Louis Paul Boon (1912 – 1979) Informatie < ‘Proloog: ‘Ge zoudt liever een ander boek schrijven’, in Hugo Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945 – 2005, Amsterdam, 2006. (!) Citaten uit L.P. Boon, Mijn Kleine Oorlog, Grondingen, 1994. Deze editie is gebaseerd op een herziene versie, waarin Boon naast de structuur en inhoud ook de taal heeft aangepast. Interpunctie en hoofdlettergebruik zijn ook meer ‘genormaliseerd’. Enkele maanden na de bevrijding van België in september 1944 publiceerde Louis Paul Boon in het Vlaamse weekblad Zondagspost verhalen onder de kroniektitel ‘Mijn kleine oorlog’. Deze verhalen bundelde Boon, aangepast, onder dezelfde titel. In 1947 verscheen het boek Mijn kleine oorlog. Bij latere herdrukken zou Boon nog een aantal fundamentele aanpassingen doorvoeren. Na de inleiding door Willem Elsschot, die Boons werk aanprijst, en voorafgaand aan de afzonderlijke hoofdstukjes staat het volgende cursieve stukje: Ge schrijft uw Kleine Oorlog Ge zoudt liever een ander boek schrijven – grootser, dieper, mooier. Ge zoudt het dan noemen ‘dit zijn de vloeken en gebeden van de kleine man tegenover de grote oorlog, dit zijn zangen, dit is de bijbel van de oorlog’. De volgende dag wenst ge niets liever dan uw pen stuk te stampen – het is opwindend zoiets, maar ge zijt verplicht u de volgende dag een nieuwe pen te kopen – want schrijven doet ge toch, het is een natuurlijke behoefte. De ene mens vloekt zich dood, de andere loopt zijn kop tegen de muren stuk. Gij schrijft uw Kleine Oorlog. In verschillende dialecten in Vlaanderen en in de informele omgangstaal van velen was en is de tweede persoon enkelvoud ‘ge’ en niet, zoals in de standaardtaal ‘je’. ‘Je schrijft’, ‘je bent’, ‘je zou’, etc. wordt dan ‘ge schrijft’, ‘ge zijt’, ‘ge zoudt’, etc. Boon gebruikt meestal de ‘ge’-vorm. Er staan in zijn boeken ook andere woorden en uitdrukkingen die typisch Vlaams of zelfs Aalsters zijn (Boon is afkomstig van de Oost-Vlaamse stad Aalst). Willem Elsschot ‘waarschuwt’ in zijn inleiding de (Nederlandse) lezer: Waarde lezer, lees dit boek niet met de ogen van een literair criticus, speur niet naar overtollige of gebrekkige punctuatie, niet naar onhollandse uitdrukkingen noch naar gallicismen,maar lees het met uw hart […]’ Bij latere herdrukken bij een Nederlandse uitgeverij, zou Boon trouwens de tekst talig grondig aanpassen. Honderden Vlaamse woorden en uitdrukkingen verving hij door Nederlandse. Lees nog eens bovenstaand cursief stukje, en vervolgens het eerste hoofdstuk uit Mijn kleine oorlog, getiteld “Het boek over de oorlog”. Let eerst op de woordenschat en lees dan nog eens de tekst. Bekijk vervolgens de vraagjes, en probeer ze te beantwoorden. Je kan passages uit de tekst gebruiken om je antwoord te ondersteunen. Het boek over de oorlog Een kleine schrijver schrijft zijn kleine oorlog maar welke grote schrijver gaat er nu opstaan om ons Zijn Boek Over De Grote Oorlog – allemaal met een hoofdletter – aan te bieden? En aanbieden, het is een veel te fatsoenlijk[1] woord voor zo een boek. Ons in het gelaat slingeren[2], ons in het ontstelde[3] geweten[4] smijten[5] ware[6] dichter bij de waarheid. Misschien zult gij het doen, die geteisterd[7] werd in uw have en goed[8], zoals ze dat noemen, maar die nog veel meer geteisterd werd in uw ziel, zijnde geëvacueerd geweest als een stuk vee en gedeporteerd als een misdadiger, gebombardeerd en gemitrailleerd en gefussilleerd en mee-geamuseerd als een leeg blik waarop de kinderen schoppen, en honderd maal gestorven verminkt[9] de mond gesnoerd[10] en de tanden uitgeklopt met een schroefsleutel, zodat ge, daar zittend als Job met zijn zweren[11]… Of neen, daar zittend als Frankske Wauters die in Kassel[12] de brieven voor de vreemde arbeiders moest ronddragen en onder het bombardement in een afvoerbuis voor vuil water gekropen was en, er uitkomende, Kassel niet meer zag… Hadden ze mij een stoel onder de knikkende benen[13] geschoven, ik zou daar zittend al-wat-Kassel-was-geweest kunnen overzien hebben… En daar dus zittend op die stoel en kijkend naar wat-de-wereld-was-geweest, zoudt gij het boek kunnen schrijven waarvoor wij misschien de moed niet zouden vinden het te lezen, of waarvan we misschien zouden zeggen: ik begrijp het