Meertaligheid en Taalcontact 2-6 november 2009 Jacomine Nortier Brno Dinsdag: p 2e taalverwerving n Bernstein n Cummins p Kenmerken van ‘Interlanguage’ p Nederlands als Tweede Taal Hoe is de belangstelling voor taalvariatie ontstaan, en in het verlengde ervan tweede- taalverwerving? p Verenigde Staten: wapenwedloop p UK: Basil Bernstein Hoe kunnen ouders reageren op een (gevaarlijk) spelend kind? p Als je zo doorgaat stoot je tegen de tafel aan en dan vallen de bloemen om en krijg je die met vaas en al op je hoofd! p Ophouden! Onderscheid: p Formal speech à Elaborate code p Public speech à Restricted Code p Kenmerken van restricted code: p korte, grammaticaal simpele en vaak onafgemaakte zinnen p eenvoudige vaak terugkerende voegwoorden (en, toen, dus) p imperatieven p gebruik van impliciete vragen, zoals nietwaar, weetje wel, ja toch. Voorbeeld van restricted code: Ze zijn aan het voetballen –en hij schiet– en hij gaat erdoor heen – de ruit is kapot en ze kijken d’r naar – en hij komt naar buiten – en hij schreeuwt – want ze hebben z’n raam kapot gemaakt – en dan kijkt ze naar buiten – en zegt dat ze weg moeten Voorbeeld van elaborate code: Drie jongens zijn aan het voetballen en een jongen schiet – en hij gaat door de ruit – de ruit gaat kapot door de bal – en de jongens staan ernaar te kijken – en dan komt er een man naar buiten en die begint te schreeuwen omdat ze zijn raam hebben vernield – daarom rennen ze hard weg – en dan kijkt de vrouw naar buiten en ze zegt tegen de jongens dat ze weg moeten gaan. Waarom dachten ze dat school extra moeilijk is voor kinderen uit de lagere sociale klassen? p Door het verschil tusen schooltaal en thuistaal. p Met de thuistaal (restricted code) ben je niet in staat de wereld om je heen te organiseren, je kunt niet abstraheren van de werkelijkheid. Dat was de deficit view. Oplossing: language compensation programmes “to get children to the point where they talk in words and convey messages that are more than just some combinations of sounds.” (Bereiter & Engelmann 1966) Voorbeelden van het soort oefeningen : p Herhaling: leraar zegt: dit is een bal; klas herhaalt: dit is een bal p Ja/nee vragen: Leraar: Is dit een bal? Kinderen: Ja dit is een bal. p Verwijzing: Leraar: is dit een bal? Kinderen: Nee dit is geen bal maar een pop. Sesamstraat! William Labov 1969 Verwierp de Deficiet hypothese Differentie hypothese: The logic of nonstandard English Testmethoden p Waarom scoorden zwarte kinderen meestal slechter dan blanke kinderen? p Variatie in opnamesituaties p Wat voor een blank kind ‘gewoon’ is, kan voor een zwart kind bedreigend zijn Tweede-taalverwerving bij kinderen: het belang van de moedertaal Jim Cummins Drempelhypothese Als je in L1 een bepaald minimum-niveau hebt bereikt kan je dat helpen bij het verwerven van L2. Als dat minimumniveau er niet is, is het leren van L2 een proces waarbij je geen steun van L1 hebt. afhankelijkheids- of interdependentie-hypothese L1 en L2 vaardigheden zijn de manifestatie van een gemeenschappelijke onderliggende vaardigheid. Vooral conceptuele (zeg maar school-) kennis. Een L2 leerder die een bepaald concept al in L1 kent zal het in L2 veel eerder oppikken dan iemand voor wie het totaal nieuw is. CUP: common underlying proficiency Met betrekking tot Common Underlying Proficiency (IJsberg-model): p Gedachten die ten grondslag liggen aan praten, schrijven etc. komen van één gemeenschappelijke ‘engine’ (bron), onafhankelijk van de gebruikte taal. 2 of meer talen: 1 geïntegreerde basis p Twee- en meertaligheid zijn mogelijk omdat mensen met gemak meer dan 1 taal kunnen opslaan en gebruiken. p Information processing skills / onderwijsprestaties kunnen door het ene en/of het andere kanaal ontwikkeld worden. Beide kanalen voeden dezelfde centrale processor. p De taal die een kind in de klas gebruikt moet voldoende ontwikkeld zijn om bij het ‘kennisreservoir’ te kunnen (daar komt de drempelhypothese om de hoek kijken). p Spreken, verstaan, lezen, schrijven in L1 helpt het hele systeem te ontwikkelen. Als die L1 niet genoeg is ontwikkeld, functioneert het systeem niet goed. p ‘If children are made to operate in a classroom in a poorly developed L2, the quality and quantity of what they learn may be relatively weak and impoverished. This has been the experience of some Finns in Swedish schools who were forced to operate in Swedish. Such children tended to perform poorly since both Ls were insufficiently developed to cope with the curriculum material.’ Kortom: Als en of beide talen niet volledig functioneert, dan kan dat een negatief effect hebben op het cognitief en academisch functioneren. Hoe kan dat komen? Bijvoorbeeld door een negatieve attitude of door dwang om L1 door L2 te vervangen. CALP/BICS of CAT/DAT p CALP: Cognitive Academic Language Proficiency (CAT: Cognitief Academisch Taalgebruik) p BICS: Basic Interpersonal Communicative Skills (DAT: Dagelijks Algemeen Taalgebruik) Driemensionaal model dat de samenhang tussen CALP en BICS visualiseert: cognitief eenvoudig  Steun uit geen ç  steun uit de context de context ê cognitief veeleisend - Linksboven: - Groeten - Over het weer (nu) praten - Linksonder: - Rollenspelen doen - Rechtsboven: -Luisteren naar een verhaal op een cd -Vertellen wat je op tv hebt gezien - Rechtsonder: - Nieuws luisteren - Boek bespreken - Praten over gevoelens PAUZE Aspecten van tweede-taalverwerving: Interlanguage (tussentaal) p Alles tussen beginners- en doeltaalniveau in p Niet stabiel, voortdurend aan verandering onderhevig p Individueel verschillend p Wat voor ‘fouten’? p Net als L1 leerders? (hypothesetoetsend, generalisaties etc) p Bepaald door moedertaal? Of onafhankelijk daarvan? Transfer p Positieve en negatieve transfer à interferentie p Invloed van de moedertaal (T1) op de nieuw te leren taal. p Voorbeelden?? p *I saw him yesterday in the street, terwijl de juiste zin is: I saw him in the street yesterday p Andere fouten door intrinsieke moeilijkheden van de doeltaal. p Voorbeelden?? Schematisch: p L1 à L2 p Omgekeerd is ook mogelijk: p L2  L1 p Ontlening/borrowing p Interferentie: vaak grammaticaal p Ontlening: vaak lexicaal p Hoe kan dat? Tweede taal of vreemde taal: wat is het verschil? Nederlands als Tweede Taal p Methodes en benaderingen: p Grammatica-vertaalmethode p Audiolinguale methode p Communicatieve methode Grammatica-vertaal methode: p Niet op spreken en luisteren gericht maar schrijven en lezen p Regels, grammatica, woordenlijsten p Instructietaal: L1 p Fouten worden niet geaccepteerd p Vooral geschikt voor hoogopgeleiden Typische oefenvormen uit de grammatica- vertaalbenadering zijn: p correcte zinnen maken volgens een bepaalde regel. Doel: regel leren toepassen p zinnen omvormen volgens formele grammaticale categorieën (bijvoorbeeld maak deze zin passief, maak deze zin vragend). Doel: deze categorieën leren toepassen. Audiolinguale methode p Eerst luisteren, dan pas lezen p Instructietaal is L2 p Gaat ervan uit dat taalleren neerkomt op gewoontes aan-afleren: imitatie, drills, straffen, belonen p Fouten worden niet geaccepteerd p Gebaseerd op transferhypothese en behaviorisme Typische opdrachten binnen de audiolinguale benadering: p ‘pattern drills’: de lerende luistert naar een bepaald zinspatroon dat wordt herhaald (‘Is this book his?’) uitgaande van de veronderstelling dat de meeste communicatie via vaste patronen gaat. Doel: inprenten van deze patronen door herhaling. p ‘substitution tables: tabellen met in elke kolom een zinsdeel. Door uit elke kolom een zinsdeel te combineren ontstaan variaties van correcte zinnen. Doel: de geleerde zinspatronen leren toepassen op andere woorden/zinsdelen. p reproductie en naspelen van gegeven dialogen. Doel: het geleerde herhalen in een ‘echte’ situatie. Communicatieve methode: p Uitgaan van dagelijkse communicatie p Situaties moeten ‘echt’ en uitdagend zijn p Direct al moeilijke constructies p Instructietaal is L2 p Fouten horen erbij p Vanuit dagelijkse gesprekken worden regels gedestilleerd en soms niet eens Typisch voor de communicatieve benadering, in fasen: p De cursist ziet 3 pasfoto’s met naam en adres eronder en hoort de drie personen die bij de foto’s horen vertellen wie ze zijn. In deze oefeningen wordt van de cursist geen productief taalgebruik verwacht. p Luisteren naar iemand die zijn adres vertelt en uit een lijst met meerdere adressen het adres aanstrepen dat net is voorgelezen. p Een oefening waarbij de cursist achter de balie staat en een bezoeker krijgt die een adres moet opgeven: wel produktief taalgebruik p En wat herkennen jullie in jullie methode? Morgen weer verder!! Graag voorbeelden van codewisseling!