1. Paolo meneer Verstappen Paolo 2. Els Lisa 3. Els Peter 4. presentator commentator presentator commentator presentator commentator presentator commentator 5. Bram Els Bram Els Excuseer meneer, hoe laat is het, alstublieft ? Het is nu precies elf uur. Dank u. Hoe laat vertrekt je vliegtuig ? Over tien minuten. Om vijf over vijf. Hoe laat hebben we een trein naar Leuven ? Om tien voor zeven. Over een halfuur. Tot hoe laat slaapt Paolo ? Tot halfnegen. Tot hoe laat blijft hij in bed ? Tot kwart voor negen. Hoe laat ontbijt Paolo ? Om kwart voor tien. Hoe laat vertrekt hij naar het Van Dalecollege ? Om vijf voor halféén. Tot hoe laat werkt Peter ? Tot halfvijf. Hoe laat is hij dan in Leuven ? Om kwart over vijf. DE KLOK Het is negen uur. a Het is vijf over negen. Het is tien over negen. Het is kwart over negen. Het is twintig over negen. Het is tien voor halftien. Het is vijf voor halftien. > Het is halftien. Het is vijf over halftien. Het is tien over halftien. Het is twintig voor tien. o Het is kwart voor tien. Het is tien voor tien. 0 Het is vijf voor tien. VRAGEN NAAR HET UUR [asking the time] Hoe laat is het? Hoe laat hebben we een trein? Hoe laat vertrekt je vliegtuig? Tot hoe laat slaapt Paolo? * Over een halfuur = [in half an hour] WERKBOEK 1A P. 70 1B REACT!E [response] (Het is) tien voor vijf. Over een halfuur.* Om vijf over vijf. Tot halfnegen. DETIJD 30 seconden is een halve minuut. 60 seconden is een minuut. 90 seconden is anderhalve minuut. 60 minuten is een uur. 90 minuten is anderhalf uur. 24 uur is een dag. 15 minuten is een kwartier. 30 minuten is een halfuur. 45 minuten is drie kwartier. 7 dagen is een week. 4 weken is een maand. 12 maanden is een jaar. Van maandagmorgen tot dinsdagmiddag is anderhalve dag. Van midden September tot eind oktober is anderhalve maand. Van begin juli tot volgend jaar december is anderhalf jaar. HALF/HALVE HALF + HET-WOORD HALVE + DE-WOORD 0,5 een halfuur een halve dag 1,5 anderhalf uur anderhalve dag 0,5 een half jaar een halve maand 1,5 anderhalf jaar anderhalve maand lift 'UUR', 'KWARTIER' EN 'JAAR' KRIJGEN GEEN MEERVOUD NA EEN EXACT ,D' GETAL. ['Uur', 'kwartier' and 'jaar' don't get a plural after an exact number.] VERGELIJK: Hij woont al twee jaar in Vlaanderen. [Compare]: Hij woont al jaren in Vlaanderen. WEKK30EK 70 P. 7 2 DEEL 3 63 H woordenlijst les 1 hetkwartier anderhalf, anderhalve ontbijten (ik ontbijt, je ontbijt, ^edag t to uur half, halve hi] ontbijt) de minuut net uur tweede les Hoelang blijf je Op zondag bij Bert thuis [on Sunday at Berťs pláce] 1. Karel Hoe gaat het met Alison ? Bert Goed, maar ze blijft in Itálie wonen. We zien elkaar zelden. Karel Hoelang ben je al terug uit ltaliě ? Bert Twee dagen. Sinds eergisteren. 2. Karel Hoe is het met je moeder ? Bert Prima. Karel Hoe oud is ze nu ? Bert Tweeěnvijftig. Karel En komt ze dit jaar naar Belgie ? Bert Natuurlijk. Ze komt volgend weekend. Karel En hoelang blijft ze ? Bert Dat weet ik niet precies. Drie weken of misschien wel een maand. CD 1(31) Karel wil vertrekken 3. Bert Wil je nu al vertrekken ? Zo vroeg ? Karel Hoe laat is het nu ? Bert Halfvijf. Karel Ik wil niet te laat thuis zijn. Bert Hoe laat gaat je trein ? Karel Dat weet ik niet precies. Bert Dan bel ik even naar het station. DEEL 3 65 Inlichtingen bellen [calling for information] Inlichtingen. Coedemiddag. Dag meneer. Ik wil graag de vertrekuren van de