Marcela Vaculíková UČO: 182836 Een dag ga ik met de tram. Dat is heel mooie tram. Hij is groot en helemaal rood. En hij heeft ook [INS: L :INS] nummer. Zijn eigen nummer. Nummer 16. Ik ga met de tram 16 naar een winkel. Om een nieuwe jas te kopen. Maar het is te druk vandaag. Overal staan veel mensen. En ze haasten zich. En ze schreeuwen [DEL: [INS: V :INS] :DEL] [INS: :INS] elkaar toe. En ze dringen zich[INS: WK :INS] . Overal is lawaai. Zo[INS: [DEL: V :DEL] :INS] groot lawaai! En ook met de tram gaan veel mensen. Duizende[INS: V :INS] mensen! De tram is vol. Nee. De tram is niet vol. Hij is stampvol! Er is geen vrije plaats meer. „Geen plekje voor zitten“, zeg ik, „geen plekje voor mij“. En ik moet dus ook staan. Staan met andere mensen. Maar wat er gebeurt?[INS: WV :INS] Ik keer mijn hoofd om en wat zie ik? Een andere man. En hij botst op[INS: WK :INS] mij. Maar niet een keer. Nu is het al [INS: L :INS] vierde keer. En nu opnieuw! „Wat doet u?“ vraag ik. Maar de man zegt niets. „Waroom doet u dat?“ vraag ik hem nog een keer. „Wat? Ik doe niets. Ik ga met de tram.“ zegt hij en begint te lachen. „Dat ben ik niet“. Wat zou ik doen? Ik wil geen ruzie met deze man maken. Hij is groter dan mij. Veel veel groter. En zeker ook sterker. Ik ga zitten. Een paar mensen stapten [DEL: [INS: V :INS] :DEL] vorige halte uit en ik vind eindelijk een mooi vrij plaatsje. Gelukkig. Twee uurtje[DEL: [INS: V :INS] :DEL] later heb ik eindelijk mijn jas. Hij is niet alleen nieuw maar ook voledig geel. Ik moet hem gauw aandoen. “Zo. Oooh, hij is zo mooi! Ik ben zo blij!” Toen[INS: WK :INS] zie ik een vriend van mij. “Dag” zeg ik. “Dag” zegt hij, “wat doe je hier?”. “Ik heb juist mijn nieuwe jas gekocht”. “Oh” zegt hij, “hmmm....mooi”. “Ja, ik weet” antwoord ik. “Geel is [INS: een hype ( :INS] hit[INS: ) :INS] van dit modeseizoen. Dat staat in de krant[DEL: en :DEL] . Je moet ook iets kopen. Iets geel[DEL: [INS: V :INS] :DEL] .” “Nee, dank je wel”, zegt mijn vriend, “geel is niets voor mij”. “Maar zonder geel ziet je[INS: ? V+[DEL: V :DEL] :INS] zooo saai. En ook jouw jas. Het is zo ouderwets. Je hebt tenminste een paar knopen meer nodig. Het is modern. Het staat ook in de krant”. “Echt?”, vraagt hij. “Hmmm....dan....waar is de winkel? Winkel waar je jouw jas heb gekocht?” “Daar” wijs ik, “op de hoek”. “Bedank”[DEL: [INS: V :INS] :DEL] zegt hij en loopt naar die winkel. Winkel met [DEL: [INS: V :INS] :DEL] [INS: :INS] gele jas. Gele jas die veel knopen heeft. Martina Silbrníková 257859 Wij stonden in de tram, Jip en ik. Dat is leuk. Want zo’n tram rijdt heel hard. Maar toen was er die vreemde man. Hij keek boos. En hij maakte ruzie met een jongen. En we houden niet van ruzies. Daar zijn we bang voor. En ruzie maken is stom. Dat is gemeen en dat mag niet. En toen was er een plaats vrij en de man ging zitten. En dat mag ook niet, want er stond nog een oude dame. En oude dames moeten eerst gaan zitten. En dan pas mag je ook gaan zitten. Wat een vreemde man, dachten we! En toen waren we buiten. En we kochten snoepjes. Voor iedereen één snoepje. En toen liepen we. En toen zagen we weer dezelfde man. En we schrokken een beetje, want we vonden de man niet leuk. En er was nog een man. En die stond naast de eerste man en vertelde hem iets over zijn kleren. Wat een vreemde man, dachten we weer. [INS: :INS] [INS: :INS] [INS: Kun je de zinnen ook anders aan elkaar plakken dan met „en“? Jip en Janneke praten ook vaak met elkaar, dat mis ik in jouw opstel. :INS] Krejzlíková Klára Slungel Het was een prettige dag. De zon scheen mooi en de hemel was helemaal blauw. Echt iets speciaals