Modale partikels in het Nederlands als
tweede taal: aanwijzingen voor een
vaste verwervingsvolgorde1
Erna van Balen, Johanneke Caspers en Ton van der Wouden (Universiteit
Leiden)
On the basis of earlier research, it is likely that learners of Dutch as a second
language (DSL) will have problems in acquiring modal particles, as these lexical
items often have no direct counterparts in other languages. This hypothesis
was tested by examining the spontaneous speech of six DSL-speakers with
Spanish as their first language, and varied commands of Dutch. The results
indicate that the speakers do use modal particles, but not in the same
amounts: the higher the proficiency in Dutch, the larger the frequency and
inventory of modal particles used. Furthermore, the particles seem to appear
in a more or less fixed order.
1. Inleiding
Op grond van eerder onderzoek (Foolen 1986, Van der Wouden 1999a, Wenzel
2002, 2004, en anderen) is het aannemelijk dat tweedetaalsprekers van het Nederlands
moeite zullen hebben met het verwerven van modale partikels.2
In veel talen
nemen de modale partikels immers een veel minder prominente plaats in in het
taalsysteem, zodat er weinig overeenkomst bestaat met verschijnselen in de moedertaal.
En als de T1 wel modale partikels kent, zoals het Duits, dan wil dat nog
niet zeggen dat verwerving van de Nederlandse pendanten probleemloos is (Wenzel
2002, 2004). Eén van de grootste problemen is wel dat de precieze betekenis
van modale partikels uiterst lastig te omschrijven is, wat betekent dat NT2-leerders
niet kunnen terugvallen op het woordenboek (Van der Wouden 2002). Daarnaast
hebben alle modale partikels ook een functie als bijvoorbeeld voegwoord of
bijwoord, wat het nog lastiger maakt om ze te definiëren. Ten slotte is de aandacht
voor partikels in lesmethoden in het beste geval beperkt (Foolen 1986,
2010, Van der Wouden en Caspers 2008). Het is echter niet zeker of het verwerven
van modale partikels in het Nederlands inderdaad een probleem is, om de simpele
reden dat er nog nauwelijks onderzoek is gedaan naar het gebruik van modale
partikels door sprekers van het Nederlands als tweede taal (NT2).
31
In dit artikel wordt verslag gedaan van onderzoek van spontane taalproductie
van tweedetaalsprekers van het Nederlands. Daarbij stonden de volgende onderzoeksvragen
centraal:
– Welke modale partikels komen voor in het Nederlands van niet-moedertaalsprekers
en hoe vaak?
– Wat is het verschil met moedertaalsprekers?
– Is er een verschil in moeilijkheid tussen modale partikels onderling?
De algemene verwachting was dat NT2-sprekers minder modale partikels zullen
gebruiken dan moedertaalsprekers (NT1-sprekers), zowel wat betreft de frequentie
als de inventaris. Daarbij bestaat er mogelijk een verband tussen de aantallen
gebruikte partikels en het taalvaardigheidsniveau van de betreffende NT2-spreker.
2. Aanpak
Het onderzoek was erop gericht, een beeld te krijgen van de verwerving van Nederlandse
modale partikels door niet-moedertaalsprekers. Het beperkte zich tot
de volgende vijftien modale partikels: alleen, dan, dus, eens, even, maar, misschien,
nog, nu/nou, ook, pas, soms, toch, wel en zeker. Alle onderzochte modale partikels
worden veelvuldig genoemd in de relevante literatuur. Zoals we dat gewend zijn
van de Germaanse modale partikels zijn deze woorden allemaal polyfunctioneel
en polyseem, dat wil zeggen, ze kunnen ook voorkomen als andere woordsoort
(bijwoord, voegwoord, tussenwerpsel, etc.), en in hun gebruik als partikel hebben
ze verschillende betekenissen en gebruiksmogelijkheden. Het woord maar (Foolen
1993) bijvoorbeeld is onder meer voegwoord (klein maar dapper) en focuspartikel (er
zijn maar drie olifanten), en als modaal partikel kan het onder andere fungeren als
verzwakker van bevelen (ga maar zitten) en als duratiefmarkeerder (het bleef maar regenen).
