1.4 Opname in het (mentale) lexicon: lexicalisatie In deze paragraaf willen we nog eens nader kijken naar de Status van gelede woorden. Delen ze de eigenschappen van ongelede woorden, of komen ze overeen met woordgroepen? Misschien gedragen niet alle gelede woorden zieh wat clat betreft hetzelfde. Hiervoor hebben we er de nadruk op gelegd dat gelede woorden - en dan bedoelen we alle soorten van geleedheid, die immers gradueel is gebleken -zieh onderscheiden van ongelede: steeds is er in de vorm iets aan te wijzen dat overeenkomt met een bepaalde betekenis. Is de relatie systematisch, dan is het woord geleed, is de relatie minder duidelijk, dan vertoont zo'n woord toch in elk geval een bepaalde mate van geleedheid. Gelede woorden lijken wat dat betreft op woordgroepen en zinnen: de betekenis van bijvoorbeeld aardig meisje wordt bepaald door de betekenissen van de woorden aardig en meisje, samen met onze kennis van deze construetie: aardig is een nadere bepaling van meisje, Dat komt erg dicht bij de betekenis van gelede woorden: wie de betekenis van tafel en poot kent, en ook weet dat het bij clit type samenstellingen gaat om een bepalingsrelatie, kan de betekenis van tafelpoot afleiden of 'berekenen'. We noemen in zo'n geval de betekenis ook wel compositioneel. Op dezelfde manier 14 / Wat is morfologie? is bijvoorbeeld de betekenis van spreek-er afleidbaar, namelijk uit de betekenis van de delen en de morfologische structuur. Taalgebruikers kunnen dus vrijelijk morfemen combineren tot grotere gehelen, die door anderen zonder probleem kunnen worden geanalyseerd en begrepen. Net zomin als we de woordgroep aardig meisje hoeven te leren en onthouden, is dat nodig bij de woorden tafel-poot of spreker. Maar bij de meeste gelede woorden is de betekenis slechts voor een deel voorspelbaar. Met opzet hebben we hierboven (1.1) dan ook gezegd, dat in gelede woorden als appelboom de relatie tussen vorm en betekenis niet volstrekt willekeurig is, maar gemotiveerd. Nu is gemotiveerdheid, net als geleedheid, een graduele zaak. Gelede woorden zijn slechts gedeeltelijk gemotiveerd. Ook appelboom, dat misschien wel volledig gemotiveerd lijkt, is dat niet helemaal: aan een appelboom groeien appels, maar aan een broodboom groeit geen brood. Vele gelede woorden vertonen onvoorspelbare betekenisaspecten, de betekenis van bijvoorbeeld voetbalknie, tennisarm, alcoholcontrole, woordenboek, parkeergarage, onleesbaar meesterlijk en zenuwachtig moet je leren. Zelfs een woord als het hierboven genoemde spreker, dat erg doorzichtig lijkt, kan in een niet geheel voorspelbare betekenis gebruikt worden. Het is in onze wereld kennelijk relevant om iemand te classificeren op grond van de handeling spre-ken, en dat betekent dat van meet af aan bepaalde elementen in de betekenis van het woord spreker zijn opgenomen - bijvoorbeeld dat het iemand betreft die veel, goed, graag of beroepsmatig spreekt - die niet aanwezig zijn in de omschrijving 'iemand die spreekt'. Denk ook aan bakker, dat niet alleen betekent 'iemand die bakt', maar meestal 'iemand die beroepsmatig bakt', en misschien zelfs dat niet altijd meer: de bakker verkoopt brood, de warme bakker bakt het. Vergelijk ook de samenstellingen in (17) en (18): 17 kippensoep 18 eetkamerstoel tomatensoep strandstoel schildpadsoep keukenstoel maaltijdsoep autostoel pakjessoep kinderstoel luiewijvensoep scheidsrechterstoel koninginnensoep pilotenstoel vastensoep tandartsstoel In de woorden onder (17) gaat het steeds om een soort soep, bij die onder (18) om een soort stoel. Tussen de samenstellende delen