maken. \m i ALS iemand zijn of haar kennis ten behoeve van de maatschappij ten nutte moet maken, DAN is hij of zij moreel verplicht om een beroep uit te oefenen waarin de tijdens die opleiding verworven kennis en künde een rol speelt. Dit type argumentatie noemen we ketenargumentatie. De volgorde van de ver-schillende argumenten in deze argumentatie is niet ongebruikelijk in een der-gelijke keten. Vaak begint de argumentatie met het uiteindelijke standpunt (uiterst rechts in de analyse) en gaat dan vervolgens over naar het basisargu-ment, dat wü zeggen het gegeven dat niet meer ondersteund wordt (uiterst links in de analyse) en werkt vanuit dat basisgegeven dan stapje voor stapje naar het uiteindelijke standpunt. We kunnen dit type aanduiden als: want-dus. Ook twee andere volgordes komen vaak voor: men kan ook beginnen met het bastsargument en zo toewerken naar het eindstandpunt. Bovenstaande redenering zou dan beginnen met het basisargument in gegeven 1 en eindigen met het eindstandpunt S3, de volgorde dus van het analyseschema. We kunnen dit type aanduiden als: dus-dus. Een derde mogelijkheid is dat men begint met het uiteindelijke standpunt en terugwerkt naar het basisgegeven. Bovenstaande redenering zou dan beginnen met het eindstandpunt en van rechts naar links terugwerken, de omgekeerde volgorde dus van het analyseschema. We kunnen dit type aanduiden als: want-want. De reden dat een argumenteerder een ketenargumentatie gebruikt in plaats van een enkelvoudige, is dat het gegeven dat het standpunt direct ondersteunt, naar zijn inschatting nog niet door zijn publiek aanvaard zal worden en dus nog extra ondersteuning behoeft. Hij gaat met het geven van argumenten net zo lang door tot hij bij een gegeven is aangekomen dat als aanvaardbaar beschouwd mag worden. Je kunt hetzelfde ook anders omschrijven: de stap die het basisgegeven verbindt met het uiteindelijke standpunt, is te groot, de daarbij behorende rechtvaardiging zou niet zonder meer geaeeepteerd worden. Dus zijn er tussenstappen noodzakelijk. Het ligt voor de hand dat argumentaties ook een combinatie kunnen bevatten van onderschikking en nevenschikking. Een voorbeeld: 136 TEKSTANALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 137 (9) Dat de gulden tegen een eigenlijk te läge waardering in de euro is opge-nomen, is voor onze economie zo siecht nog niet. Een relatief goedkope gulden maakt onze export goedkoper, terwijl een (op zieh verdedigbare) opwaardering die juist duurder gemaakt zou hebben. Dus is die onderge-waardeerde gulden goed voor onze export. Welnu, onze economie drijft op export. Dus is die läge gulden goed voor onze economische positie. Het standpunt in de eerste zin wordt direct ondersteund door de laatste zin; naar die laatste zin wordt in het voorafgaande toegewerkt in een combinatie van afhankelijke en ketenargumentatie. 61 Een relatief goedkope gul-I den maakt onze export goedkoper. 62 Een opwaardering zou onze ex port duurder gemaakt hebben. I SI = 63 Die ondergewaar-deerde gulden is goed voor onze export. _ 64 Onze economie I drijft op export. \S2 = G5 Die läge gulden -^.1 is goed voor ' onze econo-lische positie. S3 Dat de gulden tegen een eigenlijk te läge waardering in de euro is opgenomen, is voor I onze economie zo siecht nog niet. (R) ALS een relatief goedkope gulden onze export goedkoper maakt, terwijl een opwaardering die juist duurder gemaakt zou hebben, DAN is die ondergewaardeerde gulden goed voor onze export. I_.-- \m ALS een ondergewaardeerde gulden goed is voor onze export EN onze economie op export drijft, DAN is de läge gulden goed voor onze economische j positie. (R) ALS een läge gülden goed is voor onze economische positie, DAN is het voor onze economie zo siecht nog niet dat de gülden tegen een eigenlijk te läge waardering in de euro is opgenomen. Merk op dat de volgorde in deze argumentatie dezelfde is als die in het eerste voorbeeld van onderschikking: de argumentatie begint met het uiteindelijke standpunt en gaat dan terug naar het basisgegeven (uiterst links in de analyse), van waaruit men stapje voor stapje toewerkt naar het uiterst rechtse standpunt. 4.4 Evaluatie: algemene evaluatiecriteria De analyse van een betoog levert een beeld op van: de centrale claim of het eindstandpunt van de tekst, de argumenten die voor dat eindstandpunt worden gegeven en de onderlinge relatie tussen die argumenten. In de evaluatie van het betoog gaat het uiteindelijk om de vraag of de argumenten het eindstandpunt aanvaardbaar maken. Daartoe dient - bij een uitputtende evaluatie — elke schakel in het betoog afzonderlijk beoordeeld te worden. De evaluatie van argumenten kan op twee manieren plaats vinden. Ten eerste kunnen alle argumenten aan de hand van algemene evaluatiecriteria worden beoordeeld. Een dergelijke algemene evaluatie verbinden we in deze paragraaf aan de elementen uit het Toulminmodel. Ten tweede kan de evaluatie plaats vinden aan de hand van specifieke evaluatievragen voor verschillende soorten argumentatie. De onderscheiden soorten argumentatie en bijbehorende evaluatievragen behandelen we in paragraaf 4.5. In de literatuur over de kwaliteit van argumentatie nemen drogredenen een aparte plaats in. Men kan drogredenen omschrijven als niet deugdelijke argumentatie, maar een dergelijke definitie is toch te ruim: niet elk zwak argument is een drogreden. De ondeugdelijke soorten argumentatie die als drogreden worden omschreven, hebben vaak heel specifieke vormen. In 4.2 hebben we al kennis gemaakt met enkele formele drogredenen. In deze paragraaf bespreken we enkele drogredenen die samenhangen met algemene evaluatiecriteria en in 4.5 bespreken we drogredenen die direct verbonden zijn met specifieke soorten argumentatie. 4.4. J De aanvaardbaarhäd van de gegevens Zijn de gegevens waar oj aannemelijk? fn het algemeen zal een schrijver van een betoog niet gauw een gegeven gebruiken dat apert onjuist is. Maar het kan toch wel dat hij misbruik maakt van de onkunde van zijn lezers op een bepaald gebied of dat hijzelf niet goed op de hoogte is van de feiten. Vergelijk de vol-gende argumentatie: (10) De ärmste gebieden van de wereld liggen, zoals algemeen bekend, beneden de evenaar. Het zou derhalve getuigen van sociaal beleid als we onze ont-wikkelingshulp voor het overgrote deel zouden spenderen aan de landen van het zuidelijk halfrond. Het gegeven in de eerste zin wordt gebracht als juist. Expliciet wordt zelfs aan-gegeven dat het algemeen bekend is. Waarschijnlijk denken de meeste mensen ook dat het waar is. Maar het is volstrekt onjuist: het merendeel van de ärmste landen van de wereld ligt op het noordelijk halfrond. De in het standpunt bepleite maatregel zou dus helemaal niet zo sociaal zijn. Wanneer de basisgegevens feitelijk van aard zijn, dient de lezer idealiter na te gaan of ze waar zijn; zijn de basisgegevens waardeoordelen, dan dient de lezer na te gaan of hij die waardeoordelen kan delen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, zeker wanneer een betoog betrekking heeft op een onder-werp waar je als lezer niet goed in thuis bent. In dat geval zijn twee strategieen in de evaluatie bruikbaar: ten eerste kan de lezer de aanvaardbaarheid van de gegevens laten afhangen van een beoordeling van het gezag van de schrijver. Is de schrijver deskundig genoeg en mag van hem een niet vooringenomen oordeel worden verwacht? Dan kan men de gegevens op zijn gezag aanvaarden. Ten tweede kan men bij twijfef kiezen voor een beoordeling onder voorbehoud. In 138 TEKSTAN ALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 139 de evaluatie kies je dan voor de volgende positie: lk ben niet in Staat om de juistheid van dit gegeven / deze gegevens te beoordelen, maar ik ga er voor du moment vanuit dat ze aanvaardbaar zijn'. Die aanvaarding kan er een zijn 'voor deze discussie' of 'tot het tegendeel blijkt'. 