niet… omdat wij gewend[14] zijn woorden te lezen die aan elkaar werden gelijmd met dode letters, en slechts iets mooi kunnen vinden als het, zoals men zegt, rietme[15] heeft, en geen betekenis. Want gij zoudt woorden schrijven die geboren werden uit zweet en modder en stervende paarden in een wagen met wielen omhoog en door de luchtdruk uiteengereten huizenblokken en bloed. Ge zoudt met zulke woorden zinnen vormen gelijk verwrongen[16] rails die doodgewoon aanvangen[17] maar een eind verder in de lucht steken, net of gebombardeerde treinen zinnens waren[18] naar de hemel te rijden, maar aan het einde van de rails weer op de aarde neerploften. Ge zoudt zinnen vormen gelijk armen die zich in medelijden uitstrekken maar zich halfweg inhouden omdat hier geen medelijden past…. Want als ónze handen niet doden gaan wij gedood worden, gaan onze boeken verbrand en onze schilderijen als onwaardige kunst veroordeeld en onze mooiste gedachten als gedachten van krankzinnigen beschouwd worden, en zullen er slechts gedachten van sadisten en middeleeuwse brandstapelaars zijn. En uw bloedende woorden aaneengeregen[19] tot pijnlijk verwrongen zinnen zullen bladzijden vormen tegelijk met mijnen bezaaide[20] en door tanks opengewoelde velden, gelijk[21] de zwijgende en nog een beetje rokende steden Warschau Coventry Hamburg Karkhof[22] Rotterdam en heel Rusland waarvan men ons heeft wijsgemaakt dat er slechts sletten[23] woonden die hun kinderen opaten en mannen die met een mes tussen de opeengeklemde tanden liepen. O uw boek zou een boek zijn van gecondenseerde tranen en doodswellust en schweinerij die in geen enkel boek past, want men haalt nu de neus al op als een kleine g.v.d.[24] deze bladzijde ontsiert, maar die in Uw Boek een vlammende getuigenis zullen afleggen van het dier dat de geest kon overwinnen. Uw boek, dat gij alleen geschreven hebt om aan uw stomme[25] smart[26] en blinde angst te ontkomen en niet waanzinnig te worden, zal de spiegel de afgrond de hel zijn waar komende geslachten[27] zullen naar kijken – misschien wel mits[28] tien cent te betalen zoals in het museum, want ook dan zullen er profiteurs rondlopen – om… och om wat? om te herbeginnen misschien. Om al moordend en verkrachtend en leugens rondstrooiend van uw boek te zeggen, dat nooit groter leugen geschreven werd. Om u in de ban[29] van de heilige kerk te slaan en op de lijst van verboden boeken te zetten en op een nieuwe brandstapel te werpen en daar rond te dansen als Indianen. Want ik, kleine schrijver, heb kleine vijanden die met drek[30] gooien, doch gij, grote schrijver, gaat grote vijanden hebben die u in uw verste nagedachtenis zullen komen onteren[31]. Waar is de tijd toen ge worstelde[32] om uw huisje af te betalen, nu eens wat vooruitkomend als dagloner en dan weer achteruit krabbelend met te moeten aanschuiven als werkloze. En op een ochtend, uw vrouw die zegt: voel eens, ik word leven gewaar. En meteen staat daar de agent met uw mobilisatiebrief[33] – en het huis dat uw vrouw dan maar alleen moet afkorten, en de pakken die ze stuurt en de brieven die ze schrijft, vandaag: ik word geen leven meer gewaar, zou er wat verkeerdlopen? En de volgende dag: o godzijdank, nu heeft hij weer zijn nest gedraaid! Ondertussen ontvangt ge één frank soldij[34] per dag en steelt men de boter en de schoenen en lopen de officieren dronken en breekt de oorlog uit – net als ge aan het Albertkanaal[35] zit en ze ginder vóór u zijn, de grijze smeerlappen[36], en ze achter u aan het lopen gaan, de andere smeerlappen – en zit ge met de gebakken peren[37]. Uw kind moet ongeveer beginnen te lopen, maar ge weet het niet. Ge weet niet of uw vrouw nu lasten[38] moet betalen, ja dan nee – en daarbij de bommen vallen misschien ligt ze ginder[39] ook al dood. BOEM dat was dichtbij! En zeggen, dat de grote hoop[40] daar aan het Albertkanaal zich nog vastklampen[41] aan de dwaze gedachte dat het maar grote manoeuvers[42] waren. Vragen bij de proloog en bij “Het boek over de oorlog” uit Mijn kleine oorlog 1. Waarom zou Louis Paul Boon zijn verhalenreeks, en later zijn boek Mijn kleine oorlog genoemd hebben? 2. Waarom heeft Boon ‘zijn kleine oorlog’ geschreven? 