tuur is voor hem een gewichtige zaak, zoals blijkt uit de `Inleiding' tot Kaas (1933): `In kunst mag niet geprobeerd worden. [...] Men kan probeeren een brood te bakken, maar men probeert geen schepping. Men probeert ook niet te baren.' Als een privégrapje onverhoeds opduikt in het literaire domein, komen de ernstige en de relativerende kant van Elsschot met elkaar in botsing. Zullen de Nederlandse letterheren hem nog wel au sérieux nemen? Jezelf relativeren of de schijn ophouden? Ook wanneer Elsschot zichzelf portretteert in zijn romans is dat de vraag. Ten tijde van Tsjip (1934) boekt hij onder zijn eigen naam Alfons De Ridder enig succes als zelfstandig reclameagent. Het commerciële instinct zat in de familie: vader Christ De Ridder kon met de opbrengst van zijn bakkerij aan de De Keyserlei al vroeg gaan rentenieren op het Zuid. In Elsschots roman klinkt dat allemaal heel anders. Zijn alter ego Frans Laarmans omschrijft zijn vader als `eenvoudige bakker' en is zelf geen zakenman, maar kantoorklerk. Elsschots eigen jaren als chef-correspondent bij de Schiedamse scheepsbouwer Werf Gusto liggen dan al lang achter hem, maar in zijn fictionele zelfportret maakt hij zichzelf kleiner dan hij is. Die literaire keuze komt soms in conflict met de autobiografische stof die hij verwerkt. Zelf heeft Elsschot een vakantieverblijf in Sint-Idesbald, maar voor iemand als Laarmans is dat tijdens de jaren dertig nogal onwaarschijnlijk. Wanneer zijn romanfiguur aankondigt dat oudste dochter Adele aan zee zal trouwen tijdens de paasvakantie, laat Elsschot hem dan ook snel toevoegen: `Mijn verlof is op de fabriek al geregistreerd.' Als om duidelijk te maken dat Laarmans wel degelijk een kleine man is die niet zomaar met vakantie gaat wanneer hij dat wil. Ook de `Opdrachť waarmee de roman opent, vertoont een dergelijke spanning. De ik-figuur die daarin spreekt, ligt dichter bij de zakenman-schrijver Elsschot, maar vindt ook dat hij zijn plicht binnen het gezin moet vervullen `als een doodgewoon mannetje dat ik tenslotte ben'. Doodgewone mannetjes komen meer voor in de Vlaamse literatuur van het interbellum, bijvoorbeeld bij Maurice Roelants en Gerard Walschap. Ook hun personages zitten geregeld klem `tusschen droom en daaď, tussen revolteren en berusten. De literatuurhistoricus Jean Weisgerber heeft dat fenomeen verklaard vanuit de onvoltooide ontvoogding van de Vlaamse burger, die zich rond 1930 nog een parvenu gevoeld zou hebben. Sociaal en financieel heeft hij zijn achterstand ingehaald, maar hij blijft kampen met minderwaardig- heidsgevoelens. De Elsschotlezer denkt waarschijnlijk niet meteen aan zo'n historische interpretatie. Velen zullen zich gewoon makkelijker identificeren met een underdog als Laarmans dan met zijn schepper, ook nu nog. We zullen dezer dagen vaak horen dat het werk van Elsschot `universeeľ en `van alle tijden' is. Ook in Antwerpen lijkt veel hetzelfde gebleven. Waar ooit de `City Bar' was, verkoopt nu `Foodmaker' zijn sandwiches. Maar Antwerpen is natuurlijk wél veranderd sinds 1937, en zeker sinds 1913, toen Elsschot debuteerde met Villa des roses. The past is a foreign country, en Elsschots romans zijn een reisverslag daarover. In Elsschotland is jazz moderne ketelmuziek, ligt de Frans-Duitse oorlog van 1870 nog vers in het geheugen van Laarmans' schoonvader, en worden er treinkaartjes derde klasse verkocht. In Elsschotland vermomt de zakenman zich als klerk. Elsschot omringd door zijn familie, 1954. Erven Elsschot CYRIEL VAN TILBORGH 1 Lijmen/Het been Lijmen/Het been staat hoog op menig voorkeurslijstje. Het is het boek waarin de zakenman Alfons De Ridder zijn Boormaniaanse reflecties met verve ten tonele voert. In de laatste zin van het hoofdstuk `Business' bijvoorbeeld: `Wees beleefd tegen je klanten, want het zijn je vijanden, vergeet het niet. Zij laten slechts los wat je ze ontwringt en behouden alles waar je niet voor opkomt met je leven.' De Nederlandse schrijver en journalist Jan Blokker schreef onlangs: `Zelf zal ik het vlak na de Tweede Wereldoorlog hebben gelezen ­ maar toen ook meteen nog eens, en nog eens, en nog eens. Toen de oudste van onze kinderen veertien of vijftien was geworden, nam hij het uit mijn kast en mee naar zijn kamer. De eerste avond bleef het stil. De tweede avond hoorde ik hem ineens hard en onbedaarlijk lachen. Toen wist ik dat hij op bladzij 219 was aangekomen. Daar had ik lang geleden ook zelf geschaterd.' 