van deze samenstellingen zijn allerlei relaties mogelijk, en ook bij semantische overeenkomst, bijvoorbeeld als het eerste lid de betekenis 'persoon' heeft, is de precieze betekenis niet voorspelbaar: vergelijk koninginnensoep met luiewijvensoep, of pilotenstoel met tandartsstoel. Maar bovendien is een strandstoel niet zomaar een stoel waarin je op het Strand kunt zitten, maar kenmerkt die zieh door speeifiek materiaal en een speeifieke vorm: een strandstoel in de eetkamer blijft een strandstoel. Met andere woorden, een geleed woord kan al direct bij de vorming een betekenis Opname in het (mentale) lexicon: lexicalisatie / 15 hebben die niet volledig bepaald is door de betekenis van de delen en van de constructie. We spreken in zo'n geval van semantische specialisatie of betekenis-specialisatie. Dit verschijnsel doet zieh ook voor bij afleidingen: een arbeiäer is niet 'iemand die arbeidt', maar 'iemand die moet leven van het loon dat hij voor zijn (handen-)arbeid krijgt', een uitvoerder is 'iemand die in dienst van een aannemer of bouwer de leiding heeft bij een bouwwerk en toezicht houdt op het personeeP. Ondrinkbare wijn kan wel gedronken worden, maar laat kwali-tatief te wensen over, en een aantrekkelijk meisje is vooral 'een knap, mooi meisje', de betekenis 'aantrekken' is enigszins op de achtergrond geraakt. We kunnen deze betekenisspecialisatie verantwoorden vanuit de funetie van het gelede woord als taalteken. Strandstoel is, net als een ongeleed woord, een naam die we gebruiken om een speeifiek object te noemen, en dat betekent dat van meet af aan kenmerken van de zaak 'strandstoel' in de betekenis van dat woord worden opgenomen. Kijk ook nog maar eens naar de woorden op -ist die we hierboven onder (6) noemden: de precieze betekenis van bloemist, 'han-delaar in bloemen', en violist 'iemand die (professioneel) viool speelt', is niet voorspelbaar. Net als ongelede woorden zijn gelede woorden taaltekens, die de taalgebruiker ter beschikking heeft om zaken te benoemen. Woordgroepen daar-entegen zijn meestal omschrijvingen, en geen namen, maar ook met een om-schrijving kunnen we iets noemen. Met (een) aardig meisje aan de overkant noemen we een bepaalde zaak door die te omschrijven, met schoolmeisje geven we die een naam. Namen worden bij herhaling gebruikt en hebben steeds een bepaalde betekenis, dat geldt zowel voor ongelede als voor gelede woorden. Daarmee hangt samen, dat veel gelede woorden blijvertjes zijn: eenmaal ge-vormd en gebruikt onthouden taalgebruikers ze, en zijn ze kant en klaar beschik-baar voor gebruik. Ze hoeven niet steeds opnieuw gevormd te worden, terwijl de taalgebmikers zinnen tijdens het spreken wel steeds opnieuw vormen. Woordgroepen of zelfs hele zinnen 'blijven' ook weleens, maar dat is minder gewoon. Het betreft idiomatische uitdrukkingen, zoals op de tochtstaan (van arbeidsplaat-sen), de hat de bei aanbinden, van een koude kermis thuiskomen. In hoofdstuk 2 zullen we nog andere woordgroepen bespreken, zoals rode kool of kleine teen, die overeenkomen met woorden doordat ze als naam fungeren. Gelede woorden nemen in zekere zin een dubbele positie in: enerzijds zijn het woorden die we als eenheid kennen, anderzijds vertonen ze een bepaalde vorm-betekenissystematiek, een bepaalde regelmaat, waar taalgebruikers, zoals straks in hoofdstuk 3 zal blijken, eveneens kennis van hebben, kennis die we ons zouden kunnen voorstellen in de vorm van een regel. Het antwoord op de vraag: lijken gelede woorden meer op ongelede woorden of meer op woordgroepen, is wat ons betreft: op ongelede woorden. Om-dat