trein naar Hasselt. Excuseer. Waarnaartoe ? Naar Hasselt. Naar Hasselt. Een ogenblik alstublieft. (...) Er is elk uur een trein om tien minuten voor het uur. De eerste is over twintig minuten, om tien voor vijf. Dank u vriendelijk. Graag gedaan. station Bert station Bert station Bert station Bert Zo. De eerste trein gaat over twintig minuten. Karel Die haal ik niet. Ik neem de volgende. Hoe laat is die ? Bert Om tien voor zes. Karel Hoe ver is het station ? Bert Een halfuur stappen. Karel Dan moet ik hier over drie kwartier vertrekken. De moeder van Bert komt in september, k. De moeder van Bert komt op zaterdag, 26 september. De eerste trein naar Hasselt is om tien voor vijf. A WERKB0EK2A P. 73 IN + week in de tweede week van oktober maand in december seizoen in de winter jaar in 2012 OP + dag op maandag op 26 september OM + uur om vijf uur om halfvijf om kwart voor vijf S2A HOEVEFLHEID ??? [quantityj - Hoeveel dagen telt een week ? - Zeven. - Hoeveel minuten duurt de film ? - 150. TIJD ??? [time] - Hoe laat is het nu ? - Halfvijf. - Hoe laat gaat jouw trein ? - Om tien voor zeven. LEEFTIJD ??? fage/ - Hoe oud is de moeder van Bert ? - Tweeenvijftig (jaar). - Hoe oud is Paolo ? - Vierentvvintig (jaar). AFSTAND >>> [distance] - Hoe ver is het Station ? - Ongeveer een halfuur stappen. - Hoe ver is Leuven van Oostende ? - 120 kilometer. DUUR ??? [duration] - Hoelang blijft je moeder, Bert ? - Drie weken. - Hoelang ben je al terug ? - Twee dagen. Sinds eergisteren. - Hoelang duurt de film ? - 150 minuten. DEEL 3 - Hoe vaak zict Bert Alison ? - Zelden. - Hoe vaak is er een trein naar Hasselt ? - Elk uur. - Hoe vaak ga je naar de bioscoop ? - Elke week. En jij ? - Twee keer per week. [ft ZOALS [just like] WELK + HET-WOORD, OOK ELK + HET-WOORD WELKE + DE-WOORD, OOK ELKE + DE-WOORD elk uur, elk jaar, elke dag, elke week TIJDSLIMIET ??? [time limit] - Tot hoe laat / Hoelang slaapt Paolo ? - Tot halfnegen. - Tot wanneer / Hoelang blijft Lisa in Parijs ? - Tot na het weekend. HOE [how] Hoe laat is het ? Hoe ver is het ? Hoe oud is de moeder van Bert ? Hoeveel maanden heeft een jaar ? Hoelang duurt de film ? Hoe vaak ziet Bert Alison ? Tot hoe laat slaapt Paolo ? Hoeveel / Hoelang = 1 woord H woordenlijst les 2 de bioscoop de film de kilometer elk, elke elkaar het ogenblik bellen (ik bel, je belt, hij belt) het station duřen (de film duurt) het vertrekuur stappen (ik stap, je stapt, hij stapt) ver vroee eergisteren even misschien sinds terug zo graag gedaan Het is vandaag maandag, de eenentwintigste September. Paolo slaapt in zijn kamer in hotel Marina. Om halfnegen wordt hij wakker, maar hij is nog moe. Hij blijft nog een beetje in bed liggen. Alles in de kamer is vreemd. Is dit nu Belgie ? Hij kijkteven dooř het raam naar buiten. Het regent. Ja, dit is vast en zeker Itálie niet. Om negen uur gaat hij naar de badkamer en neemt hij een douche. Hij heeft honger. Hij wil graag eten. Nog een prettige dag, Paolo. INF1NITIEF EN STAM De infinitief eindigt op [ends in]: meestal -en (kijken, liggen, nemen, ...) soms -n (gaan, staan, doen, zien) STAM = INFINITIEF - EN ( soms - N ) kijken - en = kijk werken - en = werk zien n = zie doen n = doe A 1. INFINITIEF MET LANGE VOCAAL STAM m e a I o p u r +c n ee m h aa I oo p uu r +c k cl C = consonant; V ■ vocaal INFINITIEF lange vocaal = één letter e a + Consonant + Vocaal o u ► STAM lange vocaal = twee