Ieder diertje zijn pleziertje – oplossing grammatica-oefening 4 1. waardoor 2. waarvan 3. waarin / die 4. die / waartegen 5. die / tegen wie 6. die 7. naar wie (de agenten kijken naar de vrouw) of waarnaar (de agenten kijken naar de vrouw én het hondje) 8. dat 9. die 10. waarnaar 11. die 12. van wie 13. waarover 14. op wie 15. dat 16. die