Marcela Vaculíková UČO: 182836 Vergelijking van de boek- en de filmverteller in ‘Los’ In dit essay zal ik op de positie van een verteller in de film ‘Los’ concentreren, die door Jan Verheyen in het jaar 2008 verfilmd is. Ik ben ook met de positie van de verteller in het boek ‘Los’ bezig, die door Tom Naegels (°1975) drie jaar eerder geschreven is. Omdat dit boek als een voorbeeld voor de gelijknamige film dient en dus een sleutelrol speelt, mijn hoofddoel van dit essay is het karakter van de vertellers (de boek- en de filmverteller) analyseren en de positie van deze twee vertellers in beide verhalen vergelijken. Mijn vragen die ik in dit essay beantwoorden wil, zijn: Welk type van de vertellers komt in het boek en de film voor (volgens de theorie van Rimmon-Kenan)? Kunnen we zeggen dat het over dezelfde vertellers gaan? Welke rol spelen de witte scènes (de tussenruimte) in de film? Het belangrijkst theoretische werk dat in deze analyse wordt gebruikt (vooral voor de analyse van het boek), is Narrative Fiction van Shlomith Rimmon-Kenan[1]. Als ik met de film bezig ben, gebruik ik het boek Tekst en communicatie - Taal in het literair werk en in de film van Alena Macurová en Petr Mareš, dat vooral met manier van de toespraak van personages in een film bezig ist. Natuurlijk zal er werken van andere auteurs gebruiken. Volgens de theorie van Shlomith Rimmon-Kenan is het eerste criterium voor een indeling van vertellers het zogenaamd narratieve niveau. Als een verteller in een bepaald niveau voorkomt (hij is één van de personages in een verhaal), spreken we over de zgn. intradiegetisch verteller. Als een verteller buiten dit niveau staat (hij is buiten dit verhaal; hij staat boven het verhaal, dat hij vertelt), spreken we over de zgn. extradiegetisch verteller. Het tweede criterium is de omvang van zijn aanwezigheid in een verhaal. Hier maken we verschil tussen de heterodiegetisch verteller (hij is niet aanwezig in het verhaal) of de homodiegetisch verteller (hij is één van de deelnemers van het verhaal) (Rimmon-Kenan 1983: 101-102, in vergelijking met Genette 1972: 255-256). Verteller in het boek De verteller in het boek is Tom Naegels en hij is ook één van de personages (het hoofdpersonage) die in het verhaal voorkomen. Omdat hij in hetzelfde narratieve niveau als de andere personages voorkomt – hij spreekt met andere personages, andere personages nemen zijn aanwezigheid waar - we kunnen hem dus volgens de theorie van Rimmon-Kenan als de intradiegetisch en de homodiegetisch verteller beschauwen: “Nadia is de vrouw voor wie ik Saskia verlaat. ... En ik die dacht dat je veertig moest zijn om daarvoor je zekerheden op te geven. ‘Tom, ik móést je stem horen! Alleen jouw stem kan mijn dag maken.’ Ik weet niet wat ik op zo’n zin moet zeggen.Er valt een stilte. Door de telefoon gaat het nooit zo goed. ‘Hoe was jouw dag?’ vraagt ze met haar dubbele tong. ‘Ik ben met een man gaan praten’, zeg ik. Ik praat traag en duidelijk. ‘Het was heel grappig. In zijn straat spelen kinderen. Ze tekenen op straat. Hij kan niet rijden met zijn auto. Hij houdt daar niet van. Nu doet hij een wedstrijd. Je kunt flessen wijn winnen.’ Perfect uitgelegd. Heel knap.” (Naegels 2005: 22). Op deze passage kunnen we zien dat Tom niet alleen het personage van dit boek is (intradiegetisch) maar hij ook aan het verhaal deelneemt (homodiegetisch). Maar we kunnen nog een andere manier van de indeling gebruiken om tussen de vertellers een verschil te maken. We kunnen analyseren vanuit welk perspektief is het verhaal vertellen. Tom in ‘Los’ is zogenaamde “ik-verteller” omdat het in in zijn geval over de vertelling in de eerste persoon enkelvoud gaat[2]. Wat betreft de verteller in het boek is het ook interessant dat we kunnen zien, wat Tom denkt. Zijn gedachten zijn niet alleen vrij in de tekst maar ook in haakjes uitgedrukt: “De Ziekenkas spelen De Strangers niet meer. Ze durven niet. ... En opnieuw davert de zaal van het applaus, het voetgestamp, het gejuich. (Ze lachen veel harder dan om de grappen over Hollanders of Spanjaarden.) En toch zijn het geen racisten! (Weet ik.) (Vind ik.) (Denk ik.) (Geloof ik.)” (Naegels 2005: 53). Of als een ander voorbeeld kan ik naar deze passage verwijzen: “Ik blij plots veel meer belang te hechten aan mijn nationaliteit dan ik altijd heb beweerd. Hoe kan ze Belg worden als ze geen enkele Belg kent? Dat betekent toch dat ze niet geïntegreerd is? (Wat kan het jou schelen? Ze wil gewoon je handtekening.) (Ze wil Belg zijn omdat ze dan meer geld krijgt van de sociale zekerheid.) (Leugenaar! Racist!) (Wat gebeurt er als men ontdekt dat ik een valse getuigenis heb afgelegd? Wat