Dieren, het houden van dieren 19.5 Dieren, het houden van dieren • het dier [-en] = het beest [-en] het huisdier [-en] het jong [-en] hetzoogdier [en] het roofdier [en] iets wat leeft, maar geen mens of plant is Hou je van dieren? een dier dat bij mensen in huis woont Wij hebben een kat. Heb jij huisdieren? het kindje van een dier De poes heeft vijf jongen. een dier waarvan de jongen melk drinken Mensen zijn ook zoogdieren. een wild dier dat vlees eet Roofdieren doden andere dieren om ze op te eten. • de vogel ]-s]1 • de kip ]-pen]2 = de hen [-nen]2 de haan [hanen]3 de eend ]-en]4 de zwaan [zwanen]5 de kalkoen ]-en]6 de uil ]-en]7 • het ei [-eren]8 < eieren leggen • vliegen (vloog, h. gevlogen) devleugel [s] We gaan brood geven aan de eendjes. Er zitten witte en zwarte zwanen in de We eten altijd kalkoen met Kerstmis. Uilen jagen 's nachts. vTjver. Alle vogels leggen eieren. door de lucht bewegen Sommige vogels kunnen niet vliegen. Die arme vogel heeft een gebroken vleugel. de kanarie [-s]1 de parktet [-en]2 de papegaai [-en]3 de duif [duiven]4 pikken (pikte, h. gepikt) het nest [-en]! met de mond voedsel of andere dingen pakken (vogels) Vogels pikken in het gras om wormen te zoeken. het huisje van een vogel Er zit een nest in die boom. • de melk de witte vloeistof die bijvoorbeeld van de koe komt en die je kunt drinken Kleine kinderen moeten veel melk drinken. 447 19 Natuur, milieu, ecologie melken (molk/melkte, h. gemolken) melk doen geven De koeien worden twee keer per dag gemolken, de koe f-ien]1 .^^^—l^r-g, »«. de stier [-en]2 het kalf [kalveren]3 het rund j-eren] een mannelijke koe een jonge koe of stier koeien en stieren zijn runderen Het bekendste rundvlees is biefstuk. het paard [-en]1 de ezel [-s]2 het varken [-s]3 het schaap [schapen]4 de geit [-en]5 het lam [lammeren]6 het vee ! as----v 3®K Sei een jong schaap dieren zoals koeien en varkens die op de boer-derij leven Die boer zorgt goed voor zijn vee. de geur [-en] ruiken (rook, h. geroken) stinken (stonk, h. gestonken) dat wat je ruikt Er hangt een vieze geur op de boerderij. iets merken door je neus te gebruiken Ik ruik warme melk, kan dat? een bepaalde geur hebben De appeltaart ruikt heerlijk. een vieze geur hebben In de stal van de varkens stinkt het. • de kat [-ten]1 = de poes [poezen]1 • de hond [-en]2 • de muis [muizen]3 de rat [-ten]4 het konijn [-en]5 Ihr* de kop [-pen] de poot [poten] het hoofd van een dier Onze kat Minoes heeft een zwart-witte kop. het hoofd van een mens inform Wat heb jij een gekke hoed op je kop! een been van een dier Die arme hond heeft pijn aan zijn poot. Dieren, het houden van dieren 19 de staart [-en] het deel onder aan de rug van een dier Het jongetje pakte de kat bij zijn staart. de lijn [-en] de stok [-ken] uitlaten (liet uit, h. uitgelaten] blaffen (blatte, h. geblaft) bieten (beet, h. gebeten) TU In het park moeten alle honden aan de lijn. een lang, dun stuk hout Als je een stok weggooit, gaat de hond hem halen, uit het huis laten, bijvoorbeeld door een wande-ling te maken Laat de hond even uit. Ik denk dat hij moet plassen. het harde geluid maken dat een hond maakt De hond van de buren heeft de hele nacht geblaft. je tanden in iets zetten Pas op voor die hond. Hij bijt! het insect [-en] de vlieg [-en]1 de rups [-en]2 de vlinder ]-s]3 de mug [-gen]4 de bij [-en]5 de wesp [-en]6 de mier [-en]7 de spin ]-nen]8 een heel klein dier met zes poten en meestal met vleugels Er zitten veel insecten in de tuin. de tijger ]-s]1 de leeuw [-en]2 de olifant [-en]3 de zebra ['s]4 de aap [apen]5 de beer [beren]6 de ijsbeer [-beren]7 het hert [-en]8 19 Natuur, milieu, ecologie • het spoor [sporen] de jacht < op jacht gaan jagen (jaagde/joeg, h. gejaagd) de jager [-s] wild < wilde dieren het wild < in het wild kraken (kraakte, h. gekraakt) paardrijden (reed paard, h. paard-gereden) een figuur van een poot in de grond, een bewijs dat een dier ergens geweest is Kijk, sporen! Zouden die van een tijger zijn? het proberen te vangen en/of te doden van dieren De jacht is niet meer populair in West-Europa. Lang geleden moesten mensen op jacht gaan als ze vlees wilden eten. volgen om te vangen en/ of te doden In dit bos mag je niet jagen. Roofdieren jagen voor voedsel. iemand die dieren probeert te vangen en te doden De jagers droegen allemaal een groot geweer. niet door mensen gekweekt Er zitten wilde eenden in onze vijver. In de dierentuin kun je wilde dieren zien. dieren die vrij in de natuur leven of dieren waar men op jaagt Er leeft niet veel wild meer in onze bossen. Jagers gebruiken honden om wild te zoeken. niet gekweekt, in de vrije natuur Hier leven nog herten in het wild. het geluid maken van iets wat breekt De takjes die op de grond lagen, kraakten onder onze voeten. op een paard rijden In het bos kun je heerlijk paardrijden. vangen (ving, h. gevangen) vissen (viste, h. gevist) de visser [-s] de hengel [-s]1 het net [-ten]2 iets pakken op een manier dat het niet meer weg kan De kat heeft een vogel gevangen. Heb je die vis zelf gevangen? een vis proberen te vangen Vooral mannen houden van vissen. iemand die vissen vangt De vissers vertrekken's ochtends vroeg naar zee. Cornells heeft een nieuwe hengel gekocht. Kijk, het net zit vol met vissen. Dieren, het houden van dieren 19 • de vis [-senl1 de tonijn [-en]2 een soort zeevis met roze vlees de kabeljauw [en]3 een soort zeevis met wit vlees de zalm [en]4 een soort vis met roze vlees die geboren wordt in een rivier en na ongeveer twee jaar naar zee zwemt de haring [-en]5 een zeevis die veel vet bevat de paling [-en]6 een lange, dünne vis die in rivieren en in de zee leeft de schaal [schalen] het schaaldier [-en] de garnaal [-nalen] de scampi [-'s]2 de kreeft [-en]3 de krab [-ben]4 de mossel [-en]5 de schelp [-en]6 de harde buitenkant van sommige zeedieren of van een ei De schaal van een kreeft kun je niet opeten. zeedieren met een harde buitenkant Garnalen, scampi's, kreeften en krabben zijn schaal-dieren. een klein zeedier met een harde buitenkant een grote garnaal de zeehond [-en]1 de dolfijn [-en]2 de walvis [-sen]3 de kikker [-s]1 de slang [-en]2 de worm [-enl3 voeren (voerde, h. gevoerd) = voederen (voederde, h. gevoederd) voeden (voedde, h. gevoed) het voer = het voeder eten geven (aan dieren) Zullen we de eendjes gaan voeren? eten geven (aan mensen of dieren) De baby wordt met de borst gevoed. het eten voor een dier Geef de hond nog maar wat voer. 19 Natuur, milieu, ecologie het hek [-ken] = de omheming [en] de stal [-len] het hok [-ken] de kooi [-en] de dierentuin [en] de dierenarts [-en] fokken (fokte, h. gefokt) = kweken (kweekte, h. gekweekt) de populatie [ s] een soort muurtje van hout of ijzer rond een terrein Er staat een groot hek rondom de tuin. een eenvoudig huis voor grote dieren, zoals koeien Marlon zette het paard in de stal, omdat het šlecht weer was. een huisje voor een dier De hond ligt te slapen in zijn hok. een speciaal soort hok Hoeveel vogels kunnen er in deze kooi? een groot park waar je allerlei levende dieren kunt zien De kinderen willen graag naar de dierentuin. een dokter voor dieren De kat heeft pilletjes gekregen van de dierenarts. ervoor zorgen dat dieren jongen krijgen, zodat je ze bijvoorbeeld kunt verkopen Herman fokt paarden, hij heeft er meer dan dertig! het aantal menšen, dieren of planten in een bepaald gebied De olifantenpopulatie neemt elk jaar af.