Gerücht Achter mijn huis wordt een hoorspel opgevoerd. Of mis-schien is het niet een hoorspel maar zijn het er meer en vloei-en ze in elkaar over - een akoestisch verslag van het menselijk leven. Elk jaar vergeet ik het opnieuw en elk jaar ontdek ik het dus weer, zodra de ramen open gaan. Buren zijn deels vervan-gen, nieuwe stemmen klinken op. Uit het huis waar vorig jaar vaak Wim Sonneveld gedraaid werd klinken nu bronstige ge-luiden: gekreun en geil gezucht, sneller en sneller. Het is de rechthoek die door de achterzijde van de pan-den gevormd wordt, gecombineerd met de windstilte. Een groot terrarium waarin geluiden tegen de muren opklimmen en blijven kleven. Soms zijn ze subtiel: het tikken van bestek, een onderdrukt gegiechel. lets wat klinkt als het gladstrijken van lakens. Er zijn ook goed hoorbare rollen. De boze jongen met het Marokkaanse accent: 'Waarom ga je bij ze längs? Alles waar ik voor gevochten heb maak jij kapot!' Sommige dingen zijn vooral merkwaardig. Wie van de bu-ren heeft er ineens een ouderwetse typemachine aangeschaft, met zo'n prachtige bel-en-ratel aan het einde van de regel? Wat is het steeds terugkerende gesis waarop een droge knal volgt, afgerond met een hartstochtelijk 'godverdegodver'? Als ik nu zou ploeteren op een gedieht of op een verhaal zou ikme er wellicht aan ergeren. Aan de poesroepende buur-vrouwen. Aan de man die onophoudelijk een deuntje uit La 49 Geld Omdat ik een nogal forse hoeveelheid kJeingeld had gespaard, ging ik met een plastic zak vol muntjes naar een bankfiliaal in de buurt. Lang geleden heb ik een echte geldtelmachine geziem een grote kast met een blinkende mond en verspringende cijfertjes. Het maakte een geweidig kabaal. Zulke machines hebben ze nu niet meer. Het kantoor van de bank waar ik binnenstapte had überhaupt niet zoveel, begreep ik. Alleen een tafel en een computer. Een jonge vrouw met heel strak achterovergekamd haar en heel rode lippenstift, legde mij dat uit. Ze droeg een naam-bordje waar 'Kitty' op stond en zag eruit alsof ze ergens boos over was. 'Wij zijn een kasloos kantoor,' zei ze. Ik vond dat echt een zin ora over na te denken. En om zelf ook een keer te gebruiken. 'U bent een kasloos kantoor,' zei ik dus. Kitty knikte. Inderdaad. Ze keek naar mijn plastic zak alsof ze vermoedde dat er vuil ondergoed in zat. 'Maar,' zei ik, 'mag ik u misschien vragen wat u dan zoal doet, qua bankza-ken?' Kitty Streek over haar gladde haar en zuchtte diep. 'Wij doen de dienstverlening,' zei ze. Natuurlijk, dacht ik. Stomme vraag. Hier doen ze de dienstverlening. Wat zouden ze anders moeten, in een kasloos kantoor? Er ging wel een zekere overzichtelijkheid vanuit, vond ik, om taken zo duidelijk uit te splitsen. Wie weet was het 47 een formule met toekomst. Boekloze boekhandels. Partnerlo-ze echtparen. Zandloze stranden. Broodloze bakkers. Nee me-vrouw, hier doen zve alleen de klantgesprekken, voor het brood moet ii in de andere vestiging zijn. Ik bleef peinzend voor me uit kij-ken, tot Kitty dienstverlenend bij de deur ging staan om mij uit te laten. 'Nog een prettige dag,' zei ze. Ze keek nog bozer dan eerst. Misschien had ze liever bij een echte bank gewerkt, dacht ik. Een bank waar menšen geld kunnen störten. Maar ja. Ze is een kasloos kantoor. Ik keek even om, toen ik met mijn zak kleingeld de straat over stak. Kitty stond nog bij de deur. Ze hield me in de gaten. Ik wilde zwaaien, maar ik durfde niet. 4«