4.4.2 De aanvaardbaarheid van de rechtvaardiging Maakt de rechtvaardiging de gegevens relevant en voldoende voor het standpunl? Vaker dan een onaanvaardbaar gegeven, zal de schrijver gebruik maken van een impliciete rechtvaardiging die onaanvaardbaar of zwak is. Neem de volgende argumentatie. (IIa) Uit recente cijfers blijkt dat slechts 6% van de Nederlandse moslims geweld tegen afvalligen zou willen gebruiken. Het is dus wel duidelijk dat het met het probleem van afvalligheid, waar zo'n punt van gemaakt wordt, nogal losloopt. De rechtvaardiging die voor de hand ligt luidt: (IIb) Als uit recente cijfers blijkt dat slechts 6% van de Nederlandse moslims geweld tegen afvalligen wil gebruiken, dan is het duidelijk dat het probleem van afvalligheid niet zo erg groot is. Voor veel mensen klinkt (IIb) heel redelijk. Immers 6% is heel wat minder dan 94%. Dus de overgrote meerderheid piekert niet over het gebruiken van geweld. Toch is die gedachte niet zonder meer juist. Als 6%, dat wil zeggen ongeveer 50.000 mensen, bereid is geweld te gebruiken tegen afvalligen, dan hebben we te maken met een enorm probleem. Van een goede rechtvaardiging is pas sprake als hij laat zien dat het gegeven niet alleen relevant is voor het standpunt maar ook voldoende. Dat is nog wat duidelijker in het volgende voorbeeld: (12a) De Nederlandse overheid is tegenwoordig een volkomen chaos. Meer dan 700.000 opgaven voor de inkomstenbelasling zijn spoorloos verdwenen. Het gegeven in de tweede zin is zeker relevant voor het standpunt in de eerste zin, maar het is niet voldoende om het nogal verregaande oordeel afdoende te ondersteunen. In de volgende redenering is dat wel het geval: (12b) De belastingdienst heeft zijn zaakjes niet helemaal op orde. Meer dan 700.000 opgaven voor de inkomstenbelasting zijn spoorloos verdwenen. Impliceert de rechtvaardiging dat het gegeven of de gegevens zowel relevant als afdoende zijn, dan is de rechtvaardiging aanvaardbaar. Vanzelfsprekend is de evaluatie van de rechtvaardiging ook afhankelijk van de aanwezigheid van een ondersteuning. Het betoog is sterker wanneer de schrijver een rechtvaardiging aanvaardbaar weet te maken door een relevante en voldoende ondersteuning. 4.4.3 De volledigheid van de argumentatie Is alle beschikbare injormatie in de argumentatie benut? Bij het evalueren van een argumentatie moet je je altijd afvragen of je zelf beschikt over extra informatie die de gegeven argumenten of de conclusie meer of minder aannemelijk maakt. In het volgende voorbeeld is dat zeer apert: (13a) De Nederlandse regering zetelt in Den Haag. In vrijwel alle landen van de wereld is de regeringsstad automatisch ook de hoofdstad. Dus is Den Haag waarschijnlijk de hoofdstad van Nederland. Het standpunt dat Den Haag de hoofdstad is van Nederland wordt ondersteund door een gegeven dat waar is: Den Haag is regeringszetel. Op basis van de aan-vaardbare en relevante ondersteuning in de tweede zin, is een rechtvaardiging te formuleren, die keurig past tussen het gegeven en het standpunt: (13b) Als stad X de regeringsstad van land Y is, dan is X waarschijnlijk ook de hoofdstad van Y. De rechtvaardiging is bovendien volstrekt acceptabel. Toch weet vrijwel iedere Nederlander dat het erg raar is om het standpunt zo te formuleren. Hij weet immers dat niet Den Haag, maar Amsterdam de hoofdstad is van Nederland. Die kennis maakt de gegeven argumentatie volstrekt irrelevant. Voor iemand die dat niet weet, is het echter redelijk aan te nemen dat Den Haag de hoofdstad van Nederland is. In meer algemene termen valt de noodzaak van dit evaluatiecriterium als volgt te begrijpen. Wanneer we zouden argumenteren met uitspraken die waar zijn en met gebruikmaking van geldige redeneervormen, dan konden we abso-luut zeker zijn van de waarheid van een standpunt (zie paragraaf 4.2). Zodra er in argumentatie echter uitspraken worden gebruikt die hooguit waarschijnlijk of plausibel zijn, kan de waarschijnlijkheid of plausibiliteit groter of kleiner worden al naar gelang er meer relevante informatie beschikbaar is. 4.4.4 Twee rechtvaardigingsdrogredenen Een irrelevant gegeven: non sequitur Soms wordt een gegeven gebruikt dat op zieh wel juist kan zijn, maar dat alleen geschikt is om een ander standpunt aanvaardbaar te maken. Een voorbeeld: (15) Ik vind Tirza van Grimberg helemaal niet zo geweidig als algemeen wordt beweerd. Die man is zo'n ongelofelijke eikel. 140 TEKSTAN ALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 141 Een negatief oordeel over het karakter van een auteur, ook al is het gefundeerd, zegt natuurlijk niets over de kwaliteit van zijn werk. De rechtvaardiging die als altijd wel te formuleren is, zou volstrekt onacceptabel zijn. We spreken hier van de drogreden non scquitur (letterlijk: volgt niet uit). Een cirkelredenering: petitio principi Van het tweede type is sprake in het volgende voorbeeld: (16) 1k ben en blijf een fan van een parlementair democratisch staatsbestel. Het is van belang dat het volk invloed heeft op de samenstelling van het parlement. Het gegeven in de tweede zin komt op hetzelfde neer als het standpunt in de eerste, het is een omschrijving van wat parlementaire democratie inhoudt. We noemen deze drogreden petitio prinäpii of cirkelredenering. De rechtvaardiging die te formuleren is, is nietszeggend, ofwel redundant: hij zegt twee maal hetzelfde. Als men het gegeven accepteert, dan aanvaardde men het standpunt ook al en was argumentatie overbodig; als men het standpunt niet accepteert, zal men het gegeven evenmin aanvaarden en is de argumentatie dus mislukt. 4.5 Evaluatie: soorten argumentatie Voor de beoordeling van argumentatie is de aard van het standpunt van beslis-sende betekenis. Claimt de schrijver van een betoog dat iets waar (of onwaar) of waarschijnlijk (of onwaarschijnlijk) is, dan is het standpunt van descrip-tieve aard. Claimt hij dat iets goed (of siecht), mooi (of lelijk), gewenst (of ongewenst) is, dan is zijn standpunt van normatieve aard. Met de aard van het standpunt varieren ook de soorten argumentatie waarvan in het betoog gebruik kan worden gemaakt. Twee voorbeelden (we cursiveren de standpunten): (17a) Met ingang van het volgende seizoen zal er een waterdicht pasjessysteem zijn ingevoerd. Het voetbalvandalisme zal weldra tot het verleden behoren. (17b) Het voetbalvandalisme zal weldra tot het verleden behoren. Dat is een zegen voor de sporl, want sport en geweld hören niets met elkaar te maken te hebben. In (17a) wordt op het gegeven een standpunt gebaseerd van feitelijke aard, in (17b) een standpunt van waarderende aard. Een argumentatie van het type a noemen we een argumentatie op basis van regelmaat. In dit geval wordt voor-speld dat een maatregel bepaalde gevolgen zal hebben. De regelmaat waarop een beroep wordt gedaan, is hier een (bewezen of verondersteld) causaal verband. Een argumentatie van het type b noemen we een argumentatie op basis van een regel of norm, in dit geval de waarderingsregel die de afwezigheid van geweld bij sport positief waardeert. Type a en b kunnen ook gecombineerd worden tot een derde type, pragmatische argumentatie. Een voorbeeld: (18) Het pasjessysteem bij voetbalstadions moet zo snel mogelijk worden ingevoerd. Het zal leiden tot het verdwijnen van het voetbalvandalisme. Dat zal een zegen voor de sport zijn. In (18) wordt geen uitspraak van feitelijke aard verdedigd, maar een oordelen-de uitspraak over de gewenstheid van een maatregel, een actie. Daarbij speelt regelmaat een rol: die actie zal leiden tot verdwijning van het vandalisme. En ook een regel of norm speelt een rol: die verdwijning wordt als positief beoor-deeld. Naast deze vormen van argumentatie, die aan een descriptief of normatief standpunt gebonden zijn, onderscheiden we ook een aantal argumentatievormen waarbij de aard van het standpunt kan varieren. Bij deze ongebonden argumentatievormen kunnen zowel feitelijke uitspraken, uitspraken die een waardeoor-deel bevatten als uitspraken over de (on)gewenstheid van een actie optreden als standpunt. We onderscheiden drie soorten: argumentatie op basis van voorbeelden, analogie en autoriteit. Drie voorbeelden in de genoemde volgorde: (19) In Engeland heeft het pasjessysteem succes gehad, in Italie ook, net als in de Scandinavische landen. We mögen dus verpachten dat het systeem overal succesvol zal zijn. (20) Voetbal was honderd jaar geleden een keurige elitesport, maar nu een ver-loederde Volkssport. Met tennis zal het ongetwijjeld net zo gaan. (21) Een waterdicht pasjessysteem zal een einde maken aan het voetbalvandalisme. Van Marwijk heeft dat in een interview in De Telegraaf gezegd. Bij de onderscheiden soorten argumentatie kunnen andere evaluatievragen worden gesteld: de algemene evaluatievragen die we hiervoor formuleerden, kunnen per type nader gespecificeerd worden. Dat geldt met name voor de tweede en de derde vraag over de aanvaardbaarheid van de rechtvaardiging en de volledigheid van de argumentatie. Daarnaast zijn aan de verschillende soorten argumentatie specifieke drogredenen verbonden. In de volgende paragrafen behandelen we soorten argumentatie en bijbehorende evaluatievragen en drogredenen. (We beperken ons tot de belangnjkste schema's en evaluatievragen. Voor een uitgebreider behandeling, zie Schellens en Verhoeven, 1994.) 