letters ee aa + Consonant oo uu 2. INFINITIEF MET DUBBELE CONSONANT gg STAM 1 i g b e I st o pp e n st o p p a kk e n pak INFINITIEF ► STAM korte vocaal + dubbele consonant ► korte vocaal + één consonant HET WERKWOORD: PRESENS [the verb: present tense] " KIJKEN LIGGEN NEMEN infinitief ENKELVOUD 1. ik kijk lig neem stam 2. je/jij kijkt I igt neemt stam + t u kijkt I igt neemt stam + t 3. hij kijkt ligt neemt stam + t ze / zij kijkt ligt neemt stam + t MEERVOUD 1. we / wij kijken liggen nemen infinitief 2. jullie kijken liggen nemen infinitief u kijkt ligt neemt stam + t 3. ze/zij kijken liggen nemen infinitief 1. INFINITIEF STAM STAM + T z i tt en z i t hij z i t X e t en ee t hij ee t X lift EEN DUBBELE CONSONANT KOMT ALLEEN VOOR TUSSEN TWEE VOCALEN, HIJ STAAT NOOIT OP HET EINDE VAN EEN WOORD OF VOOR EEN ANDERE CONSONANT. [A double consonant only appears between two vowels, it never appears at the end of a word or in front of another consonant] 2. JE / JIJ-VORM (ZIE OOK: DEEL 1, 6B) subject pv. pv. subject Jij kijkt. Kijk jij ? Je ligt. Lig je ? Je neemt. Neem je ? Als het subject je / jij na de persoonsvorm (pv.) staat, krijgt de je / jij-vorm geen T. [When the subject follows the finite verb (pv.) the je / jij-form does not end in't'.] Paolo kijkt op zijn horloge. Het is nu kwart over negen en hij heeft honger. Hij zit aan tafel in hotel Marina. Op tafel Staat het ontbijt klaar. Dit is een echt Belgisch ontbijt: vers sinaasappelsap, boterhammen, boter, kaas, ham, een ei, confituur, koffie, melk en suiker. Paolo drinkt eerst een glas sinaasappelsap en neemt dan een kopje koffie met melk en twee klontjes suiker. Heerlijk ! Nu neemt hij een boterham op zijn bord. Wat zal hij op de boterham eten ? Hij weet het niet meteen. Kaas ? Nee, normaal eet hij 's morgens geen kaas. Ham ? Een ei ? Nee, geen ei vandaag. Ham dan maar. En een boterham met confituur. En boter natuurlijk. Brood zonder boter vindt hij niet lekker. [ woordenlijst les 3 de boter het bord heerlijk de boterham het brood lekker de confituur het ei vers de harn het glas vreemd alles de honger het horloge wakker de kaas het klontje zeker zonder de lepel het kopje de suiker het mes de tafel het ontbijt de vork het sinaasappelsap graag kijken normaal klaarstaan (ik sta klaar, je Staat klaar, hij Staat klaar) vast en zeker worden zitten LES 3B DEEL 3 Een enquěte [a survey] interviewer Excuseer meneer, mag ik u enkele vragen stellen ? Vraagt u maar. Bent u getrouwd ? Nee. Hoe oud bent u ? Zesentwintig. Werkt u ? Ja, natuurlijk. Ik ben marketingmanager bij een firma in Brüssel. Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert interviewer Bert Hoe laat Staat u 's morgens op ? Om halfzeven. Eet u 's morgens ? Niet dikwijls. Ik neem eerst een douche, daarna trek ik mijn kleren aan, poets mijn tanden en meestal is het dan te laat voor een ontbijt. Caat u met de auto of met de trein ? Met de auto. Meestal neem ik mijn eigen auto, maar soms rijd ik met een collega mee. Hoe laat vertrekt u ? Ik moet rond zeven uur vertrekken, want het is 's morgens druk op de weg. Hoe laat komt u in Brüssel aan ? Gewoonlijk rond acht uur. Maar soms is er file. Dan is het halfnegen. Bent u vaak te laat op uw werk ? Niet zo vaak. Hoeveel uur per dag werkt u ? Ongeveer zeven uur. Van acht tot vier. Hoelang hebt u lunchpauze ? Een uur. Dan eet ik een broodje in de stad. Hoe laat komt u 's avonds thuis ? Om kwart over vijf. Wat doet u 's avonds ? Wel, gewoonlijk blijf ik thuis. Ik eet en kijk naar de televisie. Maar soms ga ik een pintje drinken in de stad. Hoe laat gaat u slapen ? Nooit voor elf uur en meestal lees ik nog een beetje in bed, maar om twaalf uur doe ik het licht uit. SCHEIDBARE WERKWOORDEN [separable INFINITIEF PRESENS verbs] opstaan Hij staat . . op. meerijden Hi rijdt mee. aantrekken Hi trekt . . aan. aandoen Hi doet aan. uitdoen Hi doet . uit. uittrekken Hi trekt . . . uit. aankomen Hi komt . . aan. thuiskomen Hi komt . . thuis. thuisblijven Hi blijft . thuis. A DE HOOFDZIN: STRUCTUUR [the main clause: structure] 1. subject persoonsvorm rest eindgroep Bert staat om halfzeven op. Hij rijdt soms met een collega mee. Hij trekt zijn kleren aan. Hij zal om kwart over vijf thuiskomen. Hij kan met een collega meerijden. 2. (...) persoonsvorm subject rest eindgroep Dan trekt hij zijn kleren aan. Hoe laat kom je in Brüssel aan ? Om twaalf uur zal hij het licht uitdoen. Om halfzeven moet hij opstaan. 'HIJ' NA DE PERSOONSVORM WORDT 'IE' UITGESPROKEN. ['Hij' after the finite verb is pronounced 'ie'.] "Z/S ; V/F INFINITIEF STAM PRESENS le z en lee s hij lee st rei z en rei s ze rei st blij v en blij f je blij ft le v en lee f hij lee ft gelo v en geloo f ze geloo ft 'T EN 'V STAAN NOOIT OP HET EINDEVAN EEN NEDERLANDS WOORD EN NOOIT VOOR EEN CONSONANT. I'z' and V never appear at the end of a Dutch word and never before a consonant] I woordenlijst les 4 WERK30EK 43 p.ai de file de kleren de lunchpauze de tand de weg het broodje het werk aankomen" aantrekken" lezen meerijden0 opstaan0 poetsen rijden stellen thuisblijven0 thuiskomen" uitdoen" vraeen eigen daarna gewoonlijk wel U lift SCHEIDBARE WERKWOORDEN VAN HETTYPE 'AANKOMEN, AANTREKKEN'... U WORDEN VOORTAAN IN DE WOORDENLIJST GEMARKEERD MET HET TEKEN°. DE WERKWOORDEN 'VOORSTELLEN0' (DEEL2,1 A) EN 'KLAARSTAAN0' (DEEL 3, 3B) ZIJN OOK WERKWOORDEN VAN DAT TYPE. [Separable verbs of the type 'aankomen, aantrekken, will from now on be marked in the vocabulary list with the sign °. Also the verbs 'voorstellen°' (deel 2, I A) and 'klaarstaan°' (deel 3, 3B) are verbs of the same type.] DEEL 3 75 © © © • RECHTDOOR LINKS RECHTS OVERSTEKEN O.L.V. TER PREDIKHEREN n NAAMSE POORT u CD 1(33) 1. Paolo mevrouw Ting Paolo mevrouw Ting Paolo 2. Paolo studente Paolo Excuseer, mag ik iets vragen, alstublieft ? Ja, natuurlijk. Vraagt u maar. Waar is hetVan Dalecollege ? Dat weet ik niet. Ik ben hier ook vreemd. Jammer. Toch bedankt. Pardon, waar is hetVan Dalecollege, alsjeblieft ? HetVan Dalecollege ? Dat ligt in de Naamsestraat, geloof ik. En waar is de Naamsestraat ? 76 DEEL 3 studente Paolo studente Even kijken. Dit is de Schapenstraat. Je gaat hier rechtdoor en je neemt de eerste straat rechts. Op het einde van de straat ga je links. En dan ben je in de Naamsestraat. Bedankt. Geen dank. 3. Bart meneer Deridder Bart meneer Deridder Bart meneer Deridder Bart meneer Deridder 4. Paolo Student Paolo student Excuseer meneer. Kunt u mij helpen ? Vraagt u maar. Ik zoek de Vesaliusstraat. Die is hier in de buurt. U gaat rechtdoor tot aan het tweede kruispunt en dan moet u rechts. Dus rechtdoor, tweede kruispunt rechts. Zo is het. Dank u wel. Graag gedaan. Pardon, waar is het Ladeuzeplein, alsjeblieft ? Dat is niet ver. Je moet hier het kruispunt oversteken en je gaat dan rechtdoor. Dank je wel. Geen