I en afspraak afscheid [j-i'.'iii' i= ii < Tot zo! Tot straks! Tot vanmiddag! Tot morgen! Tot volgende week Woensdag! Tot over twee weken! Tot gauw! Tot ziens! de tijd Op welke dag zullen we afspreken? Hoe laat spreken we af ? Wanneer kun je? Hoe laat ishet? Weet u hoe laat het is? Volgende week woensdag. Om half negen. Elke dag, behalve maandag. Het is................ Ja, het is ................ kwart over 3 10 voor half 4 half 4 5 over half 4 kwart voor 4 een reden Ik kan niet want een tegenstelling Ik vind het wel leuk, maar ik kan niet. Het gaat goed met de economie, maar het gaat niet goed met wiskunde / Help! Kunt u mij helpen? Eeii afspraak 2c Oefening bij de tekst. Waar of niet waar? waar niet waar \ 1 Remco moet volgend j aar eindexamen doen. □ b 2 Remco heeft geen goede resultaten voor wiskunde. □ 3 Pieters gaat Remco één keer per week extra les geven. □ 4 Remco moet thuis een half uur per dag aan wiskunde werken. □ □ 5 De extra les is op maandagmiddag van vier tot vijf uur. □ □ 3 TAALHULP Een ontmoeting begroeting Hallo. Dag. Hoi. Goedemorgen. goeiemorgen Goedemiddag, goeiemiddag Goedenavond, goeieavond Jj_--;:'»-řív'W3.)l i-.UA« l*UJľ> Beleefd: Hoe maakt u het? Hoe gaat het met u? Hoe gaat het met je? Uitstekend, dank u. En u? Goed, dank u. En met u? Goed, dank je. En met jou? Informed: Hoe gaat het ermee? Hoe is het? Alles goed? Goed. Met jou ook? Goed. En met jou? Ja, met jou ook? Nou, het gaat wel. Hm, niet zo goed. Helemáal niet! Help! Kuntu mij helpen? / 77 Een afspraak GRAMMATICA negatie 2 vragen negatieve antwoorden Kom je uit Nederland? Nee, ik kom niet uit Nederland. Zit je op de havo? Nee, ik zit niet op de havo. Gaat u met de taxi? Nee, ik ga niet met de taxi. Gaat u naar het station? Nee, ik ga niet naar het station. negatie 3 vragen negatieve antwoorden Gaat het goeďí Het gaat niet goed. /Vind je het lekkerl Ik vind het niet lekker. negatie 4 vragen negatieve antwoorden Begrijpt u mij? Nee, ik begrijp u niet. Rooktul Nee, ik rook niet. Kom je? Nee, ik kom niet. VRAGEN Kijk naar alle negatieve antwoorden. Wat kunt u zeggen over de plaats van het woordje 'nieť? pronomen personale als object en achter een prepositie Subject Object ^D ik mij (of: me) jij (of: je) jou (of: je) u u hij hem zij (of: ze) haar wij (of: we) ons Help! Kunt u mij helpen? / 79 Een afspraak wij (of: we) jullie zij (of: ze) Ik heb zin in koffie. Wil /'//' ook koffie? Hij vindt wiskunde moeilijk, ons jullie hen, hun (of: ze) voor personen ze voor dingen Wil jij koffie voor mij inschenken? Zal ik ook koffie voor jou inschenken? De leraar helpt hem. 80 / Help! Kunt u mij helpen?