4.5.1 Argumentatie voor descriptieve standpunten Voor de verdediging van een descriptief standpunt lenen zieh drie argumen-tatieschema's: argumentatie ter voorspelling, argumentatie ter verklaring, die beiden gebaseerd zijn op causale regelmaat, en argumentatie op basis van niet-causale regelmaat. 142 TEKSTANALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 143 Argumentatieschema's voor de verdediging van descriptieve standpunten (naar Schellens en Verhoeven 1994, p. 92 e.v.) Argumentatie ter voorspelling A leidt (over het algemeen) tot B A is het geval Dus: (waarschijnlijk) B Evaluatievragen: - Is oorzaak A in het algemeen voldoende om gevolg B waarschijnlijk te achten? - Zijn er in dit concrete geval nog omstandigheden die de kans op B verkleinen? Argumentatie ter verklaring B wordt (over het algemeen) veroorzaakt door A B is het geval Dus: (waarschijnlijk) A Evaluatievragen: - Is het optreden van A een noodzakelijke voorwaarde voor B? - Zijn er alternatieve verklaringen voor B denkbaar en aannemelijk? - Zijn er tekenen die in een andere richting wijzen? Argumentatie op basis van niet-causale regelmaat A gaat (over het algemeen) gepaard met B A is het geval Dus: (waarschijnlijk) B Evaluatievragen: - Is de samenhang tussen A en B sterk genoeg om B waarschijnlijk te achten op grond van A? - Zijn er tekenen die in een andere richting wijzen? Eerst twee voorbeelden van argumentatie ter voorspelling en verklaring: (22) De Taliban wordt in Afghanistan steeds agressiever en sterker; het aantal slachtoffers aan de kant van de NAVO stijgt. We moeten er dus op rekenen dat we - als we tenminste in Uruzgan blijven - te maken zullen krijgen met vele tientallen Nederlandse gesneuvelden. (23) De Taliban wordt in Afghanistan steeds agressiever en sterker. We moeten dus aannemen dat de toevoer van mankracht en wapentuig vanuit de buur-landen Iran en Pakistan flink wordt gestimuleerd. In voorbeeld (22) wordt op basis van een oorzaak een gevolg voorspeld. Daarvoor moet de aangedragen oorzaak een voldoende voorwaarde zijn voor het voorspelde gevolg. In (23) wordt op basis van een waargenomen gevolg tot een oorzaak geconcludeerd. Voor een dergelijke 'diagnose' moet de oor- zaak een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het gevolg. Dat essentiele verschil tussen voorspelling en verklaring is misschien gemakkelijker in te zien bij een simpeler voorbeeld: (24a) M springt van de Domtoren. Dus hij is zo dadelijk dood. (24b) M ligt dood aan de voet van de Domtoren. Dus hij is er vanaf gesprongen. In (24a) moet de oorzaak (springen) voldoende zijn voor het gevolg (dood). Zo niet, dan is de voorspelling onzeker. In (24b) moet de oorzaak (springen) noodzakelijk zijn voor het gevolg (dood). Zo niet dan is de verklaring onzeker. In (25) is de regelmaat waarop een beroep wordt gedaan van niet-causale aard. (25) De strijd met de Taliban in Afghanistan zal nog wel een aantal jaren duren. Het aantal slachtoffers onder NAVO-militairen is de laatste tijd alleen maar toegenomen. Hier wordt op basis van een toenemend aantal slachtoffers geconcludeerd tot een langdurige strijd. Die langdurige strijd in de körnende jaren is niet de oorzaak of het gevolg van het toenemend aantal slachtoffers nu, maar meer slachtoffers nu is wel een teken dat de Taliban nog lang niet verslagen is. De twee verschijnselen zijn aan elkaar gerelateerd. Niet-causale regelmaat kan verschil-lende vormen aannemen. Zo kunnen twee eigenschappen een correlatie vertonen: de mate waarin de ene eigenschap zieh voordoet hangt dan samen met de mate waarin de andere eigenschap zieh voordoet. Denk bijvoorbeeld aan het verband tussen lichaamslengte en schoenmaat. Niet-causale regelmaat treedt ook op als een eigenschap kenmerkend is voor een bepaalde klasse: (26) Taliban-aanhangers zijn echte guerrillastrijders. Ze laten zieh niet afschrik-ken door een militaire overmacht met geavaneeerde wapensystemen en ze deinzen er niet voor terug om veel burgerslachtoffers te maken met primitief wapentuig. 4.5.2 Twee causale drogredenen Argumentum ad consequentiam In argumentatie ter verklaring concludeert men op basis van de waarheid van een waarneembaar effect tot de waarheid oj waarschijnlijkheid van een (op dat moment nog) niet waarneembare oorzaak. Het gaat fout wanneer men op basis van de (on)wenselijkheid van een effect concludeert tot de (on)waarschijnlijkheid van de oorzaak. Bijvoorbeeld: 144 TEKSTAN ALYSE (27) Meer dodelijke slachtoffers onder de Nederlandse müitairen in Uruzgan kan ik me niet voorstellen. Dat zou verschrikkelijk zijn. Ik denk dan ook dat de Taliban helemaal niet zo sterk is. In dat geval is de wens de vader van de gedachte. Nu zijn wensen op zichzelf natuurlijk geen drogredenen, maar wel als uit wensen waarheden worden afge-leid. In dat geval is sprake van een argumentum ad consequentiam (letterlijk: een argument op basis van een (ongewenste) consequentie). Post hoc ergo propter hoc Uit de regelmatige samenhang van twee verschijnselen concluderen tot een causaal verband kan alleen als het gepostuleerde causale verband valt te bere-deneren (door een 'theorie' over de werking) en als er geen alternatieve verkla-ringen voor de samenhang zijn. (28) Bij rokers komen hart- en vaatzieklen significant vaker voor dan bij niet-rokers. We hebben hier dus te maken met een van de belangrijkste oorzaken van cardiologische problemen. In dit geval is te relatie te beredeneren: roken leidt tot vernauwing van de (kransslag)aders en dat leidt tot een grotere kans op een infarct. Goede alternatieve verklaringen voor het verband zijn er niet. De argumentatie van correlatie naar causatie verloopt niet altijd zo positief: (29) 's Zomers wordt er steeds meer rose gedronken. Het is dan ook geen wonder dat gevallen van huidkanker zieh meer en meer in dat seizoen openbaren. Als twee gegevens in de tijd samenhangen en er niet is voldaan aan de twee gemeide eisen, is er sprake van de drogreden post hoc ergo propter hoc (letterlijk: nadat dus doordat). Overigens kan die drogreden zieh niet alleen voordoen bij tijdopeenvolging, maar ook bij gelijktijdigheid en bij locale verbanden. 4.5.3 Argumentatie voor normatieve standpunten We behandelen drie argumentatieschema's die zieh lenen voor de verdediging van normatieve standpunten. De aard van het standpunt is in alle drie de schema's niet van feitelijke maar van oordelende ofwel normatieve aard. Argumentatie op basis van waarderingsregels is gericht op positieve of negatieve waardeoordelen over objecten (fysieke en niet-fysieke entiteiten). Argumentatie op basis van gedragsregels is gericht op standpunten over de aanvaardbaarheid van acties, gedrag of maatregelen. En bij argumentatie op basis van voordeel gaat het om de wenselijkheid van een actie, gedrag of maatregel. argumentatieanaly.se 145 Argumentatieschema's voor de verdediging van normatieve standpunten (naar ScheUens en Verhoeven, 1994, p. 95 e.v.) Argumentatie op basis van een waarderingsregel Als A eigenschap E heeft, is waardering W over A gerechtvaardigd A heeft eigenschap E Dus: waardering W over A is gerechtvaardigd (= A is W) Evaluatievragen: - Is de gegeven of impliciet gehanteerde waarderingsregel aanvaardbaar? - Zijn alle relevante eigenschappen en omstandigheden in de argumentatie betrokken? - Zijn andere beoordelingscritena relevant en van toepassing? Argumentatie op basis van een gedragsregel Als B het geval is, is actie A op zijn plaats B is het geval Dus: actie A is op zijn plaats Evaluatievragen: - Is de gegeven of impliciet gehanteerde gedragsregel aanvaardbaar? - Zijn alle relevante gegevens en omstandigheden in de argumentatie betrokken? - Zijn er andere regels relevant? - ZiJn de gevolgen van actie A in dit en vergelijkbare gevallen aanvaardbaar? Argumentatie op basis van voordeel (middel-doel) Actie A leidt tot B B is gewenst Dus: A is gewenst Evaluatievragen: - Is actie A effectief? - Is actie A uitvoerbaar? - Is actie A toelaalbaar? - Wat zijn de kosten en nadelen van A? - Is A de voordeligste manier om B te bereiken? Twee voorbeelden: (30) Gerard Reve is de grootste Nederlandse schrijver van na de oorlog. Van geen andere auteur wordt zo vaak iets geciteerd. (31) Het is terecht dat de auto van Van Belt verbeurd verklaard is. Hij reed meer dan honderd in de bebouwde kom! In (30) wordt een 'object' positief gewaardeerd. Het kan in dergelijke argumentatie gaan om allerlei objecten, zoals kunstuitingen, voetbalwedstnjden, vakanties, auto's, gebeurtenissen, maar zoals uit het voorbeeld blijkt ook om Personen. De beargumenteerde waardeoordelen kunnen inhouden dat iets 146 TEKSTANALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 147 mooi, geslaagd, prettig, comfortabel (of het tegendeel daarvan lelijk, enzo-voort) is. Zodra een dergelijk waardeoordeel beargumenteerd wordt, draait het om de gehanteerde beoordelingscriteria. Die blijven (meestal) impliciet en zijn (meestal) niet ergens vastgelegd. In (30) luidt het beoordelingscriterium ofwel de waarderingsregel: 'De auteur die het meest geciteerd wordt, is de grootste.' Het cruciale punt in de evaluatie van dergelijke argumentatie is uiteraard de aanvaardbaarheid van de gehanteerde waarderingsregel en de vraag of niet (öök) andere eigenschappen en criteria in de beoordeling moeten worden betrokken. Op dat punt is op (30) wel wat af te dingen. In voorbeeld (31) wordt een 'actie', in dit geval een beslissing, beoordeeld op de vraag of die terecht is. 