veel gelede woorden onvoorspelbare eigenschappen hebben, moeten taalgebruikers ze vaak, net als ongelede woorden, geheel of gedeeltelijk leren. Niet alleen de ongelede, maar ook veel gelede woorden zitten in hun hoofd. Van gelede woorden die geheel regelmatig zijn, hoeven we dit niet bij voorbaat aan te nemen. Zo zijn bepaalde flexievormen, zoals de meervoudsvormen van zelfstan-dige naamwoorden, bij uitstek regelmatig. Taalgebruikers hoeven die niet te leren, maar kunnen die steeds vormen. Later, in hoofdstuk 9, zullen we bespre- 16 / Wat is morfologie? ken in hoeverre toch ook sommige flexievormen in het geheugen zijn opgesla-gen, met name doordat ze hoogfrequent zijn. Waarschijnlijk onthouden we veel meer dan strikt genomen noodzakeiijk is. Gelede woorden ontlasten weliswaar het geheugen van de taalgebruikers, maar tegelijkertijd is hun geheugencapaciteit zo groot dat ze allerlei woorden kunnen opslaan als dat handig is. Het kan efficient zijn om ook bepaalde regelmatige, voorspelbare woorden beschikbaar te hebben, omdat het sneller is die kant en klaar op te roepen, dan om ze steeds opnieuw volgens de regels te vormen. Het woord mens bijvoorbeeld is niet alleen zelf frequent, maar heeft ook een hoogfrequent meervoud, mensen, dat taalgebruikers daarom waarschijnlijk ook onthouden. Hoe dit ook zij: vast Staat dat veel gelede woorden als lexicale eenheid in het lexicon zijn opgenomen; taalgebruikers kennen die woorden als eenheid van vorm en betekenis. Derge-lijke bestaande (gelede) woorden zitten opgeslagen in het woordenboek in hun hoofd, en in die zin zijn het, net als ongelede woorden, conventionele taalte-kens die leden van een taalgemeenschap met elkaar delen. Bestaande woorden noemen we ook wel gelexicaliseerd. We gebruiken de term lexicalisatie voor twee, met elkaar samenhangende verschijnselen: (a) een geleed woord kan onvoorspelbare, conventioneel bepaalde betekenisaspecten hebben, en (b) de consequentie daarvan, namelijk dat eenmaal gevormde gelede woorden met die onvoorspelbare betekenisaspecten in het lexicaal geheugen van de taalgebruiker moeten worden opgeslagen, om ervoor te zorgen dat ze met die betekenis opnieuw gebruikt kunnen worden. Dat gelede woorden opgeslagen zijn heeft nog meer gevolgen, die we nu willen bespreken. 1.5 Gevolgen van lexicalisatie Hierboven hebben we besproken dat veel gelede woorden semantische specia-lisatie vertonen: hun betekenis is niet (geheel) compositioneel. Maar je kunt nog een tweede vorm van betekenisspecialisatie onderscheiden. Een geleed woord kan er namelijk, net als ongelede woorden, in het gebruik nieuwe betekenissen bij krijgen. Muts betekent tegenwoordig niet alleen 'knaagdier' maar ook 'bestu-ringsapparaatje voor de Cursor'. Op dezelfde manier kunnen gelede woorden, bijvoorbeeld door metonymische of metaforische toepassingen, betekenis-uitbreiding vertonen, zoals bij waterdrager, Wespennest, praatpaal en gracbten-gordel het geval is. (Zie hoofdstuk 5.) Ook op een andere manier kan de betekenis van een geleed woord veranderen. Dat heeft te maken met het feit dat de wereld en onze kennis en interpretatie van de wereld veranderen, maar gelede woorden, als ze eenmaal gevormd zijn, blijven bestaan: ze worden opgeslagen in het lexicaal geheugen van de taalgebruikers, en vervolgens doorgegeven aan volgende generaties. We zien dit proces heel direct in de verschillende benamingen voor beroepen, zoals: 19 melkboer, groenteboer, kruidenier, postbode Melkboeren en groenteboeren waren aanvankelijk boeren die hun producten zelf längs de huizen verkochten. Een