dank. HULP VRAGEN [asking for help] Excuseer, mag ik iets vragen, alstublieft ? Kunt u mij helpen, alstublieft ? REACTIE [response] Ja natuurlijk. Vraagt u maar. Vraagt u maar. DE WEG VRAGEN EN WIJZEN [asking and showing the way] VRAGEN WIJZEN Waar is . . ., alstublieft ? Je gaat rechtdoor / links / rechts. Ik zoek .... Je neemt de eerste / tweede ... straat links / rechts. Je gaat tot aan .... Je steekt. . . over. BEDANKEN [thanking] Dank je / u (wel). Bedankt. REACTIE [response] Geen dank. Graag gedaan. WERKBOEK 5A P. 35 DEEL 3 77 5B Waar is de bibliotheek ? Die ligt op het Ladeuzeplein. Waar is het Hooverplein ? Dat is hier in de buurt. _n Waar is het Van Dalecollege ? Dat ligt in de Naamsestraat. Ivan iMccUici Waar is de Naamsestraat ? Die ligt in de buurt van de Schapenstraat. DE VERWIJSWOORDEN 'DIE' EN 'DAT' [the reference words 'die' and 'dat'] de-woord ► De bibliotheek ? het-woord ^ Het Hooverplein ? die Die ligt op het Ladeuzeplein. dat Dat is hier in de buurt. LES5B DEEL 3 KUNNEN, MÖGEN, MOETEN 0 Q 0 Hier kunt u telefoneren. Hier kunt u inlichtingen krijgen. Deze straat mag u niet inrijden. Hier mag / kunt u parkeren. Hier mag u niet parkeren. Hier moet u stoppen. Hier kunt u eten. De straat rechts mag u niet inrijden. De straat links mag u niet inrijden. I woordenlijst les. de bibliotheek het einde bedanken jammer de dank het kruispunt geloven de inlichting helpen links inrijden" rechtdoor krijgen rechts oversteken" vreemd parkeren stoppen WERKB0EK5B EÔ7 alsjeblief(t) U bedankt O Jammer pardon DEEL 3 79 CD 1(36) MENEER EN MEVROUW PeREIRA GAAN EEN APPARTEMENT KOPEN. [Mr and Mrs Pereira are going to buy an apartment.] KEUKEN SLAAPKAMER LIVING HAL BADKAMER meneer Ravier meneer Pereira meneer Ravier mevrouw Pereira meneer Ravier meneer Pereira meneer Ravier mevrouw Pereira meneer Ravier mevrouw Pereira meneer Ravier meneer Pereira meneer Ravier mevrouw Pereira meneer Pereira Goedendag, mevrouw, meneer. Kan ik u helpen ? Ja, hier is een appartement te koop. Mögen we het eens bekijken ? Ja, natuurlijk. Het ligt op de derde verdieping. Waar is de lift ? Naast de trap. Een ogenblik. Ik ga even met u mee. Zo, gaat u maar binnen. Dat is het. U ziet het: een gezellige living met veel licht en uitzicht op het park. En hier hebt u de keuken. Hoeveel slaapkamers zijn er ? Twee. Kunt u ze ook even tonen ? Jazeker, ze liggen aan de andere kant van de hal. Een slaapkamer is zeer ruim. De tweede is niet zo groot. Daar is alleen plaats voor een bed. Waar is de badkamer ? De badkamer is hier. De eerste deur rechts in de hal. Mmm ... Heel mooi. Wat vraagt u voor dit appartement ? 300.000 euro. Oei! Dat is niet weinig. Kunnen we u morgen bellen ? 80 DEEL 3 meneer Ravier meneer Pereira mevrouw Pereira meneer Ravier Ja, natuurlijk. Mijn telefoonnummer is (0477) 23 66 84. Dank u wel en tot ziens. Tot ziens. Tot ziens. meneer Pereira mevrouw Pereira meneer Pereira Wat denk je ? Het appartement is prachtig. Het is nieuw, comfortabel en het ligt in het centrum. Maar de prijs ... zo hoog! Wat vind jij ? Ik vind hem ook te hoog. Korn, we zoeken morgen verder. We zullen wel iets vinden. Het appartement is prachtig. Het is prachtig. Mögen we het appartement bekijken ? Mögen we het bekijken ? De prijs is te hoog. Hij is te hoog. Ik vind de prijs te hoog. Ik vind hem te hoog. De slaapkamers liggen aan de andere kant. Ze liggen aan de andere kant. Kunt u