Oefeningen les 1 Welk woord hoort er niet bij? a) het boek – de tas – het bord – de postcode – de viltstift b) zitten – schrijven – staan – gaan – lopen c) een man – een kind – een meisje – een jongen d) vier – vijf – dit – acht – één e) de stoel – het bord – de tafel – het raam – de hand f) opendoen – aanwijzen – zetten – liggen – dichtdoen g) de tas – de bladzijde – de muur – het boek – het meisje h) de postcode – de kamer – de naam – het telefoonnummer Vul in: is – heeft – zitten – zit – pakt – geef – doet – loop – is a) De jongen………………..een pet. b) Meneer Janssen………in de kamer. c) Ik………….naar de deur. d) Hij………….zijn tas. e) De docente…………..het boek open op bladzijde 20. f) Dit……………ook een vrouw. g) Zij………………op een stoel. h) Twee vrouwen…………….naast de tafel. i) …………..mij het boek. Vul in: op –in – naast - uit – in – aan – naar – in – in – op - naar a) Pak het boek………..de tas. b) …………de tafel ligt een boek. c) Ik loop………….het bord. d) U zit…………..de tafel. e) Ik leg de pen………….het boek. f) Doe de pen…………….de tas. g) Het meisje is………….de kamer. h) Meneer Janssen loopt…………..de deur. i) De vrouw woont……………..Utrecht. j) Zet uw naam……………..het bord.