kruidenier was iemand die kruiden ver- Gevolgen van lexicalisatie / 17 kocht, en in de benaming postbode zien we de betekenis van bode die we ook nog hebben in bodedienst: 'iemand die iets bezorgt'. Het gewone woord daar-voor is tegenwoordig bezorger of man {krantenbezorger, bladenmari). Dit zijn voorbeelden van hoe taalkunde als archeologie kan fungeren: aan de vorm van de woorden kunnen we de geschiedenis van onze samenleving en van onze taal reconstrueren. Als gelede woorden eenmaal gevormd zijn, zijn ze aan allerlei vormen van erosie onderhevig. Hun betekenis kan zieh zo ontwikkelen dat ze niet meer als een semantisch geleed taalbouwsel worden herkend. Zo zijn er tal van woorden die de doorsnee taalgebruiker niet meer als geleed ervaart, zoals schouwburg, borstplaat, potlood en vele anderen. We constateren hier verlies van morfologi-sche geleedheid, die ook andere dan semantische oorzaken kan hebben. Een belangrijke niet-semantische oorzaak is dat het grondwoord van een afleiding verloren gaat, waardoor de geleedheid niet meer direct waarneembaar is. Voorbeelden hiervan zijn werkwoorden die geprefigeerd zijn met be-, ge-, ont- en ver-\ 20 beginnen, berispen, betogen, bevelen, beweren gedijen, gedogen, genezen, genieten ontginnen, ontberen, ontiuiken verdwijnen, vergeten, vernachelen, verrassen, verzuimen Voor deze werkwoorden geldt dat hun grondwoord niet meer bestaat. Naast ontiuiken hebben we bijvoorbeeld niet meer het werkwoord luiken. Een spoor ervan vinden we wel in het voltooid deelwoord geloken Cgesloten') dat wordt gebruikt in de uitdrukking met geloken ogen. Een argument om deze toch als voRMELijK geleed te beschouwen, ligt in de vorm van de daarbij behorende voltooid deelwoorden. In het Nederlancls treedt daarin het prefix ge- op: gesproeid - sproeien, gelopen - lopen, maar als het werkwoord geprefigeerd is, ontbreekt dit voltooid-deelwoordprefix: besproeid, ont lopen. In ontloken, begonnen, ge-doogden vergeten is het eveneens afwezig. We kunnen dit verantwoorden door aan te nemen dat in ontiuiken, beginnen, gedogen en vergeten wel degelijk sprake is van een prefix, ook al is er geen correspondentie meer met een ongeleed werkwoord. Daarvoor pleit ook de observatie dat bij een woord als verbaliseren, waarin ver- geen prefix is, het voltooid deelwoord geverbaliseerd is. Ook gesuffigeerde woorden kunnen hun grondwoord verliezen, waardoor die woorden hoogstens nog formeel geleed zijn: 21 -baar: dierbaar, oorbaar, ruchtbaar -ig: akelig, deftig, hevig, huidig, stevig, veilig, zalig, zuinig -ing: beslommering, sponning, vliering -je: meisje, sprookje -lijk: billijk, lelijk, moeitijk, olijk, vrolijk -loos: argeloos, klakkeloos, roekeloos -zaam: moeizaam, zeldzaam 18 / Wat is morfologie? Ook in cleze woorden is de morfologische geleedheid niet geheel verloren ge-gaan. In het geval van woorden op -haar, -zaam en -loos bijvoorbeeld verraadt de fonologische vorm van het woord dat het gevormd is door suffigering (zie hoofdstuk 7). Het verlies van grondwoorden kan ook in samenstellingen tot een zekere ondoorzichtigheid leiden. Het woord bei ('bes') bestaat bijvoorbeeld niet raeer in het hedendaags Nederlands, hoewel het wel in diverse samenstellingen voor-komt: 22 aambei, aardbei, moerbei Een woord als aambei, oorspronkelijk een samenstelling uit aam en bei, heeft geen herkenbare morfologische geleding meer, omdat we nog aam noch bei als zelfstandig woord hebben. Bovendien; het (verloren gegane) woord bei bete-kende 'bes', en we zien aambeien niet als een bepaald soort bessen. In aardbei is het eerste gedeelte nog als