'Acties' kan hier slaan op alle denkbare gedra-gingen van mensen en organisaties, varierend van (niet-fysieke) beslissingen tot fysiek ingrijpen in de omgeving. Ook in deze argumentatievorm wordt -vaak maar lang niet altijd impliciet - een beroep gedaan op regels. Dergelijke gedragsregels die aangeven of iets gepast, toelaatbaar, verplicht, terecht enzo-voort is, zijn in tegenstelling tot waarderingsregels vaak vastgelegd in de vorm van spelregels, verkeersregels, reglementen, wetgeving. Maar ook hier kan een beroep worden gedaan op 'ongeschreven regels', bijvoorbeeld op het terrein van fatsoen of gewoonte. Net als bij argumentatie op basis van waarderingsregels is ook hier de vraag relevant of niet (66k) andere regels relevant en van toepassing zijn. Daarnaast is bij de toepassmg van gedragsregels een beoordeling van de consequenties van het beoordeelde gedrag relevant. Naast een beroep op waarderings- en gedragsregels kan in argumentatie ook een beroep worden gedaan op taalgebruiksregels, zoals normatieve definities. (32) Een aantal Nederlandse militairen heeft zieh destijds in de Iraakse provincie Al-Muttanah schuldig gemaakt aan marteling. Zij hebben hun gevangenen met koud water bespoten en ze ondervraagd terwijl er zeer Sterke lampen gericht stonden op hun gezicht. Volgens de krijgsregels, vastgelegd door de Raad van Europa, en dus onderschreven door Nederland, geldt dergelijk gedrag als een vorm van marteling. Bij de evaluatie van argumentatie op basis van een normatieve definitie is natuurlijk de vraag relevant of de definitie aanvaardbaar (of al aanvaard) is en van toepassing in het onderhavige geval. In dergelijke argumentatie wordt gemakkelijk een te ruime of te enge definitie gebruikt. Bijvoorbeeld: (33) Ik ben er erg tegen om nog een referendum te houden over het verdrag dat eerder de Europese Grondwet heette en over andere belangrijke zaken op Europees gebied. Dat wiilen alleen maar populisten die daar garen bij spinnen, maar met echte demoeratie heeft dat niets te maken. In een demoeratie bepaalt de volksvertegenwoordiging wat er gebeurt en zo hoort dat. In deze redenering wordt het begrip 'demoeratie' verengd tot vertegenwoordi-gende (parlementaire) demoeratie en wordt directe demoeratie buitengesloten. Dat is een onaanvaardbare of op zijn minst omstreden inperking van de definitie van demoeratie. Net als in argumentatie op basis van gedragsregels gaat het in argumentatie op basis van voor- en nadelen (ook wel pragmatische argumentatie genoemd) om de beoordeling van een actie: (34) De regering zou er goed aan doen aftappen van alle telefoonverkeer en e-mailboodschappen mogelijk te maken. Zo kunnen plannen van terroris-ten ttjdig ontdekt worden en aanslagen voorkomen. In deze argumentatievorm gaat het echter meestal om een voorgenomen actie (een plan, een voorstel) en de actie wordt niet beargumenteerd op grond van zijn principiele aanvaardbaarheid maar op grond van de effecten ervan: het bereiken van een doel, het oplossen van een probleem of de te behalen voorde-len. Zo wordt in voorbeeld (34) een ingrijpende maatregel bepleit op grond van een gewenst gevolg: succesvolle bestrijding van terrorisme. Om te beoordelen of de gewenstheid van het gevolg overgedragen kan worden op de gewenstheid van de actie, is een groot aantal evaluatievragen van belang. Die hebben betrek-king op de uitvoerbaarheid, de principiele toelaatbaarheid van de actie en op de ändere gevolgen van de actie, zowel de voordelen als de nadelen en kosten. 4.5.4 Drie normatieve drogredenen Drogreden van de monopolienorm Zowel bij argumentatie op basis van waarderingsregels als bij argumentatie op basis van gedragsregels gaven we aan dat in de evaluatie ook andere eigenschappen en omstandigheden en andere mogelijk relevante regels moeten worden betrokken. Wie zijn oordeel baseert op een beoordelingscriterium of een gedragsregel, loopt het risico de zaken aanzienlijk te versimpelen. Twee voor-beelden: (35) Den Haag is de aantrekkelijkste stad van Nederland om te wonen. Geen enkele andere stad telt zoveel parken. (36) Cartoons waarin een bevolkingsgroep belachelijk wordt gemaakt, zouden verboden moeten worden. Die zijn discriminerend en dat is in strijd met het verbod op discriminatie dat nota bene in de Grondwet is vastgelegd. Natuurlijk vragen de gegevens om een beoordeling (Zijn er in Amsterdam niet meer parken? Is belachelijk maken wel een vorm van discriminatie?) Maar juist de vraag naar andere beoordelingscriteria en gedragsregels is hier zeer relevant. 148 TEKSTAN ALYSE (Is het aantal parken beslissend voor de aantrekkelijkheid? Is het verbod op discriminatie het enige grondrecht?) Wie slechts één beoordelingscriterium of gedragsregel toepast en daarbij willens en wetens voorbijgaat aan andere regels maakt zieh schuldig aan een drogreden, die we bij gebrek aan een traditionele naam de drogreden van de monopolienorm noemen. Drogreden van het hellend vlak Naast argumentatie op basis van een of meer voordelen, wordt er natuurlijk ook vaak geargumenteerd op basis van nadělen: een actie wordt afgewezen op grond van de nadelige effecten ervan. Het schema daarvoor is eenvoudig: 'Actie A leidt tot B; B is ongewenst; dus: Actie A is ongewensť. Bij dergelijke argumentatie is het voor de schrijver van een betoog verleidelijk de nadělen stevig aan te zetten. Wanneer het argument suggereert dat de voorgestelde actie van kwaad tot erger leidt, maakt de schrijver zieh schuldig aan de drogreden van het hellend vlak (in het Engels: slippery slope). Bij voorbeeld: (37) Als we de files oplossen door wegverbreding en nieuwe wegen is het eind voorlopig nog niet in zieht. Als het ene knelpunt is opgelost, ontstaan de files bij het volgende knelpunt. Ook dan lijkt asfalt weer de juiste oplossing. En het eind van het liedje is dat we heel Nederland hebben geasfalteerd. Vals dilemma Een andere bijzondere vorm van argumentatie op basis van nadělen is het dilemma. Er wordt gesuggereerd dat we moeten kiezen uit twee acties of gedragslijnen. Vervolgens worden van beide mogelijke acties zwaarwegende nadelige effecten genoemd. Met als conclusie dat er eigenlijk geen redelijke keuze tussen de twee gemaakt kan worden. Bijvoorbeeld: (38) Als je kinderen streng opvoedt, worden het later gefrustreerde etters. Voed je ze daarentegen op in vrijheid en tolerantie, dan worden het brutale en ongediseiplineerde klieren. Wat je ook doet, het loopt altijd mis. De nogal pessimistische laatste zin houdt in dat beide gedragslijnen (impliciet wordt er vanuit gegaan dat er geen derde mogelijkheid bestaat) leiden tot een ongewenste situatie. Dus zijn beide gedragslijnen in gelijke mate ongewenst. Je kunt een dergelijk dilemma op twee manieren bestrijden: - Het 'bij de hoorns pakkeh, dat wil zeggen dat je van ten minste een van de veronderstelde verbanden tussen maatregel en effect laat zien dat die niet klopt. Je kunt bijvoorbeeld stellen dat veel mensen die erg streng opgevoed zijn, toch heel acceptabele persoonlijkheden geworden zijn. - Tussen de hoorns door' gaan, dat wil zeggen dat je laat zien dat er een derde weg is in de vorm van een tussenoplossing. In dit geval: redelijke strengheid waar het moet, combineren met vrijheid en tolerantie waar het kan. ARGUMENTATIEANALYSE 149 Als die tweede vorm van bestrijding goed lukt, dan hadden we te maken met de drogreden van het valse dilemma. In het bovenstaande geval zou je daar wel van kunnen spreken. 