Geur Het wordt lente terwijl ik op een terras in Luxemburg Stad zit. Diep weggedoken in de kraag van mijn jas lees ik een boek en het gebeurt, plotsklaps. Boven mijn hoofd lijkt iets te kan-telen. Donkere wölken wijken, de wind gaat liggen en jong blad steekt ineens helder af tegen een blauwe lucht. Het is alsof iemand aan een knop heeft gedraaid om de belichting te veranderen. Van het een op het andere moment is het warm en stroomt het terras, waar ik een half uur alleen zat, vol met mensen in T-shirts, hun jasjes over de arm. Hoopvolle blikken omhoog. Is dit het? Is het nu eindelijk begonnen? Men zet zonnebrillen op en laat bleke armen over stoelleuningen hangen. Het per-soneel loopt af en aan met witbier en rose. Pal naast mij is een oude meneer neergestreken. Hij laat zijn kin op zijn borst zakken en knijpt zijn ogen dicht tegen de zon. Hij heeft een witte huid waar de rek uit is. Kleine plooi-en om zijn ogen, neus en mond. Hij draagt een luchtje dat ik herken. De naam wil me niet meer te binnen schiefen. Een donker fiesje. Iets met bittere amandelen, gemaaid gras, he-liotroop. Het is een verwarrende sensatie. De man lijkt in praktisch niets op de minnaar waar hij mij aan doet denken. Hij is wit terwijl de minnaar bruin was, oud terwijl de minnaar jong was - in elk geval stukken jonger dan dit. Maar steeds als ik me wegdraai en naar mijn boek kijk, 51 Er valt toch veel te zeggen voor de vergrijzing, denk ik. Voor gretigheid die met de jaren komt. Pas als er een daad-werkelijk besef is van mogelijk laatste zomers en mogelijk laatste kansen schud je je zelfopgelegde verplichtingen af. Dan weet je wel waarheen de weg leidt. 'Futen!' roept een man die voor mij rijdt ineens. 'Baltsende futen!' Zijn woorden echoen de rij door. 'Futen!' Overal om mij heen wordt hard afgeremd. Ik stop ook, om botsingen te vermijden. 'Baltsende futen!' Men legt fietsen in de berm en haast zieh naar de waterkant. En jawel: daar gaan ze. In volle vaart als messen door het water, recht op elkaar af. En dan op het laatste moment: kaarsrecht naar boven. Dansend. Borst aan borst. Om mij heen hoor ik 'oh' en 'ah' en verder niet zo veel. Niemand pakt een camera of een telefoon. Niemand twittert. Men kijkt gewoon. Men kijkt. Gat Het begon een jaar of zeven geleden, vier meter naast mijn voordeur. Eerst was er alleen een ondiepe kuil te zien, waarin wat tegels wegzakten. Daarna breidde het zieh uit tot iets wat aan een bescheiden bouwput deed denken. Ik improviseerde een waarschuwingshekje ('Pas op: gat!') en beide de gemeen-te. Tot mijn verbazing reed er de volgende morgen een grote wagen vol mannen de straat in. De ongebruikelijke snelheid van deze reactie verhoogde direct de Status van het gat, vond ik. Alsof men bij de gemeente vermoedde dat dit het begin kon zijn van iets groters, van een gestaag oprukkende, slur-pende leegte. Mijn God, wat als ik niet gebeld had? Er volgde een operatie waar ik, door koffie en koekjes te regelen, een beetje onderdeel van uit kon maken. Er werden zandzakken uit de wagen getild en grote hamers klaargelegd. Twee mannen begonnen de tegels uit het gat te halen. Daarna werden de wanden van het gat voorzichtig beklopt en bevoeld door iemand die duidelijk de ploegleider was. Het leek alsof hij zocht naar iets, maar het niet kon vinden. Hij schudde ver-moeid zijn hoofd en klom weer omhoog. 'We gaan de boel opvullen,' zei hij. 'Maar we weten niet wat de oorzaak is.' Hij nam een koekje en doopte het in zijn koffie. De andere mannen begonnen zand in het gat te störten. Heel veel 44 45 zand. Daarna sloegen ze de tegels op hun piek. 