apart woord herkenbaar, en kan zo het woord als samenstelling herkend worden. In sommige gevallen is een van de beide delen van de samenstelling nog wel herkenbaar, al is ook dat niet zeker. Neem bijvoorbeeld de volgende woorden: 23 a aalbes, sperzieboon, statiegeld, stiefvader, likdoorn b antwoord, bruidegom, oordeel, oorzaak, wierook In de voorbeelden (23a) is het rechterdeel als woord herkenbaar, zodat we op grond van de vorm weten dat een aalbes een type bes is, al weten we niet wat aal betekent (zeker niet 'paling'). In het woord sperzieboon herkennen we wel boon, maar sperzie, een verbastering van het woord asperge, hebben we niet als zelfstandig woord. In de (b)-voorbeelden kunnen we wel een grondwoord noe-men, maar is de betekenis van het gelede woord toch moeilijk te construeren op basis van de ermee corresponderende grondwoorden: is een antwoord wel een type woord, en een oorzaak een bepaald soort zaalS De meeste taalgebruikers zullen deze vraag ontkennend beantwoorden. Argumenten voor een vormelijke geleedheid liggen hier in de syllabestructuur en/of de accentverhouding; we komen daarop terug in hoofdstuk 6. 1.6 Samenvatting In dit hoofdstuk hebben we gezien waarmee de morfologie zieh bezighoudt: de struetuur van gelede woorden en nun vorm-betekenisrelatie met andere, gelede en ongelede, woorden. Syntagmatische morfologie hebben we getypeerd als 'morfeemsyntaxis', paradigmatische morfologie als 'morfologie zonder morfemen'. Het onderscheid tussen arbitraire en gedeeltelijk gemotiveerde woorden valt niet geheel samen met dat tussen ongelede en gelede woorden. Naast systematisch gelede woorden, waarin een regelmatige vorm-betekenissystematiek aan-wezig is, zijn er ook veel woorden waarin alleen van een bepaalde mate van geleedheid sprake is. Als een of beide delen van een geleed woord niet meer Oefenopgaven / 19 herkend worden, dan zal dat woord slechts als vormelijk geleed worden erva-ren. We vatten de onderscheidingen nog eens samen in het volgende Schema: arbitrair (gedeeltelijk) gemotiveerd ongeleed vormelijk niet geleed niet systematisch systematisch geleed geleed geleed stoel zuinig koekoek cirkant kleurloos appe! besteden sul doka proefpersoon boom ontginnen karbo limbo (ik) douche leuk sprookje WAO halvarine (ik) bleef 1.7 Literatuur Een paradigmatische benadering is te vinden in Uhlenbeck (1953), Schultink (1962), Van Marie (1985a) en Becker (1990;1993). Het onderscheid paradigmatische - syntagmatische morfologie wordt behandeld door Kaldewaij & Koefoed (1979). Van Marie (1978a) behandelt de inrichting van het lexicon. Over het lexicon gaan ook de artikelen in Al & Van Sterkenburg (red.) (1978). Over vorming van woorden die een bepaalde mate van geleedheid vertonen, zie Hamans (1988). Niet geheel systematische nieuwvormingen worden ook besproken in Van den Toorn (1983b;1987). Koefoed (1991; 1993) verduidelijkt het veschil tussen namen en omschrijvingen. Matthews (19912) is een klassieke inleiding in de paradigmatische morfologie. Andere inleidingen zijn Bauer (1988), Spencer (1991) en Carstairs-McCarthy (1992). Booij (red.) (1979) is een keuze van artikelen op het gebied van de Neder-landse morfologie. Schultink (1994) geeft een overzicht over honderd jaar Ne-derlandse morfologie. Voor Nederlandse feiten kan men Haeseryn (e.a.) (1997) raadplegen, met name hoofdstuk 12, en De Haas & Trommelen (1993). Een retrograde-ordening van woorden (handig voor het opzoeken van woorden met een bepaald suffix en van samenstellingen) biedt Theissen (e.a.) (1988) en het supplement daarop: Theissen (e.a.) (1993).