4.5.5 Ongebonden argumentatie We behandelen drie argumentatieschemas voor ongebonden argumentatie, dat wil zeggen argumentatievormen waarmee zowel descriptieve als norma-tieve standpunten beargumenteerd kunnen worden: argumentatie op basis van voorbeelden, analogie en autoriteit. Drie ongebonden argumentatieschema's (naar Schellens en Verhoeven 1994, p. 131 e.v.) Argumentatie op basis van voorbeelden In voorbeeld Al is B het geval / op zijn plaats (In voorbeeld A2 etc. is B het geval / op zijn plaats) Dus: In gevallen A is B het geval / op zijn plaats Evaluatievragen: - Zijn de voorbeelden typerend voor de klasse waarop de conclusie betrekking heeft? - Zijn er tegenvoorbeelden die de conclusie ondergraven? - Gaat de conclusie niet verder dan de voorbeelden rechtvaardigen? Argumentatie op basis van analogie In geval A was X het geval / op zijn plaats (B komt in relevante opzichten overeen met A) Dus: in geval B is X het geval / op zijn plaats Evaluatievragen: - Zijn de overeenkomsten tussen A en B relevant met het oog op de conclusie? - Vertonen A en B geen verschillen die de conclusie ondergraven? Argumentatie op basis van autoriteit Autoriteit A zegt P Dus: P Evaluatievragen: - Is P in overeenstemmmg met andere uitspraken van dezelfde bron? - Is P in overeenstemmmg met uitspraken van andere bronnen? - Is A deskundig? - Is A onbevooroordeeld? We geven van alle drie een voorbeeld: (39) In Londen heeft de invoering van rekeningrij den geresulteerd in een reduetie van het autoverkeer met ruim 10%. De Zweden hadden daar in Stockholm ook al ervaring mee opgedaan; ook daar daalde het aantal gereden kilometers met ongeveer 10 procent. Singapore meldt vergelijkbare resultaten. Het is duidelijk: rekeningrijden is een effectief middel om het autogebruik terug te dringen. 150 tekstan alyse argumentatieanalyse 151 (40) In Londen heeft de mvoering van rekeningrijden geresulteerd in een reduc-tie van het autoverkeer met ruim 10%. Dus in de Randstad zal rekeningrijden ook tot een flinke reductie van het autoverkeer leiden. (41) Rekeningrijden is een effectieve manier om het autoverkeer op overvolle trajecten met 8 ä 10 procent terug te dringen. Dat zegt prof. Spits, hoog-leraar Verkeer en vervoer aan de Technische Universiteit Delft in zijn onder-zoeksrapport voor de ANWB. In (39) wordt op grond van drie voorbeelden een algemene conclusie verde-digd. In dat geval is er sprake van een generalisering over een klasse op grond van een beperkt aantal waargenomen gevallen: als iets op drie plaatsen effectief blijkt te zijn dan zal het wel overal effectief zijn. We noemen dat ook wel een inductie. In (40) wordt op basis van een voorbeeld een conclusie getrokken over een vergelijkbaar geval. Er wordt hier niet (of althans niet expliciet) gege-neraliseerd, maar van voorbeeld naar voorbeeld geredeneerd: analogie. In (41) wordt een bewering beargumenteerd door aan te geven dat een gezaghebbende autoriteit de bewering voor zijn rekening neemt. In de gegeven voorbeelden is de conclusie van feitelijke aard: het standpunt heeft steeds betrekking op de voorspelde gevolgen van een maatregel. De drie soorten argumentatie kunnen echter ook gebruikt worden ter ondersteuning van uitspraken met een normatief karakter. In dat geval wordt in het standpunt een uitspraak gedaan over wat mooi of lelijk, gepast of ongepast, gewenst ol ongewenst is. Bijvoorbeeld: (42) De debuutroman Rollende Stetten van Marijke Bakstra is abominabel geschre-ven. Neem nu een zin als de volgende: Tetra was tot alles bereid, maar had zelden het gewenste resultaat.' Of deze: 'Nu zat hij (...) als een zoutzak bij de pakken neer.' (43) Het debuut Rollende stenen van Marijke Bakstra is niet erg boeiend geschre-ven. Haar tweede boek Stille Steigers hoef ik dan ook niet te lezen. (44) Het debuut Rollende stenen van Marijke Bakstra getuigt van een veelbelovend talent. Volgens criticus Han Visserman in Hollandse Diepte kan ze uitstekend schrijven en weet ze precies wat ze haar lezers wel en niet moet verteilen om tot het eind toe boeiend te zijn. In de evaluatie van argumentatie op basis van voorbeelden is de centrale vraag of de gegeven voorbeelden relevant en voldoende zijn voor het verdedigde standpunt. Bij argumentatie op basis van analogie is het centrale evaluatiepunt of de overeenkomsten tussen de analoge gevallen groot genoeg zijn om het standpunt te ondersteunen. En bij argumentatie op basis van autoriteit is het de vraag of de autoriteit deskundig en onbevooroordeeld is en zichzelf en/of anderen niet tegenspreekt. Vooral de evaluatie van voorbeeldargumentatie is ingewikkeld, omdat hier erg veel afhangt van de aard van de voorbeelden en de reikwijdte van het standpunt. In eerste instantie lijkt voorbeeldargumentatie op een 'onderzoek' waarin op basis van een steekproef een conclusie wordt getrokken over een hele klasse (de 'populatie' waaruit de steekproef is getrokken). Vanmt dat perspectief bezien is het aantal voorbeelden in voorbeeldargumentatie al snel te klein en is de repre-sentativiteit ervan snel twijfelachtig. Toch kunnen een of enkele voorbeelden een deugdelijk argument opleveren. Dat doet zieh voor in de volgende gevallen. De Masse is homogeen. Als je een nieuwe Nissan Primera wilt testen op zijwindgevoeligheid, heb je waarschijnlijk aan een exemplaar genoeg. Dat komt omdat produeten die machinaal vervaardigd worden, gewoonlijk identiek zijn. Elk voorbeeld is dan representatief en daarmee typerend voor de klasse als geheel. De plaats van het voorbeeld in de klasse is behend. Twee voorbeelden ter illustratie: (45) Bij de Gallup-polls in Iowa bleek de Democratische kandidaat veruit favo-riet. Dus die wordt waarschijnlijk de volgende president van de VS. Iowa stemt vrijwel altijd volgens het Amerikaanse gemiddelde. Dus bij een dui-delijke uitslag daar heb je al een redelijke aanwijzing voor de einduitslag. (46) De nieuwste badmodelijn van Marlies Dekkers is wel al te gewaagd. Heleen van Royen durfde die niet te dragen. Hier is geen sprake van een gemiddelde, maar juist van een extreme positie van het voorbeeld. Als zelfs Heleen van Royen het niet dürft aan te trekken, dan moet het wel erg gewaagd zijn. De reikwijdte van het standpunt is beperkt. De pretenties van een algemene uitspraak kunnen natuurlijk ingeperkt worden door niet te claimen dat iets altijd en absoluut zeker het geval is. Iets kan meestal, vaak, ol nogal eens het geval zijn. Iets kan waarschijnlijk, niet onwaarschijnlijk of niet onmogelijk zijn. Hoe beperkter de claim hoe sterker de voorbeeldargumentatie. Dat is zeker aan de orde wanneer een of enkele voorbeelden worden gebruikt om aannemelijk te maken dat iets zieh voordoet (een existentielle claim) of dat iets mogelijk is (een modale claim). Bijvoorbeeld: (47) Wij hadden afgelopen zorner in Frankrijk autopech: de uillaat viel er plotse-ling onderuit. We werden meteen door de man die achter ons reed uit de brand geholpen; met ijzerdraad wist hij een en ander weer provisorisch te bevestigen en we konden verder rijden naar een garage. Er bestaan toch echt heel aardige en behulpzame Fransen. 152 TEKSTAN ALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 153 (48) In Londen heeft de invoering van rekeningrijden geresulteerd in een reduc-tie van het autoverkeer met ruim 10%. Er is dus een mogelijkheid om het autoverkeer op drukke tijden en trajecten terug te dringen. 