DeStandaard Vri j da g 3 maart 2006 DSLETTEREM 15 land Belgie. In 1959 werd hij door de Ford Foundation uitgenodigd om deel te nemen aan een tournee door de Verenigde Staten als lid van een groep veelbelovende Europese schrijvers, onder wie Fernando Arrabal, Günter Grass en Italo Calvino. „Een vers van Lukas helpt hier niet," tekende hij op toen hij met de onpersoonlijke reusachtigheid van Chicago werd geconfronteerd, „noch een lederen draak op je rug, noch het herkauwen van het aman-delhouten kruid." Begiftigd als hij was met een keur aan artistie-ke talenten en een onmetelijke energie, ging Claus door met het schrijven van poezie en fic-tie en met schilderen, terwijl hij zieh tegelijker-tijd bekwaamde als toneelschrijver, scenarist en kunstcriticus. Met de publicatie van zijn Gedichten 1948-1963 kondigde hij het einde aan van de eerste fase van zijn dichtersloop-baan, waarvan het hoogtepunt Het teken van de hamster (1963) was, een onsamenhangende terugblik op zijn leven op de regels van Het grote testament van Francois Villon. Samen met Remco Campert, Gerrit Kouwenaar, Simon Vinkenoog en Lucebert bevond hij zieh intussen in de voorste gelederen van de nieuwe generatie Nederlandstalige dichters. Die gene-ratie had rond 1950 haar Stempel gedrukt door een antitraditionele, antirationele, anti-esthe- tische, experimentele kunstvorm te omhelzen die ontvankelijk was voor invloeden van de Nieuwe Wereld. Na 1960 was de groep uiteen-gevallen toen de leden elk een verschillende weg gingen. Het revolutionaire oproer van 1968 liet Claus niet onberoerd. Hij bracht een bezoek aan de socialistische utopie Cuba - destijds een ver-plicht nummer voor linkse Europese intellec-tuelen - en roemde de verworvenheden daar-van, zij het behoedzamer dan sommige van zijn kameraden. Terug in Belgie oordeelde een rechtbank dat een van zijn theaterprodueties in strijd was met de openbare zeden en legde hem vier maanden gevangenisstraf op, een vonnis dat na publiek protest in een voorwaardelijke gevangenisstraf werd omgezet. Een ongelukkige liefdesrelatie leidde tot een bundel gedichten, Dag, jij (1971), die evenzeer opviel door zijn seksuele expliciteit als door zijn verzengende emotionele heftigheid. Nog jaren nadien bleef de roddelpers in Claus' privé-leven wroeten. HOEWEL Claus in strikte zin nooit een po-litiek dichter is geweest, klinken in de gedichten van zijn eerste fase onmiskenbaar de apocalyptische stemming en de vervreemding van de heersende politiek door die bij de Euro- pese intelligentsia hadden postgevat tijdens de donkerste jaren van de Koude Oorlog, een oorlog waarvan de realiteit voor Beigen moei-lijk te negeren viel omdat het Navo-hoofd-kwartier in Brüssel was gevestigd. In dat op-zicht Staat Claus dicht bij zijn Duitse tijdge-noot, de dichter Hans Magnus Enzensberger. Maar de visie van Claus blijft op een unieke manier 'Nederlands'. De geest waarvan zijn vertrapte moederland doortrokken is, is die van Hiěronymus Bosch: hij grijpt terug naar dezelfde laatmiddeleeuwse volksverbeelding -met haar bestiaria en haar zinspreuken - als waaruit Bosch putte voor zijn visioen van een gek geworden wereld. In de poézie van Claus' latere fase treedt het verkennen van de relaties tussen de seksen, zo-wel op persoonlijk als symbolisch vlak, meer op de voorgrond. De geest die zijn werk ademt, is allesbehalve herfstachtig: net als W.B. Yeats gaat Claus tekeer tegen het verval van het fysie-ke zelf terwijl de begeerte zieh niet laat tem-men. Tijdens deze verkenningen doet Claus een beroep op mythen, zowel indiaanse als Griekse. Zijn theaterwerk uit diezelfde perióde concentreert zieh op bewerkingen van Griekse en Romeinse tragedies. Het gaat niet te ver om te zeggen dat het latere Clausiaanse universum wordt gedomineerd door een strijd tussen mannelijke en vrouwelijke principes (ondanks de waarschuwing van de dichter dat hij geen 'filosofie' heeft om aan de man te brengen). Hugo Claus is geen groot lyrieus, en hoewel zijn stijl helder en puntig is, kan hij evenmin een groot satirieus of epigrammenschrijver worden genoemd. Zijn poézie is echter van meet af aan gekenmerkt door een ongewone mengeling van intelligentie en passie, waaraan uiting wordt gegeven in een medium waarover hij zo'n snelvingerige controle heeft dat de kunst onzichtbaar wordt. Veel korte stukken uit zijn oeuvre zijn hooguit vluchtig en occasioned, maar desondanks is het in vrij overvloe-dige mate doorspekt met gedichten waarvan de verbale concentratie, de gevoelsintensiteit en de intellectuele reikwijdte hun auteur een plaats onder de beste Europese dichters van het einde van de twintigste eeuw garanderen. © J.M. Coetzee, 2006. All rights are reserved by the proprietor throughout the world. Vertaling Peter Bergsma. Dit essay verschijnt later in 'Greetings. Selected Poems' (Harcourt Inc., 2006), een Engelstalige bloemlezing uit de poezie van Hugo Claus die tot stand komt met steun van het Vlaams Fonds voor de Letteren.