in de herfst. Maar ik voelde me ziek. Mijn buikje deed pij[DEL: [INS: V :INS] :DEL] . S' Morgens[INS: S :INS] heb ik veel te veel koekjes gegeten. Ik kon [DEL: me :DEL] niet stoppen , ze waren erg lekker. Maar ik kreeg een heleboel koekjes en ook koeken en dit pijntje is mijn beloning. Ik had dus geen zin om te voet te gaan en ik nam de tram. Ik wilde alleen maar naar mijn oma gaan en daar naar een bedje gaan. Ik dacht: ' Hopelijk word ik niet ziek! Morgen moet ik naar mijn werk!' In de tram was het warm en druk. Ik stond naast een lege[INS: [DEL: V :DEL] :INS] Kriekje [INS: WK :INS] en voelde me zelfs[INS: WK :INS] zieker. Ik was niet in een goede stemming en toen ik een jongen zag, die deed heel stoer[INS: WV :INS] , werd ik kwaad en begon tegen hem [DEL: [INS: V :INS] :DEL] [INS: :INS] roepen. 'Wat denk je nou?! Denk je dat je een echte man ben[INS: V :INS] als je geen vrouw laat gaan zitten? Ze was daar eerst.Wat voor gedrag is dat? Wat gezellig met jou in de tram! ' Hoera! Eindelijk was ik op mijn haltje. Gauw ben ik bij mijn oma en ik krijg een medicijn van haar en alles zal weer prachtig zijn. Ik dacht zoveel dat ik heb [INS: WV :INS] iets niet gemerkt...'Voorzichtig , hoor! ' Ik liep op de weg voor de fietsers. Boem! Het was een oude vriend van mij..en hij stond op mijn voetje. En hij zei tegen mij..'Hoe ziet je eruit?..Je ziet er zo bleek uit.En kijk eens jouw jasje. Ik denk dat het een extra knoopje nodig heeft.' En ik knikde en knikde. ' Oke , dank je voor je advies. Nu moet ik gaan. Tot zo!'[INS: :INS] [INS: :INS] [INS: Let op: lees het fragment nog een keer, wie heeft het over jouw jasje verteld eignelijk? :INS] De tram staat vol mensen. Wat voor een spitsuur! Ik kijk naar de mensen. Bij de deur staat een raar mannetje. Heel lang nek [INS: V :INS] heeft hij. En een vreemde hoed. 'Pas op!', zegt een jonge vrouw tegen hem. 'U botst maar twee keer tegen me!'[INS: formulering :INS] . Het mannetje zegd [INS: ? :INS] iets terug. Maar dat kan ik niet horen. De mevrouw ergerd [INS: ? :INS] zich. Maar ze zegd [INS: ? :INS] niets meer. Toen ging de deur open. De mevrouw stapt uit. Het raar [INS: V :INS] mannetje gaat even op haar plaats zitten. De volgende halte stap ik ook uit. Want ik heb honger. En wat voor een! Als je honger hebt[INS: , :INS] moet je gan [INS: ? :INS] eten. En dan ga ik nog lekker in de stad lopen. Als ik naast de[INS: L :INS] Concertgebouw loop, zie ik het mannetje weer. 'Er moest een extra knoop aan de jas van jou', zei een ander man tegen hem. 'Je kan toch zo niet up [INS: ? :INS] de straat lopen'. Het mannetje knikte. En ik dacht ook dat hij gelijk had. Homolová Adriana 263651 Michal 13.10. Ik was in de tram. Wat was het vol mensen! En warm ook. Een vreemde jongen stond dichtbij mij - een lange nek, een vreemde hoed. Hij maakte ruzie. Ruzie met een medespassagier, die tegen hem was aangebotst. Nou ja, niks groots eigenlijk. Dan ging dat ventje op een vrije plaats zitten. Die was maar voor bejaarden bedoeld... Arrogant, toch? Ik zag hem op die dag nog. In de stad. Hij was met een vriend, en ze praatten tegen[INS: WK :INS] elkaar. De vriend zei: „Er moet nog een knoop aan jouw jas!