4.5.6 Drie drogredenen met ongebonden argumentatie Overhaaste generalisatie Wanneer op basis van een beperkt aantal voorbeelden met absolute zekerheid een standpunt met een grote reikwijdte wordt verdedigd, is er sprake van een drogreden: (49) Wij hebben afgelopen jaar gelogeerd in een B&B in Gloucester; het was er vreselijk onhygienisch: de kakkerlakken liepen door de kamer. Onze vrien-den uit Rotterdam waren in Plymouth in een hotel: stoffig en vies was hun samenvatting van de vakantie. In Engeland moet je duidelijk niet zijn voor een net en hygienisch vakantieverblij f. Hier wordt op basis van twee voorbeelden ten onrechte een algemene conclusie getrokken over heel Engeland. Misschien was hier sprake van uitzonderingen op de regel. Geen van de hiervoor gegeven situaties waarin een conclusie op basis van zeer weinig gegevens getrokken mag worden, is hier van toepassing. We noemen deze drogreden secundum quid oftewel overhaaste generalisatie of overgeneralisatie. Valse analogie Zijn de zwakke punten in een analogie te talrijk, dan spreken we van een valse analogie (Jalse analogy), in het dagelijks leven ook wel aangeduid als het verge-lijken van appels en peren. Een voorbeeld: (50) Het is belachelijk dat harddrugs in Nederland nog steeds verboden zijn. Je kunt immers wel bij iedere slijter Sterke drank krijgen. Hoewel deze analogie een paar relevante punten van overeenstemming kent (invloed op het gedrag, mogelijke verslaving) zijn er te veel verschillen (maat-schappelijke acceptatie, gevolgen voor onze internationale positie, etc.) om de argumentatie aanvaardbaar te achten. Argumentum ad verecundiam Wanneer een autoriteit niet deskundig of niet betrouwbaar moet worden geacht, is er sprake van een autoriteitsdrogreden. (51) Het eten van cholesterolrijk voedsel is niet zo schadelijk als algemeen wordt aangenomen door medici. Niemand minder dan de president-directeur van McDonalds heeft dat nog onlangs in een artikel in de Wall Street Journal betoogd. Hier kun je je afvragen of de betreffende autoriteit deskundig is, maar veel belangrijker is in dit geval de twijfel aan zijn onafhankelijkheid. McDonalds heeft immers een groot (commercieel) belang bij het betreffende standpunt. Om diezelfde reden gaan we er niet zonder meer vanuit dat advertenties altijd de waarheid bevatten. Daarom geloven we ook een verdachte niet meteen als hij ontkent. Van een drogreden op basis van autoriteit, het argumentum ad verecundiam (letterlijk: argument op basis van ontzag) spreken we als de autoriteit geen speciale deskundigheid bezit ten aanzien van het onderwerp waar de argumentatie over gaat. Daarvan is bijvoorbeeld ook sprake als een Bekende Nederlander wordt opgevoerd om een levensverzekering aan te prijzen. 4.6 Toepassing van argumentatieanalyse 4.6.1 Methode We kunnen nu de zes stappen die we in paragraaf 4.1 al aanduidden concre-tiseren. Aanpak van een argumentatieanalyse Stap 1. Wat is het centrale standpunt in het betoog? Ga na wat de auteur van het stuk nu eigenlijk wil bepleiten. Dat is zijn eindstandpunt. (Soms zijn het er meer.) Het is vaak te vinden in de titel, de ondertilel en/of lead en vervolgens in de tekst zelf aan het begm of het einde. Stel vast wat op grond van het standpunt te verwachten valt aan argumentatiestructuur (afhankelijke, onafhankelijke, cumulatieve argumentatie) en argumentatievormen (gaat het om een feitelijk of een normatief standpunt; welke soorten argumentatie passen daar bij?). Stap 2. Met welke argumenten wordt het standpunt beargumenteerd? Stel vast wat de hoofdlijnen en belangrijkste argumenten in het betoog zijn. Negeer daarbij puur informatieve passages en passages met tegenargumenten en de eventuele weerlegging daarvan. - Op welke basisgegevens berusten die hoofdlijnen: wat zijn de gegevens die in het betoog niet beargumenteerd worden maar die het uügangspunt van het betoog vormen. Stap 3. Hoe verhouden de argumenten zieh ten opzichte van elkaar? - Wat is de argumentatiestructuur in het betoog? Is er sprake van ketenargumentatie? Zijn gegeven argumenten afhankelijk, onafhankelijk ol cumulatief? - Leg het resultaat van stap 1-3 vast in een Toulmin-analyse waarin u de argumentatie-lijnen (waar mogelijk) met elkaar verbindt. Stap 4. Hoe beoordeelt u de basisargumenten? Ga na of u op basis van eigen kennis van de wereld basisgegevens en uilgangspunten die niet beargumenteerd worden, kunt aanvaarden of afwijzen. - Als u ze niet op basis van eigen kennis kunt beoordelen, ga dan na of u gegevens op gezag van de schrijver kunt aanvaarden of voor de discussie onder voorbehoud kunt aanvaarden. 154 TEKSTAN ALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 155 Stap 5. Hoe beoordeelt u de argumentatieve verbanden tussen basisargumenten en tussen- en eindstandpunten? Stel vast welke schakels u verdacht voorkomen. - Van welk type argumentatie wordt hier gebruik gemaakt? - Ga op basis van algemene of specifieke evaluatievragen na welke zwakke plekken het betoog vertoont. Stap 6. Welke consequenties heeft het voorafgaande voor de aanvaardbaarheid van het eindstandpunt? - Stel vast of het eindstandpunt door de geanalyseerde en geevalueerde argumentatie aan-vaardbaar is gemaakt. - Beschikt u nog over andere argumenten die het standpunt meer of minder aanvaardbaar maken? - Stel vast of u het eindstandpunt aanvaardt, onder voorbehoud aanvaardt of verwerpt. U kunt ook uw oordeel opschorten tot u op cmciale vragen die rijzen een antwoord hebt gekregen of gevonden. 4.6.2 Voorbeeld Bijgaand betoog verscheen op de opiniepagina van NRC Handelsblad naar aan-leiding van het stoppen van een strafzaak tegen de Heils Angels op grond van fouten die door het Openbaar Ministerie in de zaak zijn gemaakt. (We hebben de tekst op enkele plaatsen ingekort). Stap 1. Het centrale standpunt De titel, de ondertitel en de lead (niet van de auteur, maar van de redactie) maken het waarschijnlijk dat het verdedigde standpunt zal zijn: Er is een wetswtjziging nodig om te bereiken dat fouten van het Openbaar Ministerie (OM) niet meer leiden tot vrijlating van (mogelijke) criminelen maar tot bestraffing van het OM. Gfobale lezing van de tekst bevestigt bovengenoemd standpunt. In alinea 5 en 9 vinden we het standpunt zoals de auteur het onder woorden brengt. Dat voegt er nog een element aan toe, namelijk dat de benadeelde verdachten recht hebben op schadevergoeding. Daarnaast blijkt hier dat de wetswijziging art. 359a van het Wetboek van Strafvordering betreft. Het eindstandpunt formule-ren we op basis daarvan ais volgt: Er is een wetswijziging (art. 359a Sv) gewenst om te bereiken dat bij fouten van het OM het OM wordt gestraft, verdachten schadevergoeding krijgen en de strafzaak gewoon doorgaat. Bij een eindstandpunt als dit - een voorstel om de wet te wijzigen of meer alge-meen een voorstel om dingen anders dan tot nu toe aan te pakken - ligt argumentatie längs twee lfjnen voor de hand: de eerste lijn beschrijft de bestaande Kaptein, H. Bestraf fouten van het OM, maar laat het proces intact. NRC Handelsblad 21-12-2007 (met enkele inkortingen). Bestraf fouten van het OM, maar laat het proces intact Wetswijziging nodig zodat criminelen niet vrijuit gaan Het is onbevredigend dat criminelen vrijuit gaan als het OM fouten heeft gemaakt. Het kan ook anders. Straf het OM en laat het proces doorgaan, vindt Hendrik Kaptein. Di e Amsterdamse I Rechtbank heeft gis ' teren besloten dat het afgelopen moet zijn met een grote zaak tegen Heils Angels. Het Openbaar Ministerie heeft zijn rechten verspeeld door opnamen van gesprekken tussen verdachten en advocaten niet tijdig te vernietigen. Confidentialiteit tussen dienten en hun advocaten is zo belangrijk dat (zelfs) het OM met dergehjke vertrouwe-lijke gegevens zo voorzichtig mogelijk en volledig binnen de perken van de regels ter zake moet omgaan. Als dat niet is gebeurd dan is er geen eerlijk proces - en dus geen proces. x-^Aldus de rechtbank. (2) Dat klinkt redelijk - ten--—jninste voor Juristen. (3) Vervelend is alleen dat ^niermee criminelen vrijuit dreigen te gaan. Natuurlijk is niet bekend wat de Heils Angels al dan niet op hun kerf-stok hebben. Ook voor hen geldt de onschuldpresumptie: zij moeten worden behandeld als onschuldigen totdat de strafrechter het tegendeel heeft vastgesteld. Onbevredigend blijft alleen dat het OM met alle bewijsmateriaal tegen die Angels niets kan doen. De kans blijft groot dat echte boe-ven de dans ontspringen, met alle gevolgen van dien. v__'Als die Heils Angels echt iets op hun geweten hebben, dan is het resultaat van deze aan-pak dat zij hun verdiende straf niet krijgen, terwijl het OM, mogelijke slachtoffers en wij allemaal met lege handen en met gevaren van nog meer cri- ®minahteit achterblijven. Het kan anders. Uitgangs-punt is dat het OM in deze zaak verboden en strafbare dingen heeft gedaan, ten koste van verdachten. Wat ligt dan meer voor de hand dan straf voor het OM en schadevergoeding voor slachtoffers? Betrok-ken ofncieren van justitie zou-den een tijdje kunnen worden geschorst (of gedetineerd, met bijkomend voordeel dat zij be strafvermindering tot en met (inderdaad) niet-ontvankelijk-heid van het OM. De principie-le fout van die regeling is en blijft de appels- en-perenafweging: wie verkeerd is behandeld, verdient schadevergoeding, geen vrijwaring van straf. Die vrijwaring komt neer op ontrechting van slachtoffers van delicten en van de samenleving. Die hebben met fouten van het OM niets te maken, maar moeten wel toezien hoe ten koste van hen spelletjes worden ge-speeld. 