de slaapkamers even tonen ? Kunt u ze even tonen ? HET PRONOMEN: NIET-PERSONEN [the pronoun: non-persons] SUBJECT OBJECT ENKELVOUD de lift, de prijs hij hem het appartement het het MEERVOUD de slaapkamers ze ze \ 'DE-WOORDEN' KUNNEN 'MANNELIJK' OF 'VROUWELIJK' ZIJN. VOOR 'VROUWELIJKE' DE-WOORDEN GEBRUIKT MEN INVLAANDEREN OOK VAAK HET PRONOMEN SUBJECT EN HET PRONOMEN OBJECT 'ZE'. IN HET WOORDENBOEK STAAT BIJ DEZE WOORDEN (V): ST R A AT (V), OEFENING (V). BIJ DE NIET-VROUWELIJKE DE-WOORDEN STAAT (M). I"De"-words may be 'masculine'or 'feminine'. To refer to 'feminine' "de"-words very often the pronoun subject and object 'ze' is used in Flanders. In the dictionary these words are followed by (v): straat (v), oefening (v). The masculine "de-"words are followed by (m).] fa m: Sie (de-(v.); -s) 1 alle bloedverwanten zoals vader, moeder, oma, opa, broers, zusters, neven, Tüchten, ooms en tantes ♦ zij heefi dezel/de achtemaam raaar ze is geen familie van me; dir raam {het ~) 1 (ramen) glasplaat in een muur of wand, waardoor daglicht naar binnen kan komen «> venster ♦ de regen s\aat regen de ramen 2 (ramen) liist van hout om iets op te spannen *-» spanraam * bor stoel (de~(m); -en)meubelstuk met een zitting, een rugleuning en poten, waarop een persoon kan zitten ♦ om de to/eJ staan zes stoelen; een leunstoel: eer vriend (de~(m.j; -en), vrouw: vrien-din (de~(v.); -nen) 1 persoon met wie je veel optrekt, die je vertrouwt, en die je erg aardig vindt ♦ zij zijn ai dikke wienden vanaf hun jeuqd; even goede vrienden:(uitdr)(dit zeg je om te laten merken dat je een ander toch aardig vindt, ook al wil hij iets niet); ier HULP AANBIEDEN [offering assistance] Kan ik u / je helpen ? TOEKOMST [future] 1. gaan + infinitief Ze gaan een appartement kopen. 2. zullen + infinitief We zullen wel iets vinden. 3. presens + tijdwoord We zoeken morgen verder. WEKKB0EK6A P. 88 {jfe IN 'GAAN' ZIT DE IDEE 'INTENTIE' OF 'ONMIDDELLIJKE TOEKOMST'. ['Gaan' expresses an intention or an immediate future.] 82 DEEL 3 Paolo en Els op de huisvestincsdienst van de universiteit [Paolo and Els at the university's housing department] wmnn ■»•••'Nif Vanmiddag gaat Paolo op zoek naar een appartement of een kamer in de binnen-stad. Op de huisvestingsdienst in de Naamsestraat kan hij informatie krijgen. Hij heeft geen kaart en hij vindt de weg niet. Dan ontmoet hij Els. Ze heeft tijd, want ze werkt vanmiddag niet. Ze gaat met Paolo mee naar de huisvestingsdienst. Daar kijken ze in een map met foto's en prijzen van appartementen en kamers. Paolo kan geen groot appartement huren, want dat is voor hem veel te duur. 550 euro huur per maand kan hij niet betalen. Hij moet dus een kamer huren. Die kamer moet groot zijn en hij mag niet duur zijn en niet te ver van het centrum liggen. Paolo wil een gezellige kamer. Hij wil niet in een lelijke of donkere kamer wonen. Hij wil ook een douche en hij wil zelf kunnen koken. Eis vindt een goedkope en mooie kamer voor Paolo. Ze belt naar de eigenaar, maar de kamer is niet vrij. Paolo kan deze mooie kamer dus niet huren. Jammer. Bert ziet Eis en Paolo op straat. Dat vindt hij zeer interessant. Ook Peter ziet Eis en Paolo, en die vindt het ook interessant, heel interessant. Wat doet die Italiaan daar bij Els ? Peter is een beetje boos op Eis. Eis en Paolo zien Peter niet en ze zien ook Bert niet. Paolo gaat niet naar zijn hotel. Hij loopt eerst nog een beetje in de stád rond. Pas om vijf over elf komt hij in hotel Marina aan. Hij is vanavond triest. Hij heeft geen kamer. Morgen moet hij opnieuw een kamer gaan zoeken. WERKBOEKi P. 90 DEEL 3 LES6B 83 DE NEGATIE: DE PLAATS VAN 'GEEN' EN 'NIET' [negation: the position of 'geen' and 'niet'] (ZIE OOK DEEL 2, 6A) 1. 