Juist deze verzameling modale partikels is geselecteerd, omdat het grootste
deel ervan eerder onderzocht is in een corpus spontane taalproductie geproduceerd
door moedertaalspekers van het Nederlands (Kulvejtova 2003),3
waardoor een vergelijking
mogelijk werd tussen het voorkomen van modale partikels in spontaan
taalgebruik van NT1-sprekers en dat van NT2-sprekers. Informele conversatie lijkt
de aangewezen manier om het gebruik van modale partikels op het spoor te komen,
omdat dit soort woorden voornamelijk in gesproken taal voorkomen, en in
veel mindere mate in geschreven taal. Daarom is gekozen voor semi-gestructureerde
informele interviews als methode om aan spontaan taalgebruik van NT2sprekers
te komen (vgl. Wenzel 2002). Alle NT2-sprekers hadden Spaans als
moedertaal en waren afkomstig uit Latijns-Amerikaanse landen. Op het moment
van onderzoek woonden en werkten zij allen in Den Haag.
Na het afnemen van de interviews werd het opgenomen materiaal volledig uitgeschreven
en werden de te onderzoeken woordvormen gemarkeerd. Daarna
werd van alle vormen bepaald of het om een modaal partikel ging of om een
32
internationale neerlandistiek
andere woordsoort. Uiteindelijk werden de resultaten vergeleken met de bevindingen
voor moedertaalsprekers.
3. Het onderzoek
3.1 De NT2-sprekers
Aan het onderzoek deden zes sprekers van het Nederlands met Spaans als moedertaal
mee. Zij waren tussen de 24 en 54 jaar oud, twee ervan waren man, en ze
waren afkomstig uit Mexico en Colombia. Hun verblijfsduur in Nederland varieerde
tussen de anderhalf en tien jaar, en er waren grote onderlinge verschillen
in taalvaardigheidsniveau, uiteenlopend van een zeer beperkte basiskennis van
het Nederlands tot vrijwel volledige tweetaligheid. De eerste auteur heeft – in navolging
van Wenzel (2002) – op basis van subjectieve oordelen over de verstaanbaarheid,
‘fluency’, uitspraak en grammaticale correctheid van de zes sprekers
een rangordening aangebracht in hun beheersing van het Nederlands, zie tabel 1.
We zijn ons ervan bewust dat dit niet de meest objectieve manier is om tot een
rangorde in beheersingsniveau te komen, maar omdat er vrij grote verschillen
tussen de sprekers bestonden was dit relatief simpel te doen.
nr. NT2-spreker geboorteland sekse leeftijd jaren in Nederland gevolgde cursussen NT2-niveau
1 Colombia v 30 1,5 1,5 5
2 Colombia m 54 8 1 6
3 Colombia m 28 8 - 2
4 Colombia v 43 10 1? 4
5 Colombia v 24 8 - 1
6 Mexico v 27 1,5 1 3
Tabel 1: Kenmerken van de geïnterviewde NT2-sprekers: land van herkomst, sekse,
leeftijd, aantal jaren woonachtig in Nederland, gevolgde Nederlandse cursussen (in jaren)
en geschat NT2-niveau (waarbij 1 het hoogste niveau aangeeft en 6 het laagste niveau).
3.2 De interviews
De eerste auteur hield met alle zes NT2-sprekers een informeel interview, dat
werd opgenomen met een digitale camera. De gesprekken vonden plaats in de
openbare ruimte, tussen maart en mei 2007. Om de vergelijkbaarheid tussen de
zes interviews zo groot mogelijk te houden, werd er via gerichte vragen structuur
aangebracht in de gesprekken. Het onderwerp van de gesprekken werd gevormd
door de ervaringen van de geïnterviewden in Nederland en met de Nederlandse
taal. Vragen die in de meeste interviews aan de orde kwamen waren de volgende:
33
modale partikels in het nederlands als tweede taal
– Wat vind je van Nederland?
