Examen Taalverwerving I/2 LEERSTOF - Contact 1: tekstboek, werkboek en woordenlijst  Te kennen woorden: vetgedrukte woorden in de woordenlijst die we ook tijdens het college behandeld hebben (=> zie hand-outs en extra materiaal)  In “Woordenschat en grammatica” vragen we naar woorden uit onderdelen 7 tot en met 12. De woordenschat van vorig semester moet je natuurlijk ook kennen om de andere onderdelen goed af te kunnen leggen! - Extra materiaal: hand-outs, PowerPoints + extra oefeningen (inclusief herhalingsoefeningen) EXAMENONDERDELEN EN –EISEN - Schriftelijk en mondeling examen (slaagpercentage: 70%1 )  Woordenschat en grammatica  Leesvaardigheid  Luistervaardigheid  Schrijfvaardigheid  Spreekvaardigheid - De student moet voor elk onderdeel slagen. Wie niet slaagt voor één of meerdere onderdelen, krijgt een F en moet dit onderdeel of deze onderdelen herkansen (de andere onderdelen niet). TOELICHTING EXAMEN - Woordenschat en grammatica  Synoniemen / antoniemen  Woorden invullen in zinnen  Preposities invullen in zinnen (indien nodig!)  Zelf woorden in duidelijke voorbeeldzinnen gebruiken  Pronomina aanvullen  Persoonlijke (subject x object), possessieve, demonstratieve, reflexieve pronomina  Modale werkwoorden + hebben/zijn aanvullen in zinnen  Het juiste werkwoord invullen  In de juiste vorm en tijd!  Zinnen afmaken  Letten op woordvolgorde (hoofdzin, inversie, bijzin)  (!) en, maar, want x dat/die (relatieve bijzin), dat, omdat, hoewel, terwijl,…  Zinnen opnieuw schrijven met werkwoorden in imperfectum of perfectum  Regelmatige x onregelmatige werkwoorden  Scheidbare x onscheidbare werkwoorden  Ook reflexieve werkwoorden  Woordvolgorde  Sterke en onregelmatige werkwoorden  Lijst met sterke en onregelmatige verba 1 Wie niet geslaagd is voor één van de tussentijdse toetsen, moet voor het onderdeel "Woordenschat en grammatica" minimaal 75% halen. Voor de andere onderdelen geldt het gewone slaagpercentage (= 70%). - Leesvaardigheid, luistervaardigheid en schrijfvaardigheid  Vergelijk: CNaVT-profiel Maatschappelijk Informeel (INFO = A2)  Schrijfvaardigheid: vergelijk taak 3 in het voorbeeldexamen van deel B  Je schrijft een volledige tekst, e-mail of brief!  Je moet dus ook de briefconventies kennen  Je mag geen woordenboek gebruiken - Spreekvaardigheid  Een inleidend gesprekje  Een gesprekje over je studie Nederlands en/of je tweede studie, over de colleges, de examens, over je vakantieplannen, etc.  Een interview (=> vragen beantwoorden / de juiste reactie geven)  Vragen over thema’s in het boek: werk, studie, Erasmus, vakantie, vrije tijd, wonen, media, het weer, typisch Nederlands, onderwijs,…  Ook andere onderwerpen kunnen aan bod komen (bijv. eten en drinken, sport,…)  Taalhandelingen in het boek: zeggen hoe je je voelt, advies vragen en geven, positief/negatief reageren, je mening geven, een wens uitspreken,…  Een afbeelding/foto van een kamer beschrijven  Letten op “er” + het juiste positiewerkwoord  Ook afmetingen, objecten en materialen kunnen beschrijven!  Een rollenspel  1 minuut voorbereidingstijd  Bijvoorbeeld: bij de dokter, bij de tandarts, op het gemeentehuis, op het uitzendbureau, een kamer huren, een klacht indienen, een praatje over het weer,…  Een verhaal vertellen in de verleden tijd op basis van afbeeldingen  2 minuten voorbereidingstijd  Je verhaal structureren (eerst, daarna,…) en letten op inversie  De verleden tijd correct gebruiken! VOORBEELDEXAMEN SPREKEN - Een inleidend gesprekje - Een interview Voorbeeldvragen:  Zou je ooit graag in het buitenland willen wonen? Waar precies en waarom? / Waarom niet?  Ben je ergens bang voor? Vertel!  Heb je last van stress? Wat doe jij om te “ontstressen”?  Een vriendin van je rookt. De laatste tijd hoest ze erg veel. Geef haar advies. Geef minstens drie tips en gebruik telkens een andere formulering!  Een vriend van je zegt dat zijn opa is overleden. Hoe reageer je?  Kijk je naar televisie of naar programma’s via het internet? Welke programma’s vind je interessant en waarom?  Welke dingen vind jij typisch Nederlands en waarom?  De regering zou mensen moeten stimuleren om met de fiets naar het werk te gaan. Ben je het daarmee eens? - Een foto van een kamer beschrijven (!) de docent kan bijkomende vragen stellen, zoals: - Hoe ziet de salontafel eruit? Van welk materiaal is hij gemaakt? - Hoe groot is de woonkamer, denk je? - Een rollenspel Aan de balie van het gemeentehuis, afdeling burgerzaken Gisterenavond heeft iemand je tas gestolen. In je tas zaten de volgende dingen: Je gaat naar de gemeente om aangifte te doen van de diefstal. Je wilt ook een nieuw paspoort aanvragen. Je mag het antwoord op de vragen van de medewerker op het gemeentehuis zelf verzinnen! De docent, die de ambtenaar speelt, kan vragen stellen zoals: - Waarmee kan ik u helpen? - Wat is er precies gebeurd? / Waar en wanneer was dat? / Wat zat er allemaal in uw tas? - Voor de aangifte moet u bij de politie zijn. Weet u waar het politiekantoor is? - Heeft u een geldig legitimatiebewijs bij u? / Heeft u een recente pasfoto bij u? - Een verhaal vertellen in de verleden tijd op basis van afbeeldingen Wat heeft Bert gedaan?