boekverbranding van de gierigaard. Je hoeft niet eens lucifers te kopen. De literaire kanonnier is een van God verlaten grootinquisiteur. In de hel zal hij branden, op een mutsaard van zijn eigen dorre geschriften, methodisch en geestdriftig gestookt door de dichters die hij veroordeelde tot de vergetelheid. Zo, dat moest er even uit, nu terug naar de man die het niet wist. I K was 22, ik had mijn diploma op zak, ik zou mijn leven wijden aan de ruimtelijke ordening, maar eerst ging ik met vakantie naar Utrecht, de stad waar ik ooit leerde spreken. Na meer dan vijftien jaar kwam ik er mijn kinderparadijs zoeken, dat niet bestond, nooit had bestaan, nooit kon bestaan. Dat alles wist ik en toch was ik er rotsvast van overtuigd dat ik het zou vinden, bijna bevoelden mijn vingers de poort. In een winkel achter de Dom vond ik het boek dat ik al jaren moest ontberen: ,,de uitvreter / titaantjes / dichtertje / mene tekeľ' vermeldde het omslag en ook ,,nescio'' en ,,nimmer dralenď', alles zonder hoofdletters, volgens de wetten van de nieuwe tijd. Ik las die avond en die nacht, ik herlas de volgende dagen en jaren. In die honderdvijftig bladzijden betrad ik een paradijs dat het mijne, het gedroomde, ver achter zich liet, ook al had Nescio niets met Utrecht te maken. Deze vlakke tuin van Eden was pas recht onmogelijk. Nescio was de man die over de Ringdijk en `t Buiten-IJ en Durgerdam en de vierkante toren van Ransdorp kon schrijven alsof het de Himalaya was of de Grand Canyon of Venetië of de kathedraal van Chartres. Die laatste staat ook in een vlakte. Nescio schreef zijn beknopte meesterwerken lang voor mijn geboorte. Automobielen zag je toen nog zoo niet. Ik ben opgegroeid met een versnellingspook op mijn boterham. Titaantjes werd voltooid bij het begin van de Eerste Wereldoorlog, die gelukkig aan Nederland voorbij zou gaan. De uitvreter nog eerder. Ik ben geboren na de Tweede Wereldoorlog. Onder Dichtertje staat1917, het jaar van de slachting in Verdun. En, mijn God, het is geen spatje verouderd. Het grote gevaar van de Nederlandse taal, haar echte sterkte, bijgevolg ook haar fatale zwakte, ik bedoel een overmaat van verkleinwoorden, werd door Nescio omhelsd. Hij gebruikt vrijwel uitsluitend verkleinwoorden. Ik neem een willekeurige bladzijde: krantje, artikeltje, sneetje, vrouwtjes, diertjes, pot- I K moest in Amsterdam naar de Sarphatistraat. Bij de Munttoren was ik al verdwaald. Zou ik langs de Amstel lopen? Misschien de Vijzelstraat inslaan? Ik vroeg de weg. Een blonde schone verstrekte me met een brede glimlach het antwoord: ,,Behalve den man,'' zei ze met een hoorbare buigings-n, ,,die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.'' Weer die buigings-n. ,,Studeert u literatuur?'' vroeg ik verbouwereerd, maar ze zweeg en liep door. Intussen wist ik nog altijd niet hoe ik in die vervloekte straat kon komen. Dus vroeg ik het nog eens, deze keer aan een wat oudere heer. ,,Behalve de man,'' begon die, en ik liet hem geduldig uitspreken. Mijn beleefdheid werd beloond, want hij wees me de weg, ik moest gewoon het water volgen. Zo gewoon was het toch ook weer niet, ik ben nog twee keer verdwaald en twee keer werd me het beroemde citaat van Nescio opgedist. Vervuld van optimistische ideeën over het literatuuronderwijs in de Nederlandse scholen raakte ik ter bestemming. Toen ik na gedane taken terug naar het centrum liep, heb ik het nog aan drie mensen gevraagd, voor de sport. Maar de betovering was verbroken. Ze wezen me de weg in het gangbare Amsterdengels: ,,Nou, dat is on wolking distuns, maar u laup wel heilemaal fukkeerd.'' Dertien jaar was ik, geloof ik, toen ik bij toeval een boek in handen kreeg dat heette: Honderd schrijvers van deze eeuw. Uren, dagen zat ik erin te bladeren, ik kon er maar niet genoeg van krijgen. Het meest ging mijn hart uit naar een zekere Nescio, een man dus die zichzelf ,,ik weet het nieť' noemde. Ik bestudeerde zijn wat ouwelijke koppie en de foto van zijn handschrift: ,,Ik zit op den berg en kijk in het dal der plichten. Dat is dor...'' Mijn leraren Nederlands negeerden Nescio, erger, ze hadden de naam nooit gehoord, en in de boekhandels, waar ik uren lezend doorbracht zonder iets te kopen want