– Wat vind je van de Nederlanders en wat vind je wel en niet leuk aan ze?
– Wat vind je moeilijk aan het Nederlands?
Er werd bewust voor dit soort persoonlijke vragen gekozen om het gebruik van
modale partikels te stimuleren (vgl. Wenzel 2002). De lengte van de gesprekken
lag tussen de 18 en 48 minuten.
3.3 De analyse
In totaal werd 210 minuten spraak opgenomen, en dit materiaal is door de onderzoeker
orthografisch getranscribeerd. De eerder genoemde vijftien woordvormen
– die zowel modaal partikel als iets anders kunnen zijn – werden opgezocht en
gemarkeerd in het corpus, en daarna werd van elk voorkomen van een woord
bepaald of het gebruikt werd als modaal partikel of met een andere functie. Hiervoor
werd gebruik gemaakt van verschillende bronnen, waaronder de elektronische
ANS en het WNT. Voor de meeste modale partikels kon bovendien gebruik
gemaakt worden van specifieke literatuur: nog (Vandeweghe 1984, Beheydt 2004),
ook, dan, even, misschien (Vismans 1994), soms (Beheydt 2004, Foolen 1986), zeker
(Van der Wouden 1999a en b), dus (Kulvejtova 2003), maar (Foolen 1993), nu/nou
(Vismans 1994, Van As 1992), wel (Abraham 1984, Hogeweg 2005) en toch (Schermer-Vermeer
1984). Als geen van deze bronnen uitsluitsel gaf, werd uitgegaan
van de intuïtie als moedertaalspreker van het Nederlands van de onderzoeker en
van de algemene kenmerken van modale partikels. Voor de volledige transcriptie
en details met betrekking tot de analyse in woordsoorten zie Van Balen (2007).
4. Resultaten
4.1 De onderzochte woordvormen
Tabel 2 geeft de aantallen gebruikte woordvormen per individuele NT2-spreker
en per onderzocht woord, en de frequentie per 1000 woorden, omdat uit de literatuur
bekend is dat frequentie van lexicale items in het algemeen een belangrijke
factor is in hun verwerving.4
Maar blijkt het meest frequent gebruikte woord te zijn (23 gevallen per 1000
woorden), gevolgd door ook (11 per 1000 woorden) en dan (10 per 1000 woorden).
De andere onderzochte woorden komen minder vaak voor, en pas wordt zelfs
helemaal niet gebruikt door de onderzochte NT2-sprekers. Eens en zeker komen
slechts incidenteel voor. Sprekers 3 en 5 (beiden met een hoog NT2-niveau, zie
tabel 1) gebruikten alle onderzochte woorden (behalve pas), terwijl sprekers 1, 2
34
internationale neerlandistiek
en 4 (met lagere NT2-niveaus) beduidend minder van de onderzochte woorden
gebruikten.
woord spreker totaal frequentie
per 1000
woorden
1 2 3 4 5 6
maar 32 26 180 44 72 82 436 23
ook 5 2 39 30 113 18 207 11
dan 19 1 27 11 116 11 185 10
wel - 1 47 3 58 24 133 7
nu/nou 21 3 34 12 34 15 119 6
misschien 13 10 40 5 5 12 85 4
dus - - 19 2 48 12 81 4
alleen 6 8 26 18 3 6 67 3
nog 2 3 18 3 14 17 57 3
toch 1 1 19 2 25 8 56 3
even - - 18 - 5 - 23 1
soms 2 - 4 2 12 2 22 1
eens 1 - 3 - 3 1 8 zeker
- - 2 1 1 - 4 pas
- - - - - - - totaal
102 55 476 133 509 208 1483
aantal woorden 2545 1039 6227 2039 4451 3025 19326
Tabel 2: Absolute frequentie van de vijftien onderzochte woorden (strings) per spreker,
totaal per woord en per 1000 woorden, en het totaal aantal woorden per spreker.
