Taalbeheersing IV (2018) Slaagpercentage: 65% Je moet slagen voor elk onderdeel afzonderlijk: ü Woordenschat & grammatica ü Schrijven ü Spreken Schriftelijk examen (60p) Woordenschat & grammatica (30p) Dit onderdeel is gebaseerd op de leerstof die tijdens het semester werd behandeld. Te kennen zijn de woorden, woordgroepen en uitdrukkingen bij de behandelde teksten – ook de woorden die niét in het lijstje staan maar waar in een extra oefening de aandacht op werd gevestigd. Uiteraard behoren ook andere woorden, woordgroepen en uitdrukkingen die expliciet aan bod kwamen tijdens de colleges (in besprekingen van huistaken, naar aanleiding van bepaalde opdrachten,…) tot de leerstof. Dat geldt ook voor grammaticale punten, die in besprekingen van taken of in (invul)oefeningen aan bod kwamen. Ontbrekend(e) woord(en) invullen (11p) Je vult in elke zin één of meerdere woorden in. Let op: gebruik de juiste vorm/tijd! Spelling telt ook mee. Betekenis omschrijven (5p) Je omschrijft de betekenis van het woord of van de collocatie in een volledige zin (of een paar zinnen). Spelling en grammatica moeten ook correct zijn! Woorden in zinnen gebruiken (9p) Je maakt zelf een correcte voorbeeldzin waaruit de betekenis van het woord of de collocatie goed naar voren komt. Je houdt rekening met eventuele beperkingen (figuurlijk gebruik, tijd, plus voorzetsel,…). Zinnen aanvullen met “er” en/of prepositie (5p) Je krijgt vijf zinnen waarin “er” en/of prepositie ontbreekt. Je moet “er” en/of het voorzetsel op de juiste plek aanvullen! Schrijven (30p) Er wordt verwacht dat je op C1-niveau presteert. Beide taken worden op onderstaande punten beoordeeld. Voor de vormelijke criteria (de laatste vier punten) wordt gebruik gemaakt van het beoordelingsmodel van de CNaVT-examens, profiel Educatief Professioneel. · Inhoud · Woordenschat · Grammatica · Cohesie · Taaltechniek Betoog (15p) Je krijgt een stelling over een onderwerp dat aanleunt bij één van de thema’s die tijdens de colleges behandeld werden. Je neemt een standpunt in (vóór, tegen, genuanceerd) en ondersteunt je standpunt met drie argumenten. Je tekst bestaat uit een inleiding, middenstuk en slot. Samenvatting (15p) Je schrijft een samenvatting van twee of drie artikelen volgens de richtlijnen. Het gaat om populairwetenschappelijke artikelen. Je schrijft een academische, goed gestructureerde tekst en vermeldt daarin alle elementen die in de opgave staan (bijv. onderzoeksvraag, onderzoeksgroep, methode, bevindingen,…). Je neemt geen letterlijke (deel)zinnen uit de teksten over! Mondeling examen (30p) Er wordt verwacht dat je op C1-niveau presteert. De taken worden op onderstaande punten beoordeeld (hoeveel elk onderdeel doorweegt, hangt van de taak af). Voor de vormelijke criteria (de laatste vijf punten) wordt gebruik gemaakt van het beoordelingsmodel van de CNaVT-examens, profiel Educatief Professioneel. · Inhoud · Woordenschat · Grammatica · Cohesie · Uitspraak · Vloeiendheid Interview (10p) Er worden vragen gesteld die verschillende onderwerpen bestrijken. Ook thema’s uit de colleges komen aan bod. Je geeft meteen een antwoord. Als het antwoord te bondig is, stelt de examinator een bijvraag. Beschrijving (persoon/zaak) (4p) Je krijgt een foto van een persoon of een zaak en moet een zo gedetailleerd mogelijke beschrijving geven. Krijg je een foto van een persoon, dan beschrijf je zijn uiterlijk in detail. Krijg je een foto van een voorwerp, dan beschrijf je hoe het object eruit ziet en waarvoor het dient. Je krijgt geen voorbereidingstijd. Dilemma (6p) Je krijgt een dilemma voorgeschoteld. Je vertelt het dilemma in je eigen woorden na en geeft eventueel aan waarom dit een lastige keuze is. Daarna licht je toe wat jij in de gegeven situatie zou doen en waarom. Je krijgt drie minuten de tijd om je antwoord voor te bereiden. Je mag alleen kernwoorden opschrijven. Betoog (10p) Voor deze opdracht krijg je vijf minuten voorbereidingstijd. Ook hierbij mag je geen volledige zinnen opschrijven. Je krijgt een stelling over een onderwerp dat aanleunt bij één van de thema’s die tijdens de colleges behandeld werden. Je neemt een standpunt in (vóór, tegen, genuanceerd) en ondersteunt je standpunt met twee argumenten. Eerst licht je het onderwerp en de stelling toe. Daarna neem je een standpunt in. Vervolgens geef je twee argumenten. En tot slot trek je een conclusie. De examinator stelt nadien nog een paar vragen, waar je onmiddellijk antwoord op dient te geven.