“ Geen modeexpert, die jongen. Een vreemde man Ik heb gisteren geluk gehad. Zoals altijd, was het geen „echte“ geluk. Ik benoem zo de situaties, de dingen of de mensen, die raar zijn. Af en toe heb ik geluk op bedorven eten, of op [DEL: vergiftige :DEL] [INS: vergiftigeWK :INS] pensionisten[INS: WK :INS] [INS: [O1] :INS] . Maar gisteren niet. Ik ging naar mijn winkel, met de tram 12. Door de weg luisterde ik naar de muziek en zag door[INS: WK :INS] de mensen omheen. In een secunde[INS: V :INS] voelde ik het. Iemand stinkte[INS: V :INS] . Heel veel. Dat haat ik. Als iemand stinkt of ruikt te veel. Deze man zag [DEL: [INS: V :INS] :DEL] [INS: :INS] belachelijk uit. Hij had een lange oude jas en een grote strohoed aan. Misschien dacht hij dat hij[INS: [DEL: V :DEL] :INS] [DEL: :DEL] goed uitziet. Maar niet. Hij was pijnlijk. Hij sprak met iemand. Ik hoorde niks, maar zag dat hij een ruzie maakte. De tegenstander maakte ervan niks uit[INS: WV :INS] en de man ging naar[INS: V :INS] een paar minuten zitten. Eindelijk was ik op [DEL: [INS: V :INS] :DEL] [INS: :INS] plaats, waar ik werk. De hele dag was mooi, alles ging goed. Maar! Toen ik naar huis kwam, weer met de tram 12, zag ik hem. De stinke[INS: V :INS] man. Ik dacht: „ OO nee, waarom moet ik zo[DEL: [INS: V :INS] :DEL] een pech hebben?“. Ik ging op[INS: WK :INS] de andere kant van de trem[INS: V :INS] . Maar mijn iPod was op en de hele weg heb ik hem gehoord[O2] [INS: ? :INS] . En gevoeld. Hij zocht een knoop van zijn jas en ergeerde[INS: S :INS] iedereen! Ik wilde verdwijnen! Dus vandaag ging ik op[INS: WK :INS] de voet naar mijn werk. En ik zal bij het blijven! Dagmara Abtová 263719[INS: :INS] [INS: Dáša, wat gebeurde er eigenlijk met die knoop in het fragmentje? Is Jip en Janneke taal zo ingewikkeld eigenlijk? Gebruiken ze zulke lange en gecompliceerde zinnen? :INS] Wat is in de[INS: L :INS] trampje gebeurd Het was een mooie dag. Een mooie dag voor een klein uitstapje. "Vandaag gaan we de tram nemen", zegt de moeder. Jip en Janneke hebben[INS: WK :INS] nog nooit met een trampje gaan[INS: V :INS] . "Kan ik Poppenjans meenemen?",vraagt Janneke. Moeder zegt, dat Poppenjans kan ook mee[INS: WV :INS] . En als Poppenjans gaat mee[INS: WV :INS] , moet het beertje ook. Dus gaan ze met zo'n groepje van vijf. Maar alleen de moeder weet hun richting. "Ik kijk er naar uit", zegt Jip. En janneke [INS: S :INS] ook. Nu zitten ze op de tramhalte de tram te wachten[INS: WV :INS] . "Hij zal groen zijn", zegt Janneke. "Nee, nee..hij zal blauw zijn", zegt Jip. De tram kwam, en ze zagen dat hij witte-blauw is. Wel, nu klopt wat Jip zegt. Plotseling zijn ze in de tram. Maar wat kunnen Jip en Janneke nu zien. Ze zien een meneer die helemaal zwart is. Hij is zwart maar zijn hoed is wit. "Komt hij uit Afrika?", vraagt Janneke. En moeder moet heel hard lachen. "Nee, hij zorgt voor de schouwen[INS: ? :INS] , hij maakt ze schoon", antwoord de moeder. Jullie kunnen hem iets aanvragen zegt de moeder. Als iemand dit mannetje aanraakt, zal hij geluk hebben. Ik will[INS: S :INS] geluk hebben, zegt Jip. Ik ook, zegt Janneke. Dan gaan ze het schouw[INS: ? :INS] mannetje vragen of het kan. Goede dag!, zeggen ze. Mogen we uw beentje aanraken? vragen ze. En het schouw [INS: ? :INS] mannetje moet een beetje lachen. "Dat kan, natuurlijk! jullie willen geluk hebben, hé[INS: S :INS] ?" lacht hij. Weer thuis krijgen ze thee en [INS: L :INS] stroopwaffeltje en ze lijken dat ze aan het dromen zijn."Wat is er dan?"[INS: :INS] vraagt de moeder. Ik zal schouwmannetje zijn, van beroep! zegt Jip. Ik ook, zegt Janneke. En Poppenjans met beertje willen ook. Petr Novák 263596 [INS: Petr, het verhaal is heel mooi en heel creatief, je maakt nogal te basale fouten (woordvolgorde en spelling). Maar, de opdracht was een beetje anders, wil je dus een fragmentje schrijven dat een visie is van de “slungel” van het verhaal? :INS] ________________________________ [O1]je kan heel moeilijk letterlijk vertalen wat er in het Tsjechisch gezegd wordt [O2]dit moet je herformuleren, versta ik niet