Overigens is ook in het spontane taalgebruik van moedertaalsprekers maar het
meest frequente van de hier onderzochte woorden: in de CGN-frequentielijst nltyperank.frq
staat het op de veertiende plaats; dan staat op 16, ook op 19, wel op 21,
nou op 24 en nu op 73, dus op 28, nog op 33, toch op 55, even op 87, ’ns op 128 en
eens op 213, alleen op 132, misschien op 141, zeker op 215, pas op 298 en soms op 353.
De overeenkomsten tussen deze rangorde en die in tabel 2 is dermate groot dat
een verklaring in termen van aanbodfrequentie voor de hand ligt – vergelijk bijvoorbeeld
Bybee & Hopper (2001).
4.2 De modale partikels
In tabel 3 worden de aantallen gebruikte modale partikels weergegeven, per individuele
NT2-spreker en per onderzocht woord, aangevuld met de frequentie per
1000 woorden.
35
modale partikels in het nederlands als tweede taal
modaal partikel spreker totaal frequentie
per 1000
woorden
1 2 3 4 5 6
wel - 1 23 - 36 4 64 3.3
maar 2 1 43 1 7 1 55 2.8
dan - - 4 1 31 1 37 1.9
even - - 11 - 3 - 14 0.7
nu/nou - - 7 - 7 1 14 0.7
dus - - 3 1 7 1 12 0.6
toch - - 5 - - - 5 0.3
ook - - 3 - 1 - 4 0.2
misschien - - 3 - - - 3 0.2
nog - - - - 2 1 3 0.2
eens - - 1 - 2 - 3 0.2
totaal 2 2 102 3 96 9 214 1.1
Tabel 3: Absolute frequentie van modale partikels per spreker, totaal aantal per partikel en
frequentie per 1000 woorden.
De woorden alleen, soms, zeker (en pas) komen niet in de tabel voor, omdat deze
woorden door de zes onderzochte sprekers niet als modaal partikel gebruikt werden
(alleen wordt vooral gebruikt als focuspartikel, soms en zeker alleen als bijwoord).
Sprekers 1, 2 en 4 gebruiken zeer weinig modale partikels (minder dan 1
per 1000 woorden, zie Van Balen 2007:37), terwijl sprekers 3 en 5 veel modale
partikels gebruiken (tot wel 8.3 per 1000 woorden).
De modale partikels wel, maar en dan worden het meest gebruikt door de NT2sprekers
(respectievelijk 3.3, 2.8 en 1.9 per 1000 woorden), terwijl moedertaalsprekers
dan, dus en eens het vaakst gebruiken (respectievelijk 6.1, 2.3 en 2.1 per
1000 woorden, cf. Kulvejtova 2003). Wel is het meest voorkomende modale partikel
in het corpus, maar het wordt niet door alle zes sprekers gebruikt; maar komt
wat minder vaak voor, maar dat wordt wel door alle onderzochte sprekers gebruikt,
als enige modale partikel. Het partikel dan staat qua frequentie op de
derde plaats, maar wordt ook niet door alle sprekers gebruikt.
De modale partikels toch, ook, misschien, nog en eens worden beduidend minder
vaak door de NT2-sprekers gebruikt (in het hele corpus minder dan tien keer) dan
wel, maar en dan.
Geen van de deelnemers aan het onderzoek gebruikt alle onderzochte modale
partikels. Sprekers 3 en 5, de sprekers met het hoogste geschatte NT2-niveau,
gebruiken ook de meeste modale partikels, respectievelijk tien en negen verschillende.
Daarnaast gebruiken ze de partikels die ook door andere NT2-sprekers
worden gebruikt veel frequenter.
36
internationale neerlandistiek
Er is slechts een kleine overlap tussen de modale partikels die het meest gebruikt
worden door de NT2-sprekers en de NT1-sprekers: het partikel dan staat
voor beide groepen sprekers in de top drie.