'De verdachte is schuldig en strafbaar, maar het OM heeft fouten gemaakt, dus is hij minder of niet strafbaar.' Dat is totaaltheater. ter weten waarover zij het heb-f^JT) Het regime van art. 359a nPn ít I c 711 1 íjm er o um li 01 ncctri f_ ---C17 /lin*-»!- rinn y-..-.l>- i.Tni.J/iv. ben als zij lange vrijheidsstraf-fen vorderen). Verkeerd be-handelde verdachten krijgen schadevergoeding en - de 0strafzaak gaat gewoon door. Dat kan natuurlijk alleen als het OM niet heeft geknoeid met bewijsmateriaal, want dan zou het echt een oneerlijk proces worden. (In de zaak van de Heils Angels is dat niet aan de orde.) „[...] (7 ) Toch verdienen ook de mensen die de gesprekken van de Heils Angels met hun advocaten niet op tijd hebben ver-nietigd, enige tuchtiging. Wie weet helpt het zelfs nog beter tegen recidíve. Van een verloren zaak - de nu geboden sanetie - zal minder afschrik- ®wekkende werking uitgaan. Dan de schadevergoeding voor verkeerd behandelde verdachten. In art. 359a Sv. is inderdaad te lezen dat de rechter fouten van politie en justitie kan afstraffen, naar de ernst ervan uiteenlopend van loute-re vaststelling van fouten tot Sv. dient dan ook te worden vervangen door regelingen waarin ten eerste wanpreste-rende en malafide vertegen-woordigers van politie en justitie net zo goed worden aange-pakt als gewone boeven; en ten tweede fouten van politie en justitie ten koste van burgers en verdachten gewoon worden afgerekend. (1OJ Strafzaken zij n geen wed-strijdjes tussen het OM en advocaten. Zouden zij dat wel zijn, dan zou foul play van het OM inderdaad tot uitsluiting kunnen leiden. Het gaat om de rest van de wereld en daarin is en blijft het uitgangspunt dat (alleen) schuldigen moeten worden gestraft. Dat biedt geen ruimte voor straffeloos-heid voor mogelijk ernstige criminelen, Heils Angels of niet, op grond van kunstfouten van justitie. Hendrik Kaptein is universitär hoofddocent rechtsfilosotie aan de Universiteit Leiden. 156 TEKSTAN ALYSE ARGUMENTATIEANALYSE 157 situatie en de nadelen daarvan, de tweede lijn het voorstel en de gewenste effec-ten daarvan. Bovendien zien we dat het voorstel in dit geval uit drie elementen bestaat: bestraffing van het OM, schadevergoeding voor verdachten en voortzet-ting van de strafzaak. We mögen dan ook verwachten dat die punten afzonderlijk worden beargumenteerd. Met betrekking tot het soort argumentatie verwachten we een belangrijke rol voor pragmatische argumentatie: voor- en nadelen moeten bij een dergelijke wijziging van wet of beleid immers worden afgewogen. Stap 2. Met welke argumenten wordt het standpunt ondersteund? Een deel van het betoog (alinea 1-4) heeft inderdaad betrekking op de bestaan-de situatie en de gevolgen daarvan. De argumentatie wordt hier helemaal opge-hangen aan de zaak tegen de Heils Angels. Tot de kern teruggebracht wordt hier beargumenteerd dat het onbevredigend (eiders 'vervelend') is dat verdachten vrijuit gaan als het OM fouten maakt. Belangrijkste argument: op die manier ontlopen mogelijke criminelen hun straf. Maar er worden nog ander nadelige gevolgen van de huidige wetgeving genoemd. Vervolgens stapt de schrijver (in alinea 5) over op zijn voorstel om aan die situatie een einde te maken. Hij markeert die overgang met de woorden Het kan anders'. In alinea 5 formuleert hij zijn voorstel en na toelichting in 6-8 doet hij dat nog eens in alinea 9. Belangrijkste argument: op die manier komen mogelijke criminelen niet vrij. Maar ook hier komen nog argumenten bij met betrekking tot de mogelijke straffen voor het OM en de schadevergoeding aan de verdachten. Het meest in het oog springende basisgegeven is de beschrijving van de gang van zaken en de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de Heils Angels (alinea 1). Maar ook de erop volgende uitspraken over de effecten van de uitspraak (alinea 3) worden niet nader beargumenteerd. Zij behoren dus ook tot de basis van het betoog. Daarnaast worden enkele principes onder woorden gebracht, waarvan de auteur ook verwacht dat we ze onderschrijven zonder nadere argumentatie: 'wie verkeerd is behandeld, verdient schadevergoeding, geen vrijwaring van straf (alinea 8); 'uitgangspunt (blijft) dat (alleen) schuldigen moeten worden gestraft' (alinea 10). Stap 3. Relaties tussen de argumenten Eigenlijk is er maar een hoofdargument: mogelijke criminelen mögen hun straf niet ontlopen dankzij fouten van het OM. Daarom moet het strafproces ook bij fouten van het OM doorgaan. Maar als we het betoog recht doen, ontkomen we niet aan een gedetailleerdere analyse. We analyseren hieronder eerst het eerste deel van het betoog dat betrekking heeft op de ongewenste gevolgen van de huidige wetgeving (artikel 359a Sv.) Analyse van het eerste deel van het betoog van Kapteijn Gl Heils Angels gaan vrijuit door fouten — van hetOM [1] Daardoor kan OM met bewijsmateriaal niets doen [3,4] G3 Daardoor onlopen mogelijke criminelen straf [3,4] G4 Daardoor blijven slachtoffers en samenleving met lege handen achter [4] = ontrechting van de slachtoffers en samenleving [8] G5 Daardoor gevaar van nog meer criminaliteit [4] S1 = G6 Het is onbevredigend dat Heils Angels/cri-minelen vrijuit gaan door fouten van het OM. (G7) Dat is het gevolg van art. 359a Sv. (R) ALS de Hells Angels vrijuit gaan door fouten van het OM EN het OM daardoor niets met bewijsmateriaal kan doen, waardoor mogelijke criminelen hun straf ontlopen EN slachtoffers en samenleving met lege handen achterblijven EN daardoor het gevaar van nog meer criminaliteit ontstaat, DAN is het onbevredigend dat criminelen vrijuit gaan door fouten van het OM. (S2) Het regime van art. 359a Sv is aan veranderingtoe. (R) ALS het onbevredigend is dat criminelen vrijuit gaan door fouten van het OM EN dat het gevolg is van art. 359a Sv, DAN is het regime van art. 359a aan verandering toe. Enkele punten vallen op in dit schema. - Er worden vier gevolgen genoemd van de beslissing van de rechtbank om het proces tegen de Heils Angels te beeindigen: twee in alinea 3 en in alinea 4 worden er nog twee aan toegevoegd. We analyseren ze als cumulatief, maar de causale relaties liggen mogelijk ingewikkelder: dat slachtoffers en samenleving met lege handen achter blijven is het gevolg van het feit dat het OM niets meer mag doen; gevaren van nog meer criminaliteit zijn het gevolg van de vrijlating van mogelijke criminelen. - Het standpunt heeft hier letterlijk genomen alleen betrekking op de zaak tegen de Heils Angels: het is onbevredigend dat deze verdachten vrijuit gaan als gevolg van fouten van het OM. Maar geleidelijk schakelt de auteur over op een algemener standpunt: 'Het is in het algemeen ongewenst dat criminelen vrijuit gaan als gevolg van fouten van het OM'. - In het vervolg verbindt hij daaraan de conclusie dat het regime van art. 359a Sv aan verandering toe is. Dat voelen we hier natuurlijk al wel aanko-men, maar in het eerste deel van het betoog blijft dat nog onuitgesproken. 158 TEKSTAN ALYSE In het volgende schema geven we onze analyse van het tweede deel van het betoog: het voorstel om het regime van art. 239a Sv. te vervangen en de gewens-te gevolgen daarvan. De drie onderdelen in het voorstel worden nog voorzien van ondersteu-nende argumenten: - Fouten van het OM dienen bestraft: dat voorkomt mogelijk herhaling van fouten (recidive) (alinea 7) en het geldt immers ook voor 'gewone boeven' (alinea 9). - Dat schadevergoeding voor verdachten gewenst is, wordt beargumenteerd op basis van het principe dat wie verkeerd behandeld wordt, schadevergoeding verdient en geen vrijwaring (alinea 8). - Dat de strafzaak moet doorgaan wordt (nogmaals) beargumenteerd op grond van het principe dat 'schuldigen moeten worden gestraft' (alinea 10). Die drie lijnen geven uiteraard pas gezamenlijk een argument voor het drie-ledige eindstandpunt. Ze zijn dus afhankelijk. Analyse van het tweede deel van het hetoog van Kapteijn G8 Straffen OM helpt misschien beter tegen recidive dan huidige sanctie (namelijk verlies van de zaak). [7] S3=G12 Straffen OM bij fouten is gewenst. (R) Als straffen OM misschien beter helpt tegen recidive DAN is straffen OM bij fouten gewenst. G9 Gewone boeven worden ook aangepakt. [9] S3=G12 Straffen OM bij fouten is gewenst. (R) Als gewone boeven ook aangepakt worden, DAN is straffen OM bij fouten