als ze Belg wordt en dat misbruikt om weet ik wat te doen? Vijfde colonne, terrorisme, gezinshereniging… Waarom komt die verantwoordelijkheid naar mij?) (Een handtekening! Je helpt haar ermee. Lief meisje, vast allerlei ergs meegemaakt, eindelijk in het veilige België En jij vermoedt enkel kwaads!)” (Naegels 2005: 58). Ik denk dat de gedachten die vrij in de tekst staan, kunnen potentiaal uitgesproken worden. De tweede die in de haakjes gezet worden, zijn volgens mijn persoonlijke gedachten van Tom Naegels, die geheim zouden blijven. Verteller in de film Als we de filmverteller als de boekverteller kunnen beschauwen, gaat het in de film volgens de theorie van Rimmon-Kenan ook over de intradiegetische verteller (hij komt in hetzelfde narratieve niveau als andere personages voor) en ook over de homodiegetische verteller (hij is een hoofdpersonage van het filmverhaal). Maar in de film zijn de interessantest de witte scènes of de tussenruimte. Het gaat over de Tom’s innerlijkste gevoelens en gedachten, die openbaar gemaakt worden. “In die witte sequenties treedt hij op als een stadsgids die zich opstelt tussen de toeschouwers en het gebouw waarover hij uitleg geeft. Het gebouw is hier het eigenlijke verhaal.” De eerste scène is nog een beetje anders. Deze scène funkcioneert als een inleiding tot de hele film: „Hoi, ik ben Tom Naegels, en dit is dus het boek dat jullie te zien krijgen. Het boek heet Los. Da’s mijn derde roman. Hij heeft goed verkocht. Het enige probleem is: de mensen hebben blijkbaar niet door dat het een roman is. Ze denken dat alles wat erin staat echt gebeurd is. Dat is niet zo. 90 procent natuurlijk wel, maar 10 procent dus niet. Wat jullie vandaag zien, is het enige echte verhaal achter de roman Los. Afgezien van een paar verhaaltechnische en narratieve ingrepen, natuurlijk.“ Volgens Alena Macurová en Petr Mareš kunnen we toespraak in een film in drie categorieën delen. De eerste categorie is “stem in de ruimte”; het gaat over gewone form van de toespraak in de film, over dialogen. Deze form komt natuurlijk in ‘Los’ voor. De tweede categorie is “stem boven de ruimte”; het gaat over commentaren, die een afstand van de handeling houden. De laatste en voor ons belangrijkste categorie is “stem in het innerlijk”. Het gaat over toespraken die alleen in gedachte van personages voorkomen; we als toeschouwers weten, dat we iets horen, wat deze personages nooit heeft gezegd. Als ik de vragen wil beantwoorden, die ik in het begin heb voorgesteld, moet ik constateren, dat zowel in het boek als in de film de vertellers op gelijke wijze geuit zijn. Volgens de theorie van Rimmon-Kenan gaat het in beide werken over de intradiegetische en homodiegetische vertellers. Deze stelling moeten we maar onder voorbehoud nemen want deze theorie is allereerst voor literaire werken bestemd. Wat betreft de rol van de de witte scènes (de tussenruimte) in de film, ze vormen de ruimte voor Tom, waar hij zijn innerlijkste gedachten en gevoelens tot uiting kan brengen. Bronnen Primaire literatuur: Naegels, T. (2005): Los, Meulenhof / Manteau, Antwerpen. Film ‘Los’ (2008) door Jan Verheyen verfilmd. Secundaire literatuur: Bal, M. (1980): De theorie van vertellen en verhalen. Inleiding in de narratologie, Muiderberg, Dick Coutinho. Genette, G. (1972): Narrative discourse: an essay in method, Ithaca-New York, Cornell University Press. Gorp, H. van (1993): Lexicon van literaire termen, Groningen, Wolters-Noordhoff. Hutcheon, L. (2006): A Theory of Adaptation, Routledge, New York. Maatje, F. C. (1971): Literatuurwetenschap. Grondslagen van een theorie van het literaire werk, Utrecht, A. Oosthoek’s Uitgevermaatschappij. Macurová, A.; Mareš, P. (1993): Text a komunikace. Jazyk v literárním díle a ve filmu, Univerzita Karlova, Praha. Rimmon-Kenan, S. (1983): Narrative Fiction: Contemporary Poetics, London, Methuen. ________________________________ [1] Rimmon-Kenan, S. (1983): Narrative Fiction: Contemporary Poetics, London, Methuen. [2] a) Men kan drie principiële mogelijkheden van ‚vertellen‘ onderscheiden: · een ik-verteller (personage-gebonden), die in eigen naam spreekt, · een anonieme vertelinstantie, ook hij-verteller of derde-persoonverteller genoemd (eigenlijk een ik-verteller over een hij), · een jij- of gij-verteller (veeleer zeldzaam); (Gorp 1993: 434). b)Volgens Gorp in het Lexicon van literaire termen: „Het ik-verhaal onderscheidt zich aldus van een derde-persoonsverhaal doordat daar geen overeenkomst in identiteit bestaat tussen de verhaalinstantie die als ‚ik‘ kan optreden en het personage of de personages binnen het verhaal“ (Gorp 1993: 189, in vergelijking met Bal 1980: 136).