4.3 Een rangorde in verwerving?
De derde vraag van het onderhavige onderzoek was of de modale partikels onderling
verschillen in moeilijkheidsgraad. Als gekeken wordt naar de modale partikels
die de individuele NT2-sprekers in het interview gebruikten, dan is het inderdaad
mogelijk een ordening aan te brengen op basis van het aantal verschillende
modale partikels per spreker, zie tabel 4.
gebruikte modale partikels
spreker 1 maar
spreker 2 maar wel
spreker 4 maar dan dus
spreker 6 maar wel dan dus nu/nou nog
spreker 5 maar wel dan dus nu/nou nog even ook eens
spreker 3 maar wel dan dus nu/nou even ook eens toch misschien
Tabel 4: Overzicht van de (minimaal één keer) gebruikte modale partikels per spreker; de
sprekers zijn gerangschikt op basis van het aantal gebruikte partikels.
Als we de twee lege cellen respectievelijk links en onderin de tabel even negeren,
en de geschatte NT2-vaardigheid van de verschillende sprekers erbij betrekken
(zie tabel 1), dan lijkt het erop dat de modale partikels in een min of meer vaste
volgorde verschijnen. Spreker 1 gebruikt alleen het modale partikel maar, spreker
2 alleen de partikels maar en wel, en deze twee sprekers zijn eerder geclassificeerd
als de sprekers met het laagste NT2-niveau. Aan het andere uiterste hebben we
sprekers 5 en 3, die respectievelijk acht en tien modale partikels gebruiken en het
hoogste NT2-niveau hebben. Sprekers 4 en 6 zitten hier keurig tussenin. De data
suggereren samenhang tussen een hoger taalvaardigheidsniveau en een groter
aantal modale partikels, en welke partikels erbij komen lijkt enigermate voorspelbaar.
Maar wordt door alle sprekers gebruikt, misschien en toch alleen door spreker
3. Dit lijkt erop te wijzen dat het modale partikel maar het makkelijkst te verwerven
is, en dat misschien en toch een stuk lastiger zijn.
5. Discussie en conclusie
Spontane taalproductie van tweedetaalsprekers van het Nederlands is onderzocht
op het voorkomen van modale partikels. Semi-gestructureerde interviews met zes
moedertaalsprekers van het Spaans, met sterk uiteenlopende beheersingsniveaus
37
modale partikels in het nederlands als tweede taal
van het Nederlands, werden uitgeschreven en geanalyseerd op het voorkomen van
vijftien verschillende modale partikels. De frequenties van voorkomen werden
vergeleken met die van moedertaalsprekers van het Nederlands.
Uit de resultaten van het onderzoek komt duidelijk naar voren dat de onderzochte
NT2-sprekers modale partikels gebruiken, zij het in verschillende mate.
Bij de analyse van de resultaten bleek een onverwachte hiërarchie in de verwerving
van modale partikels zichtbaar: maar wordt door alle NT2-sprekers als modaal
partikel gebruikt, terwijl misschien en toch alleen door een van de verst gevorderde
NT2-sprekers worden gebruikt. Er lijkt dus een duidelijk verband met het
NT2-niveau te bestaan: hoe hoger de taalvaardigheid, hoe meer modale partikels
de betreffende spreker gebruikt. Een opvallend resultaat was dat de modale partikels
in een min of meer vaste volgorde lijken te verschijnen.5
Verder onderzoek aan spontane taalproductie van NT2-sprekers met verschillende
moedertalen – zowel Spaans als andere talen – en verschillende taalvaardigheidsniveaus
is nodig om stevige conclusies te kunnen trekken met betrekking tot
de moeilijkheidsgraad van individuele modale partikels. Het kan zijn dat daarbij
een specifieke invloed van de T1 zichtbaar wordt. Met andere woorden, het is
mogelijk dat de hier gevonden hiërarchie specifiek is voor NT2-sprekers met
Spaans als moedertaal.6
Aparte vermelding verdient nog het overgebruik van bepaalde partikels, het feit
dat sommige partikels frequenter worden gebruikt door de groep onderzochte
NT2-sprekers dan door T1-sprekers. Een voorbeeld is het modale partikel maar:
Kulvejtova (2003) vindt voor moedertaalsprekers een frequentie die onder de 2
per 1000 woorden ligt, terwijl Van Balen een frequentie vindt die hoger is dan 2
per 1000. Over de verschillen in partikelgebruik tussen individuele sprekers is nog
niet veel bekend buiten anekdotische aanwijzingen (zo kennen wij vele studenten
(moedertaalsprekers) die een zeer hoge frequentie voor zeg maar halen, en minstens
één spreker die iedere drie zinnen daadwerkelijk gebruikt), dus het is niet
geheel duidelijk hoeveel waarde aan deze verschillen moet worden gehecht. De
observatie over overgebruik is echter wel in lijn met de bevinding van Wenzel
(2004) dat sommige NT2-leerders overmatig gebruik maken van een klein aantal
partikels in een klein aantal functies. Ook in de discussie bij Foolen (1986) wordt
al gewezen op het bestaan van niet-moedertaalsprekers die vrij veel partikels gebruiken,
maar dan wel vrijwel uitsluitend als onderdeel van grotere gehelen of
formules. Maar bijvoorbeeld komt veel voor in chunks als zeg maar, ho maar, laat
maar, ga maar zitten, ik ga maar eens ophangen, ik zeg maar zo ik zeg maar niks. Het is
niet uitgesloten dat NT2-sprekers die dit soort uiterst nuttige combinaties gebruiken
ze als geheel aangeleerd hebben zónder dat ze precies alle details van het
modale gebruik van maar (zie Foolen 1993) kennen. Nader onderzoek zou hier
licht op moeten werpen.7
38
internationale neerlandistiek
Een vervolgvraag die ook nog eens aan de orde zou moeten komen is die naar
eventuele volgordes in het aanleren van de verschillende betekenissen van de modale
partikels. Het onderhavige corpus is daarvoor echter veel te klein.
Wanneer de rangorde in verwerving van modale partikels wordt bevestigd door
verder onderzoek, dan kan en moet dit consequenties hebben voor het onderwijs.
Als het inderdaad zo is dat sommige partikels zoals maar en wel gemakkelijker te
verwerven zijn dan andere zoals eens, toch en misschien,8
dan valt te overwegen om
de ‘gemakkelijke’ eerder aan te bieden dan de ‘moeilijke’, en in een latere fase van
het onderwijs extra aandacht te besteden aan de ‘moeilijke’. Verder willen we daar
niets over zeggen hier, want we verlaten hiermee de taalkunde en begeven ons op
het ons relatief onbekende grensgebied tussen onderwijskunde en vreemdetalendidactiek.
Het zal evenwel duidelijk zijn dat we nog niet klaar zijn met de verwerving
en de didactiek van de modale partikels door nietmoedertaalsprekers.
Noten
1. Het onderzoek waarvan in dit artikel verslag wordt gedaan is uitgevoerd door de eerste
auteur, in het kader van een afstudeerscriptie voor de Onderzoeksmaster Linguïstiek
(‘Mphil Linguistics’) aan de Universiteit Leiden, onder begeleiding van de tweede en
derde auteur.
2. Naar de verwerving van andere soorten partikels, met name focuspartikels, is vrij veel
onderzoek gedaan, maar daar zeggen wij hier niets over.
3. Kulvejtova (2003) onderzocht de volgende tien modale partikels: dan, dus, eens, even,
maar, misschien, nu/nou, toch, en wel.
4. De woorden zijn geordend naar frequentie.
5. Foolen (2010) rapporteert dat De Beijer (2009) ook bij NT1-sprekers (Nederlandse kinderen)
vaste volgordes in de verwerving van partikels vond.
6. Het in de vorige voetnoot aangehaalde resultaat van De Beijer suggereert evenwel dat
niet alle volgorde-effecten bij de verwerving van partikels toegeschreven moeten worden
aan de invloed van het Spaans.
7. Een andere mogelijke verklaring voor overmatig partikelgebruik is normalisering in de
zin van Vandeweghe (2010): de spreker is zich er (vaag) van bewust dat het Nederlands
veel partikels gebruikt en voegt daarom af en toe een willekeurig partikel uit
zijn beperkte assortiment toe aan de conversatie.