'geen' ontkent een onbepaald substantief en staat ervoor ['geen' negates an indefinite noun and is put before it] subject pv. rest eindgroep Paolo kan geen groot appartement huren Hij heeft geen kaart. Hij kan geen 350 euro betalen. (......) pv. subject Vandaag kan Paolo rest eindgroep geen kamer vinden. 2. 'niet' ontkent de persoonsvorm en staat achteraan in de rest voor de eindgroep ['niet' negates the finite verb and is put at the end of the rest just before the ending] subject pv. Paolo vindt Els en Paolo zien Paolo kan Els werkt (......) Vandaag Deze mooie kamer rest eindgroep de weg niet. Peter niet. deze mooie kamer niet huren, vanmiddag niet. pv. subject rest eindgroep werkt Eis niet. kan Paolo niet huren. 3. 'niet' ontkent iets anders en staat ervoor ['niet' negates something else and is put before it] subject pv. rest De kamer is niet vrij. Hij mag niet duur Paolo wil niet in een lelijke kamer Hij gaat niet naar zip hotel. Els werkt niet vandaag, De kamer mag niet ver van het centrum (......) pv. subject rest Vandaag gaat Peter niet met Els naar huis, Vanavond gaat Paolo niet vroeg eindgroep zijn. wonen. liggen. eindgroep slapen. maar morgen. maar alleen. IUI 'NIET' STAAT MEESTAL - ACHTER EEN BEPAALD SUBSTANTIEF OF ACHTER EEN TIJDSINDICATIE ZOALS 'VANDAAG' OF 'MORGEN' - VOOR EEN ADJECTIEF OF EEN PREPOSITIE ['niet' is usually put - after a definite substantive or after a time indication like 'vandaag' or 'morgen' - before an adjective or a preposition] A VERCELIJK: 1. Hij heeft een appartement Hij woont in een appartement. Hij huurt het huis van meneer Ravier. Hij woont in het huis van meneer Ravier. Hij heeft geen appartement. Hij woont niet in een appartement. Hij huurt het huis van meneer Ravier niet. Hij woont niet in het huis van meneer Ravier. 2. Hij heeft een appartement. Bert spreekt Italiaans. Hij kan 550 euro betalen. Hij woont in een appartement. Paolo gaat vroeg slapen. Hij komt vroeg in het hotel aan. | woordenlijst les 6 defoto het licht boos dehal het park gezellig de huur het uitzicht lelijk de informatie prachtig de kant ruim de lift triest de living vrij de map de plaats deprijs weinig de slaapkamer de trap want oei © Hij heeft geen appartement. Een appartement heeft hij niet. Bert spreekt geen Italiaans. Italiaans spreekt Bert niet. Hij kan geen 550 euro betalen. 550 euro kan hij niet betalen. Hij woont niet in een appartement. In een appartement woont hij niet. Paolo gaat niet vroeg slapen. Vroeg gaat Paolo niet slapen. Hij komt niet vroeg in het hotel aan. In het hotel komt hij niet vroeg aan. bekijken op zoek betalen te huur binnengaan" te koop denken huren koken kopen opnieuw meegaan" pas meekomen" zeer rondlopen" zelf tonen Viaanderen: de wooncultuur HOEWONEN DE VLAMINGEN ? Wonen in Viaanderen is comfortabel maar duur. Een groot deel van het inkomen1 van de Vlaming gaat naar wonen. Meer dan 30% van de Viamingen woont in een villa, bijna 50% woont in een huis en ongeveer 20% woont in een appartement, studio2 of kamer. De meeste Viamingen hebben dus grote woningen. In die grote woningen hebben