'Denkt u dat het zo opgelost is?' vroeg ik de ploegleider. Die keek even be-dachtzaam naar de lucht. Toen zei hij: 'We moeten afwach-ten.' Een mooie, houdbare zin vond ik dat. Een uitspraak die altijd klopt. We moesten afwachten en dat deden we dus. Maar na drie maanden zat het gat er ineens weer. En een half jaar later opnieuw. Sindsdien manifesteert het zieh met merkwaardige regelmaat en voert in zijn kielzog ook de mannen mee, met hun zandzakken en hamers. Ik zet dan steevast koffie, deel koekjes uit en luister naar de ploegleider. Het is een man van kleine waarheden. 'Vroeg of laat houdt het op,' zei hij laatst. En ik knikte, als een kenner. 46 een formule met toekomst. Boekloze boekhandels. Partnerlo-ze echtparen. Zandloze stranden. Broodloze bakkers. Nee me~ vrouw, hier doen we alleen de klantgesprekken, voor het brood moet u in de andere vestiging zijn. Ik bleef peinzend voor me uit kij-ken, tot Kitty dienstverlenend bij de deur ging staan om mij uit te laten. 'Nog een prettige dag,' zei ze. Ze keek nog bozer dan eerst. Misschien had ze liever bij een echte bank gewerkt, dacht ik. Een bank waar menšen geld kunnen störten. Maar ja. Ze is een kasloos kantoor. Ik keek even om, toen ik met mijn zak kleingeld de straat over stak. Kitty stond nog bij de deur. Ze hield me in de gaten. Ik wilde zwaaien, maar ik durfde niet. 48 Gerücht Achter mijn huis wordt een hoorspel opgevoerd. Of mis-schien is het niet een hoorspel maar zijn het er meer en vloei-en ze in elkaar over - een akoestisch verslag van het menselijk leven. Elk jaar vergeet ik het opnieuw en elk jaar ontdek ik het dus weer, zodra de ramen open gaan. Buren zijn deels vergangen, nieuwe stemmen klinken op. Uit het huis waar vorig jaar vaak Wim Sonneveld gedraaid werd klinken nu bronstige ge-luiden: gekreun en geil gezucht, sneller en sneller. Het is de rechthoek die door de achterzijde van de pan-den gevormd wordt, gccombineerd met de windstilte. Een groot terrarium waarin geluiden tegen de muren opklimmen en blijven kleven. Soms zijn ze subtiel: het tikken van bestek, een onderdrukt gegiechel. Iets wat klinkt als het gladstrijken van lakens. Er zijn ook goed hoorbare rollen. De boze jongen met het Marokkaanse accent: 'Waarom ga je bij ze längs? Alles waar ik voor gevochten heb maak jij kapot!' Sommige dingen zijn vooral merkwaardig. Wie van de bu-ren heeft er ineens een ouderwetse typemachine aangeschaft, met zo'n prachtige bel-en-ratel aan het einde van de regel? Wat is het steeds terugkerende gesis waarop een droge knal volgt, afgerond met een hartstochtelijk 'godverdegodver'? Als ik nu zou ploeteren op een gedieht of op een verhaal zou ik me er wellicht aan ergeren. Aan de poesroepende buur-vrouwen. Aan de man die onophoudelijk een deuntje uit La 49 traviata fluit. Aan het jongetje dat 'pang pang' roept. Maar mijn hoofd is kalm en de zomer is nog lang. Ik ben vooral be-zig met het denken aan de dingen die ik nog een keer zou willen doen. Of eigenlijk: die ik zou willen kunnen. Daar komt bij dat dit hoorspel precies het soort kunst is waar ik van hou. Een werk zonder maker. Iets onbedoelds wat juist daardoor dichtbij komt. Een moeder die roept dat het eten klaar is. Een glas dat stukvalt. Een blaffende hond. Een rauwe kreet van orgastisch genot. Een compositie die niet aanklampt maar achteloos voortgaat, zieh net zo makkelijk buiten laat sluiten. Een beweging en de ramen zijn dicht. 5°