8. We gaan er omwille van de discussie even vanuit dat dit verschil in leergemak niet
alleen een consequentie is van het verschil in frequentie in het aanbod, zoals gesuggereerd
aan het eind van paragraaf 4.1.
Bibliografie
Abraham, W.,‘De betekenis en de functie van het Nederlandse wel – een vergelijking met
het Duits’. J. van der Auwera & W. Vandeweghe (red.) Studies over Nederlandse partikels.
Antwerp Papers in Linguistics 35 (1984). Antwerpen, 17-46.
39
modale partikels in het nederlands als tweede taal
ANS, Coppen, P.A. et al. (red): Algemene Nederlandse Spraakkunst Online, juli 2007, .
As, S. van, ‘Doubletten en het Humboldtiaans principe: het geval nu/nou’. Forum der Letteren
33, 4 (1992), 284-301.
Balen, E. van, Modal particles in Dutch, An analysis of six speakers. MA thesis Universiteit Leiden,
2007.
Beheydt, L., ‘Modale partikels en grammaticalisering’. H. Bouillon (red.) Langues à niveaux
multiples: Hommage au Professeur Jacques Lerot à l‘occasion de son éméritat. Leuven, 2004, 23-
34.
Beijer, W. de, The emergence of Dutch modal and aspectual particles. A comparison between first and
second language learners. MA thesis Radboud University Nijmegen, 2009.
Bybee, J. & P. Hopper, Frequency and the emergence of linguistic structure. Amsterdam, 2001.
Foolen, A., ‘"Typical Dutch noises with no particular meaning": Modale partikels als leerprobleem
in het onderwijs Nederlands als vreemde taal’. Verslag van het negende colloquium
van docenten in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten. ’s-Gravenhage, 1986, 39-57.
Foolen, A., De betekenis van partikels. Een dokumentatie van de stand van zaken met bijzondere aandacht
voor maar. Dissertatie Katholieke Universiteit Nijmegen, 1993.
Foolen, A., ‘Partikels volgens de schijf van vijf’. Dit nummer.
Hogeweg, L., Well, about wel! On the diversity and unity of the Dutch particle wel. MA thesis
Universiteit Utrecht, 2005.
Kulvejtova, I., Tien Nederlandse modale partikels in natuurlijke conversatie. Doctoraalscriptie Universiteit
Leiden, 2003.
Schermer-Vermeer, E.C., ‘De betekenis van het woord TOCH in samenhang met de rol van
intonatie’. Forum der Letteren 25 (1984), 208-219.
Vandeweghe, W., ‘Nog – additiviteit en antiterminativiteit’. J. van der Auwera & W. Vandeweghe
(red.) Studies over Nederlandse partikels. Antwerp Papers in Linguistics 35 (1984). Antwerpen,
119-133.
Vandeweghe, W. (2010) ‘Modale partikels en vertaling’. Dit nummer .
Vismans, R., Modal particles in Dutch directives: A study in functional grammar. Dissertatie Vrije
Universiteit Amsterdam, 1994.
Wenzel, V., Relationelle Strategien in der Fremdsprache. Pragmatische und interkulturelle Aspekte der
niederländischen Lernersprache von Deutschen. Münster, 2002.
Wenzel, V., ‘Partikels in het Nederlands als vreemde taal’. Neerlandica Extra Muros 42, 1 (februari
2004), 33-43.
WNT, Instituut voor Nederlandse Lexicologie: Woordenboek der Nederlandse Taal Online, april
2007,
Wouden, T. van der, ‘Smeermiddelen van de taal. Partikels in het Nederlands’. Onze Taal 11
(1999a), 292-295.
Wouden, T. van der, ‘Over zeker zeker? Zeker!’. TABU 30 (1999b), 63-89.
Wouden, T. van der, ‘Naar een partikelwoordenboek van het Nederlands’. Nederlandse Taalkunde
7 (2002), 20-43.
Wouden, T. van der & J. Caspers, ‘Partikels als leerprobleem in het Nederlands als tweede
taal’. Internationale Neerlandistiek 46,3 (oktober 2008), 33-45.
40
internationale neerlandistiek