wat oneerbiedig met hem. Aangezien ik nooit via de officiƫle kanalen iets over Nescio mocht vernemen, ben ik hem onbevooroordeeld beginnen lezen. Dat hij te Hollands zou zijn, zoals ik later vernam, daar wist ik niets van. Dat hij te nostalgisch was, dat hij economischer had mogen omspringen met verkleinwoordjes... Ik deed het zonder voorkennis en vond hem niet te Hollands, niet te nostalgisch. Integendeel, want mijn maag verdraagt geen boeken die te Hollands zijn, ik zou in dat geval niet verder zijn geraakt dan twee luttele bladzijden. Voor mij is Nescio helemaal niets. Hij is gewoon, maar dan op een magistrale manier. Ik lees hem als een man die in mijn dorp zou kunnen wonen, niet in 1940 maar vandaag, en die zijn beschouwingen over ditjes en datjes aan het papier heeft toevertrouwd. Natuurlijk is er nostalgie in zijn werk te bespeuren, maar leven is nu eenmaal nostalgie opbouwen, en bovendien behandelt Nescio deze nostalgie met de zelfrelativering en zelfspot. Nescio brengt mij aan het lachen. Geen eruptie van geschater, geen billenkletserij. Maar lachen. De lach die wat lijkt op de lach ik graag schenk aan mijn vrouw als we 's avonds op ons terras zitten en onze glazen klinken. Of de lach waarmee ik ooit op een 30ste juni mijn boekentas in een hoek van de kamer smeet. Je lacht wegens de herkenning, en om de manier waarop hij het weet te formuleren. Eigenlijk schrijft Nescio alleen maar tussen de lijnen, zijn hele oeuvre is samengesteld uit opmerkingen in de rand. En wat er in die zijdelingse opmerkingen allemaal te herkennen valt, heeft helemaal geen uitstaans met het kunstenaarschap, hoewel hij het daar graag over heeft. Beenhouwers, postbodes, secretaresses, tuinmannen, zij kunnen zich evenzeer in het werk van Nescio herkennen, als ze tenminste hebben geleefd met hun ogen en hun oren en hun neusgaten open. Vooral de ogen. Ik ken weinig auteurs die zo zintuiglijk schrijven als Nescio. De dingen hebben bij hem een kleur, een vorm. De ene stoel is nooit de andere. Ik ben een schrijver uit een tijdperk waarin het mode is om zuinig te schrijven. Om bijvoeglijke naamwoorden zou ik mij moeten schamen. (Daar trek ik mij natuurlijk geen slof van aan). Het is boeiend om vast te stellen dat Nescio naar hartelust grabbelt in de ton met bijvoeglijke naamwoorden, maar dat het terzelfder tijd lastig is om hem te evenaren in zuinigheid. Eigenlijk is hij een schilder, maar voorlopig is dat nog niet uitgelekt. Een schilder van tafereeltjes. De delen vindt hij interessanter dan het geheel. Luidt de teneur dat alle Grote Verhalen sinds Shakespeare zijn uitgeput, Nescio heeft daar helemaal geen last van. Een wandeling door het park levert wat hem betreft evengoed materiaal op voor een literaire parel, men hoeft zich niet altijd ongelukkig te laten maken door een vrouw of kanker te krijgen voor men zich het recht verleent op een vel papier. In die zin moet Remco Campert zijn erfgenaam zijn. Het is terecht dat Nescio eindelijk naar het Frans wordt vertaald. Hij, de beschrijver van la petitesse, moet volgens mij heel goed gedijen in die taal. Ik kan me zelfs voorstellen dat een Franstalige lezer die zich aan Nescio zet zonder eerst de achterflap te hebben gelezen, kan geloven dat deze zakenman, deze Monsieur Je Ne Sais Pas, deel uitmaakt van de Franse letterkunde. Ergens moet Nescio thuiskomen in het Frans, zet een fles rode wijn voor hem op tafel, en stop zijn pijp. En lees hem. Eerst onbevooroordeeld en vervolgens gretig. Zodat u net als ik soms naar de wolken kijkt en plots zegt: ,,Het is een lucht met veel tekening van- daag.'' Dat risico loop je immers met Nescio, zijn zinnen blijven zweven in je hoofd, en nooit eens botsen ze met elkaar. Pas verscheen van Nescio `De uitvreter' bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, met prachtige illustraties van Joost Swarte. Eerder verschenen in dezelfde reeks ook `Titaantjes' en `Dichtertje'. Deze tekst schreef Dimitri Verhulst voor deBuren. Het oeuvre van de Nederlandse schrijver Nescio (1882-1961) is erg bescheiden in omvang. Toch neemt het in de boekenkast van veel mensen een bijzondere plaats in. Ook in die van Dimitri Verhulst. Een pleidooi. ESSAY Monsieur Je Ne Sais Pas Illustratie bij `Titaantjes'. Joost Swarte L14 DSLETTEREN De Standaard Donderdag 9 november 2006 L ouis Paul Boon zei ooit: ,,Als mijn huis afbrandt, dan is het werk van Nescio het enige wat ik van de vlammen zal willen redden.'' Zo ver wil ik het niet drijven. Als mijn huis afbrandt, dan haal ik mijn vrouw eruit, meer niet. Het werk van Nescio zal ik mij nadien wel weer aanschaffen, tenminste als mijn brandverzekering mij daar de ruimte voor laat. Maar ik begrijp Boon, zijn overdrijving diende om ons iets duidelijk te maken. In mijn boekenkast staan slechts vijfhonderd boeken. Dat is weinig voor iemand die bezeten is van literatuur. Mijn motivatie is simpel: ik wil niet om de haverklap moeten verhuizen naar een grotere woning, en ik mankeer de lust om inzakkende zolders te stutten. Om de twee jaar houd ik grote schoonmaak, en reduceer ik mijn boekenkast tot het aanvaardbare minimum van vijfhonderd titels. En telkens opnieuw overleeft Nescio met gemak mijn huishoudelijke genocide. Nescio zal ook nog in mijn boekenkast staan op mijn 531ste verjaardag, dat weet ik wel zeker. Ik ben geen grote herlezer. Er zijn maar een paar auteurs die ik zo nu en dan nog eens ter hand neem. Pierre Michon bijvoorbeeld. En Nescio. Ik nam hem vanochtend nog mee naar de badkamer, sloeg lukraak zijn verzameld proza open en las `C'est plus fort que vous, Madame', een meesterwerkje van anderhalve pagina met daarin de alinea ,,Ik heb de wereld ingeslikt en kan 'm niet meer kwijt. Het is lastig soms.'' Nescio liet zinnen achter waarmee zestig jaar later een ander zich kan amuseren op het toilet. Hoewel ik bezeten ben van literatuur heb ik Nescio laat leren kennen. Een heel eind in de twintig was ik al toen ik me aan De uitvreter zette. De grap is dat de naam Nescio mij nooit is aangereikt in het onderwijs, ik heb zijn naam zelfs niet horen vallen op de universiteit, hoewel ik daar toch twee jaar lang literatuur op mijn boterham liet smeren. Hij maakt blijkbaar geen deel uit van de canon, wat niet pleit voor de Nederlandse literatuurkritiek of voor de kwaliteit van ons onderwijs. Dat ik Nescio ben beginnen lezen, komt doordat Louis Paul Boon mij de voorzet heeft gegeven, daarom begon ik dit stukje over Nescio