3. Een bekend vers van de Nederlandse dichter Lucebert luidt: ‘in deze tijd heeft wat men altijd noemde / schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand’. Ergens in Mijn kleine oorlog staat de volgende passage: ‘en ik schijt[43] op adrianus schoonevorm, pseudoniem van andré gatlikker[44], die een intellektueel is en verzen schrijft, peins[45] eens – en er over piekert[46] of schrijven wel het juiste woord is, zou het niet baren[47] moeten zijn? en bijzichtig[48] is en altijd maar verzen baart en literatuur zwelgt[49] en kakt en pist – en al ontploft de wereld verder zal gaan met gedichten te schrijven over de maan en over eenzaamheid en over onslievevrouwken[50] – en ondertussen een lijst opmaakt van de joodsche en communistische schrijvers die zouden omvergeschoten moeten worden.’ a. Lucebert in de versregel, en Boon in deze passage reageren tegen een bepaald soort literatuur, die ook tijdens en na de oorlog werd geschreven. Karakteriseer deze literatuur die zij afkeuren. b. Over literatuur wordt vaak in termen van ‘ethisch’ en ‘esthetisch’ gesproken. Wat zou daarmee bedoeld kunnen worden? Welke literatuur wil Boon schrijven? 4. Boon schrijft in de ‘ge’-vorm. Wie wordt met die ‘ge’ bedoeld? 5. Zowel in de proloog als in “Het boek over de oorlog” stelt Boon zijn ‘kleine oorlog’ tegenover ‘Zijn Boek Over De Grote Oorlog – allemaal met een hoofdletter’. Het zijn poëticale stukjes – we leren iets over de literatuuropvattingen van de schrijver. a. Hoe karakteriseert Boon dit ‘Boek Over De Grote Oorlog’ (mét hoofdletters)? b. Waarom kan/wil Boon zélf dit Boek met hoofdletters niet schrijven? c. Hoe zou je zijn ‘kleine oorlog’ (zonder hoofdletters) kunnen karakteriseren? 6. Elk hoofdstukje in Mijn kleine oorlog eindigt met een cursief stukje, of een aantal cursieve stukjes die (op het eerste gezicht) niet veel met het voorgaande te maken hebben. a. Waarover gaat het cursieve gedeelte in “Het boek over de oorlog”? b. Waarom eindigt Boon precies dit stukje met die passage? ________________________________ [1] Deftig, moreel verantwoord [2] In het gezicht gooien [3] Heel erg verbaasd [4] Innerlijk besef van goed en kwaad waarnaar de mens de zedelijke waarde van eigen handelen beoordeelt [5] Gooien [6] Zou dichter bij de waarheid zijn [7] Geweld aangedaan [8] Have en goed = wat iemand bezit [9] Onherstelbaar beschadigd [10] Met geweld tot zwijgen gebracht [11] Gezwel, absces [12] Stad in Duitsland. ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden grote delen van de stad verwoest. Het zwaarste bombardement vond plaats op 22 oktober 1943. In één nacht tijd kwamen 10.000 mensen om het leven en werd 80% van het woningbestand verwoest.’ [13] Met knikkende knieën =angstig [14] Wennen = gewoon zijn [15] Ritme [16] Uit model gebracht [17] Beginnen [18] Zinnens zijn = van plan zijn [19] Aan elkaar verbonden [20] Letterlijk: met zaad bestrooien. Figuurlijk: overdekken met een groot aantal gelijksoortige voorwerpen – hier ‘mijnen’ (een mijn = een toestel dat bij aanraking explodeert). [21] Zoals [22] In Gelderland [23] Hoer [24] Afkorting voor ‘godverdomme’ [25] Niet kunnen spreken [26] Groot verdriet [27] Generaties [28] Op voorwaarde [29] In de ban slaan = excommuniceren [30] Stront [31] Van eer ontdoen [32] Met inspanning vechten [33] Brief die iemand oproept tot het leger [34] Loon voor soldaten [35] ‘Tijdens de Tweede Wereldoorlog fungeerde het kanaal [dat Luik verbindt met Antwerpen] als verdedigingslinie. Het moest niet alleen België maar ook de noord-oostelijke arrondissementen van Frankrijk beveiligen en invallers voor een bepaalde tijd tegenhouden.’ [36] Smeerlap = gemeen persoon [37] Met de gebakken peren blijven zitten = ergens voor moeten opdraaien, de schuld voor iets krijgen (waar je niets mee te maken hebt) [38] Verplichtingen om geld te betalen [39] Daar [40] Grote hoeveelheid (mensen) [41] Geforceerd vasthouden [42] Gevechtsoefeningen [43] Schijten = kakken [44] Een gatlikker is iemand die door te vleien en slijmen op laffe wijze bij iemand in de gunst wil komen [45] (be)denk [46] Lang over iets nadenken en twijfelen [47] Baren betekent letterlijk ‘een kind ter wereld brengen’, maar wordt ook soms door schrijvers gebruikt, die een tekst als het ware ter wereld brengen. [48] Bijziend [49] Gulzig, heel snel, eten en drinken [50] Onze Lieve Vrouw = Maria