ze veel plaats, want in één woning wonen gemiddeld 2,3 menšen. Dat is niet veel. Je vindt in Viaanderen veel kleine gezinnen. En ongeveer 28% van de Viamingen woont alleen. Ook Studenten hebben relatief3 veel ruimte. Ze huren een kamer in een stu-dentenhuis, in een universitaire residentie4 of in een particuliere woning5. Die kamer delen ze niet met een andere student. De Viamingen wonen dus graag ruim. Maar dat vinden ze niet genoeg. Veel Viamingen willen een eigen huis hebben. In een eigen huis kan je alles zelf inrich-ten6. 76% van de Viamingen woont in een eigen woning, 24% huurt een woning. Veel Viamingen kopen dus een huis. Of ze bouwen het zelf, want dat vinden de Viamingen heel interessant: dan kunnen ze een heel groot huis maken. En ze hebben graag een groot huis. Maar er is een probleem. Natuurlijk wil elke Vlaming ruim en comfortabel wonen. Natuurlijk wil bijna elke Vlaming een huis kopen of bouwen. Maar Viaanderen is zo klein. Te klein voor zoveel huizen. Daarom kan je bijna geen natuur vinden in Viaanderen. Overal zie je villa's, huizen en apparte-mentsgebouwen7. Tussen twee dorpen of Steden zie je vaak geen natuur, maar huizen. Viaanderen lijkt wel één grote stad. Er is een tweede probleem. Veel Viamingen willen in de buurt van hun geboortestad of geboortedorp wonen. Daar kennen ze veel mensen en daar willen ze blijven. Ze kopen of bouwen dus hun huis in hun geboortedorp of daar in de buurt. Maar veel Viamingen werken natuurlijk niet in hun geboortedorp. Ze werken in een stad: Brüssel, Antwerpen, Gent, ... Heel veel mensen 1 income 2 studio I_ 3 relatively 4 residence 5 private house _ 6 te equip, to furnish 7 apartment buildings moeten dus elke morgen naar de plaats van hun werk reizen. En elke avond moeten ze weer terug naar hun dorp of stad reizen. "Pendelen"8 heet dat. Veel menšen pendelen met de trein, maar veel mensen willen ook met de auto pendelen. Elke morgen en avond zijn er te veel auto's op de autosnelwegen9. En dat is een groot ecologisch10 en ergonomisch" probleem. En er is nog een derde probleem. De prijzen van woningen en gronden12 zijn nu erg hoog. Daarom wordt het heel moeilijk voor jonge mensen om nog een eigen woning te kopen of te bouwen. Soms krijgen ze financiele steun" van hun ouders, maar zonder die steun zul-len ze misschien voor altijd een woning moeten huren. Wat doen ze graag ? [What do they like to do ?] DeVlamingen wonen graag in een groot huis. Ze werken graag in hun tuin. Ze kijken's avonds graag naar de televisie. Wat hebben ze graag ? [What do they like to have ?] DeVlamingen hebben graag een groot huis. Ze hebben graag een tuin. Ze hebben graag een auto. Wat doen ze niet graag ? [What don't they like to do ?] DeVlamingen wonen niet graag klein. Ze wonen niet graag buiten hun geboortedorp. Studenten delen hun kamer niet graag. Wat hebben ze niet graag ? [What don't they like to have ?] Ze hebben niet graag een klein huis. Ze hebben niet graag weinig ruimte. / HET WOORD 'GRAAG' STAAT OP DEZELFDE PLAATS IN DE ZIN ALS DE WOORDEN 'GEEN' EN 'NIET'. [The word 'graag' occupies the same place in the sentence as the words 'geen' and 'niet'.] 8 to commute 9 highways _ 10 ecological 12 pieces of land, building lots 11 economic 13 financial support woordenlijst les 7 de ruimte de televisie de tu in de woning het dorp het gezin het huis het werk bouwen delen kennen lijken maken reizen genoeg LES 7