2 Villa des roses In januari 1913 bracht het literaire tijdschrift Groot Nederland twee voorpublicaties: Louis Couperus' Herakles en Villa des roses, de debuutroman van de 31jarige Willem Elsschot. De lezers zullen raar opgekeken hebben. Wat een stijlcontrast! Herakles is barok, volgestouwd met details. De taal van Villa des roses daarentegen is gefilterd tot alleen die elementen overbleven die bijdragen aan de kracht van het verhaal. Jan Greshoff, later Elsschots vriend, schreef: `Zelden trof een Nederlandsch boek mij zoo direct en zo diep, omdat het anders was dan alle andere Nederlandsche boeken, welke ik gelezen had.' 3 Kaas Kaas is dé bestseller uit Elsschots oeuvre. Vorige week verscheen de Braziliaanse uitgave en straks komt er een Turkse versie. In 2002 haalde Cheese de cover van de New York Times. Elsschot zelf zei over Kaas: `Ik vind dit boek ­ een roman kan het niet genoemd worden ­ mijn meeste geslaagde [...] Het is meer nog dan de andere boeken, een brok uit mijn leven, de uitdrukking van mijn walg tegenover publiciteit en handel. Omdat publiciteit een te abstract onderwerp was om over te schrijven heb ik kaas genomen. Het heeft vorm, kleur, het ruikt en het stinkt soms. Ik had ook vis kunnen nemen.' 4 Het dwaallicht `Ik herlas na jaren Het dwaallicht, met grote bewondering. En alle diepzinnigheid die ik er zelf ooit over heb geschreven, bleef onzichtbaar: de tekst staat alleen, autonoom, autoritair zelfs, recht overeind.' Dat schreef de criticus Kees Fens in april 2004 in De Volkskrant. Op de banner van `600 meter Elsschoť die het Mechelseplein veertien dagen lang zal omvormen tot een Willem Elsschotplein (zie bladzijde 9), zal de integrale tekst van Het dwaallicht te lezen zijn. Een mooier eerbetoon is nauwelijks denkbaar. 5 Een ontgoocheling `De Keizer was sigarenfabrikant. Veel geld verdiende hij niet want hij werkte slechts met enkele mensen, had te weinig kapitaal en maakte geen reclame zodat hij niet vooruit kwam in de wereld.' De eerste twee zinnen uit Een ontgoocheling komen steevast voor in de lijst van mooiste openingen in de Nederlandstalige literatuur. Maar ook de laatste zin is een pareltje: `En toen Kareltje haar aankeek, omdat zij zo raar praatte, zag hij dat zij met neergetrokken mondhoeken wenend de soep proefde.' In het Antwerpse AMVC Letterenhuis is het handschrift van Een ontgoocheling te zien, waaruit blijkt dat Elsschot als geen ander het overbodige schrapte. Simon Carmiggelt noemde het boek `een zuiver staaltje van de hele Elsschoť. 5 keer Elsschot L5LETTERENDE STANDAARD VRIJDAG 11 MEI 2007 1882: Alfons De Ridder wordt op 7 mei geboren in Antwerpen. 1901: Ontmoet Fine Scheurwegen. Geboorte van hun eerste zoon. 1908: Huwt met Fine. 1913: Villa des roses verschijnt, onder de naam Willem Elsschot. 1924: Lijmen verschijnt. Elsschot staakt voorlopig zijn literaire activiteiten. 1931: Begint reclamebureau. 1933: Jan Greshoff stimuleert hem ertoe weer te gaan schrijven. Kaas is het gevolg. 1946: Het dwaallicht ver- schijnt. 1949: Stopt definitief met schrijven. 1951: Wordt als eerste Vlaming bekroond met de Nederlandse Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre. 1960: Willem Elsschot overlijdt op 31 mei. Daags erna sterft zijn vrouw. Postuum krijgt hij de Staatsprijs voor literatuur. Bio