gewenst. G10 Door fouten OM worden verdachten verkeerd behandeld. S4=G13 Schadevergoeding bij fouten OM is gewenst Wie verkeerd behandeld is, verdient schadevergoeding. [8] Gll Doorgaan strafzaak leidt tot straf voor mogelijk ernstige criminelen. [10] S5=G14 Doorgaan strafzaak bij fouten OM is gewenst S6 Art. 239a Sv dient vervangen te worden door regelingen waarbij het OM gestraft wordt als het fouten maakt, verdachten schadevergoeding krijgen en de strafzaak doorgaat. [5,9] Uitgangspunt blijft dat schuldigen moeten worden gestraft. [8] ARGUMENTATIEANALYSE 159 Stap 4. Beoordeling van de basisargumenten? Wij zijn - net als de meeste lezers van dit boek - geen Juristen. Je zou kun-nen denken dat een beoordeling van basisgegevens en uitgangspunten dus niet goed mogelijk is. Toch beroept de auteur zieh niet op gegevens of uitgangspunten die een leek niet kan beoordelen. De gang van zaken in het proces tegen de Heils Angels is de lezer die het nieuws een beetje volgt, al uit andere bron bekend. Daar valt weinig tegen in te brengen. Maar ook de nadelige gevolgen van die gang van zaken zijn op basis van een beetje kenms van de wereld plausibel: het OM mag niets meer doen, 'mogelijke criminelen' komen vrij (we zullen dat nooit zeker weten) en dat is onbevredigend voor de slachtoffers van de misdrijven waar het om gaat en voor de samenleving. De basisgegevens en uitgangspunten in lijn 2 zijn ook niet erg specialistisch. Hooguit zouden we ons kunnen afvragen of het bestraffen van fouten van het OM ervoor zal zorgen dat dergelijke fouten niet nog eens zullen voorkomen. Maar daar is de auteur ook niet erg stellig ('Misschien helpt het'). De princi-pes ('wie wordt benadeeld verdient schadevergoeding' en 'wie schuldig is moet worden gestraft') zijn in hun algemeenheid niet omstreden. Stap 5. Beoordeling van de argumentatieve verbanden Wij beoordelen de basisgegevens dus als aannemelijk. Kijkend naar de verbanden (de rechtvaardigingen) kunnen we in algemene zin vaststellen dat de gegevens zeker relevant zijn. De cruciale vraag is in dit betoog of ze ook voldoende zijn om het eindstandpunt te aanvaarden. Bij de beoordeling daarvan is het goed om je te realiseren dat de dominante argumentatievorm hier pragmatisch is. Dat betekent dat vragen naar andere (voor- en nadelige) effecten dan de genoemde en naar de uitvoerbaarheid van het voorstel van belang zijn. Daarnaast speelt voor-beeldargumentatie in de stap van de zaak tegen de Heils Angels naar een oordeel over de huidige wetgeving in het algemeen een duidelijke rol. We hebben zeker niet de pretentie in ons oordeel objectief of volledig te zijn, maar we kunnen toch wel enkele zwakke plekken aanwijzen die vragen om een nadere toelichting. - Het valt op dat van de bestaande situatie alleen nadelige gevolgen worden genoemd en van de voorgestelde wijziging alleen de voordelige gevolgen. Dat is weliswaar niet ongebruikelijk bij de toelichting op een voorstel, maar het vormt toch een aanknopingspunt voor kritische vragen. Wat is eigenlijk het doel van de bestaande wetgeving? Vermoedelijk wil de wetgever verdachten beschermen tegen onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal. Slaagt de huidige wetgeving daarin? En hoe is het daarmee gesteld onder het voorstel? Het lijkt erop dat onrechtmatig verkregen bewijs in het voorgestelde regime geen obstakel meer is: als straf en schadevergoeding zijn geregeld, kan er gewoon met dat bewijsmateriaal worden gewerkt. Is dat de bedoeling? Is dat gewenst? 160 tekstan alyse argumentatieanalyse 161 - Zijn aan het voorstel geen nadelen verbunden? Is het straffen van een offi-cier van justitie die fouten maakt (schorsen, detineren; zie alinea 5) wel zo gewenst? Fouten zijn in een complex beroep niet altijd uit te sluiten, maar ze kunnen de beroepsbeoefenaar niet altijd strafrechtelijk worden aange-wreven. (Een chirurg wordt ook niet voor moord vervolgd, als een patient door een nalatigheid overlijdt.) Of de analogie met 'gewone boeven (alinea 9) opgaat, valt dus te betwijfelen. - Hoe is het gesteld met de uitvoerbaarheid van het voorstel? Wat houdt schade -vergoeding in dit geval in? Wat is de schade als een verdachte door onrecht-matig verkregen bewijs (afluisteren van de advocaat) veroordeeld wordt tot 15 jaar cel? Krijgt hij dan na het uitzitten van zijn straf een gouden hand-druk mee? Hij heeft immers 15 jaar inkomen gemist en komt waarschijnlijk niet meer aan het werk als gevolg van de 'fout' van het OM? - Ten slotte wordt er in het betoog een grotendeels impliciet gebleven stap gemaakt van de nadelige gevolgen in de zaak tegen de Heils Angels naar de ongewenste gevolgen van art. 359a Sv. in het algemeen. Daar hebben we op zichzelf nog niet zo veel problemen mee. Als wetgeving in dit geval ernstige consequenties heeft, zijn die consequenties ook in andere gevallen waarschijnlijk of tenminste denkbaar. Maar hoe goot is eigenlijk de klasse waarover hier gegeneraliseerd wordt? Hoe vaak komt het voor dat verdachten worden vrijgesproken op grond van fouten van het OM? Met andere woorden: hoe ernstig is het probleem? En is het ernstig genoeg om wets-wijziging voor te stellen? Is dat geen gelegenheidwetgeving? Moet na elke sensationeel en onbevredigend verlopen rechtszaak het wetboek worden aangepast? Stap 6. Consequenties voor de aanvaardbaarheid van het eindstandpunt Op grond van het voorafgaande zijn we geneigd het standpunt dat het onbevredigend is dat verdachten vrijkomen door fouten van het OM te accepteren. Maar het gepresenteerde alternatief vinden we nog niet afdoende beargumen-teerd. Straffen van het OM lijkt ons nogal ingrijpend en de schadevergoeding aan verdachten zien we nog niet erg scherp voor ons. Natuurlijk is dit een lekenoordeel, maar opiniebijdragen in de krant zijn ook bedoeld voor leken die zieh een oordeel willen vormen. We zijn benieuwd naar reacties uit deskundige hoek en schorten ons definitieve oordeel nog even op. Goede illustraties van recent onderzoek naar argumentatie geven artikelen van Van Eemeren, Garssen en Meuffels (2003), Feteris (2006) en Schellens en De Jong (2000). Copi, I.M. & C. Cohen (2008). Introduction to logic. (13th ed). Upper Saddle River NJ: Pearson / Prentice Hall. Eemeren, EH. van, B. Garssen & B. Meuffels (2003). De pragma-dialectische argumentatie- schemaregel empirisch onderzocht. Tijdschrift voor Taalbeheersing 25, 158-180. Eemeren, EH. van & R. Grootendorst (1982). Kegels voor redelijke discussies. Een bijdrage tot de theoretische analyse van argumentatie ter oplossing van geschillen. Proefschrift Universi- teit van Amsterdam. Dordrecht: Foris. Eemeren, EH. van & R. Grootendorst (2004). A systematic theory of argumentation. Cambridge: Cambridge University Press. Eemeren, EH. van, R. Grootendorst, E Snoeck Henkemans et al. (1996). Handboek argumen- tatietheorie. Historische achtergronden en hedendaagse ontwikkelingen. Groningen: Martinus Nijhoff Eemeren, EH. van & E Snoeck Henkemans (2006). Argumentatie. Inleiding in het analyseren, beoordelen en houden van belogen. (3e herziene druk). Groningen: Martinus Nijhoff. Feteris, E.T. (2006). Complexe argumentatie op basis van doelen en gevolgen bij toepassing van rechtsregels. Tijdschrift voor Taalbeheersing 28, 15-25. Hoeken, H. (1998). Het ontwerp van overtuigende teksten. Wat onderzoek leert over de opzet van effectieve reclame en voorlichting. Bussum: Coutinho. Schellens, P.J. (1979). Vijf bezwaren tegen het Toulmin-model. Tijdschrift voor taalbeheersing 1, 226-246 Schellens, PJ. (1985). Redelijke argumenten. Een onderzoek naar normen voor kritische lezers. Proefschrift Rijksuniversiteit Utrecht. Dordrecht: Foris. Schellens, EJ. & M. de Jong (2000). Soorten argumentatie in de voorlichting. Tijdschrift voor Taalbeheersing 22, 288-308 Schellens, PJ. & G. Verhoeven (1994), Argument en tegenargument. Een inleiding in de analyse en beoordeling van betogende teksten. (2e herz, ed.) Groningen: Martinus Nijhoff Searle, J.R. (1969), Speech acts. An essay in the philosophy of language. Cambridge: Cambridge University Press Toulmin, S.E. (1958), The uses of argument. Cambridge: Cambridge University Press Literatuur Handzame inleidingen in de analyse en evaluatie van argumentatie bieden Van Eemeren en Snoeck Henkemans (2006) en Schellens en Verhoeven (1994). Een uitgebreide schets van de achtergronden van het argumentatieonderzoek geven Van Eemeren e.a. (1996). Copi en Cohen (2008) geven een grondige introduc-tie in de formele logica.