mijn zakgeld was bij het begin van de week altijd op, vond ik geen spoor. Sindsdien ben ik er rotsvast van overtuigd dat literaire canons schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Elke literaire canon wil de prachtigste boeken verstoppen, verdonkeremanen, wegmoffelen, in de duisternissen werpen, verbannen naar oorden van nooddruft. Wie literaire canons bemint, haat literatuur. De literaire canon is de je. Iedere andere schrijver zou kapseizen onder de korrelsneeuw van de diminutiefjes, niet Nescio. De structuur van zijn verhalen is diminutief. Zijn stijl is zo harmonisch congruent met het kleinschalige Hollandse landschap dat beide, letter en polder, een onvermoede eigenschap verwerven. Ze winnen iets wat ze niet in zich hebben, ze groeien boven zichzelf uit. Landje en dichtertje worden groots. Soms vergroot Nescio de zeer zeldzame bulten die boven het maaiveld uitsteken: ,,Jaren had Bavink met tusschenpoozen gewerkt aan zijn gezicht op Rhenen, aan de rivier, den berg, den Cuneratoren, de bloeiende appelboomen, de roode daken van `t stadje, de kastanjes met hun witte en roode bloemen en de bruine beuken tusschen de huizen in de hoogte, en `t molentje ergens op den berg.'' Stadje, molentje, appelbomen en daken blaken van burgermanstevredenheid. Maar dan, in dit vlakke land, twee keer het woord berg en één keer het woord hoogte. Is Hollandse Hoogte niet de ironische naam van een rebels, maar voor het overige hoogst serieus fotopersbureau? De Grebbeberg bij Rhenen is meer terreinplooi dan berg, maar wel op twee punten zéér on-Nederlands. Eén. Het verkeersbord dat een helling van 7 procent aangeeft. Twee. Het militair ereveld met de smetteloos witte toen ik in de rui was van mijn puberteit. Het onbestemde verlangen stroomde nog dagelijks door mijn magere lijf, van hersens naar voeten. In Dichtertje laat Nescio de lieve, jonge, natuurlijke vrouwtjes, die veel van hun wettigen man houden plots een vreemd heimwee krijgen naar een land dat ze kennen hoewel ze er nooit geweest zijn: ,,C'est l, c'est l qu'il faut tre. L? Waar? `k Ben mal.'' Het heeft nog een jaar of tien geduurd eer ik de laatste resten van mijn apenvel had afgestroopt en meer dan eens heb ik gejankt van de pijn. Ik ben allang niet meer mager, maar nooit heb ik mezelf ertoe kunnen dwingen het verlangen naar de verte mal te vinden. Dat dacht ik toen ik in Rhenen naast de Rijn stond. Langs de oever wandelde een zwartharige schone met een speelse hond. Nu een boot en wegvaren, samen met haar, weg, l. Op de hoge brug sleepten de auto's zich voort naar de avondspits. Naast me stond een container van de firma Schuilenburg zand-grint. Ik heb geen verstand van boten. grafstenen. Soldatenkerkhoven horen nu eenmaal thuis in NoordFrankrijk, van Verdun tot Normandië, en in België, van Ieper tot Hen- ri-Chapelle. Rhenen houdt het midden tussen een klein Duits kuuroord, het ligt dan ook aan de Rijn, en een villawijk in het Gooi. Toen ik er onlangs door de hoofdstraat liep, dacht ik, die monumentale Cuneratoren, zo incongruent in deze gezapige plaats, ik wist niet dat ze hem half de grond in hadden geheid. Of is hij in de loop der eeuwen verzakt? Op die toren heeft Nescio gestaan: ,,En de verten gezien, en mijn hart had naar de verte getrokken en naar de roode lucht in `t Westen. Doch al had ik van den toren kunnen vliegen naar de verten, dan zou ik slechts gevonden hebben, dat de verte het nabije was geworden en opnieuw zou mijn hart naar de verte getrokken heb- ben.'' Nescio voerde voor mij het woord [ AUTOBIOGRAFIE ] GEERT VAN ISTENDAEL IN DE BAN VAN DE MAN DIE HET NIET WIST NESCIO Op zijn tweeëntwintigste ging Geert van Istendael op zoek naar zijn kinderparadijs: Utrecht, de stad waar hij leerde spreken. Het paradijselijke oord uit zijn herinneringen vond hij niet terug, maar hij ontdekte wel de wereld van Nescio, de Amsterdamse schrijver met een onverzadigbaar verlangen naar de verte en `de roode lucht in 't Westen'. GEERT VAN ISTENDAEL De structuur van Nescio's verhalen is diminutief Dirk Huyghe DSLETTEREN 21D O N D E R D A G 1 A P R I L 2 0 0 4 Het Groot Beschrijf: Frank Albers in gesprek met Geert van Istendael en Adriaan van Dis, 16.15 u, Koninklijk Con- servatorium.