SLEUTEL OEFENINGEN HOOFDSTUK 5 5.1.2 a. Ik ben aan deze scriptie begonnen omdat ik me meer wilde verdiepen in de wereld van reclame. b. De postmoderne roman daagt uit tot een eindeloze zoektocht. Zelfs wanneer je een roman meerdere keren hebt gelezen kun je bij de zoveelste lezing tot nieuwe ontdekkingen komen. Die zoektocht zonder einde vind ik fascinerend. Aan de zoektocht naar het geweld in enkele romans van Peter Verhelst is met deze scriptie voor mij een (voorlopig) einde gekomen. Met mijn scriptie sluit ik tevens een studieperiode van vier jaar af. c. Wilbert Smulders wil ik hartelijk bedanken voor het vertrouwen dat hij mij gaf door mij aan het begin van het tweede studiejaar als student-assistent bij de afdeling Moderne Letterkunde voor te dragen. Ik heb de onderlinge samenwerking als erg prettig ervaren. d. Daarnaast wil ik mijn vriend Jeroen bedanken voor de ruimte die hij mij de afgelopen jaren heeft gegeven om mijn ambities en passies te volgen. Zijn humor en relativeringsvermogen hebben bovendien de laatste loodjes van het scriptieschrijven wat minder zwaar gemaakt. e. Na een stage bij het Meertens Instituut, onder begeleiding van Leonie Cornips, bood Leonie mij de mogelijkheid om een onderzoek uit te voeren omtrent meertaligheid bij jonge kinderen. Tijdens het schrijven van mijn scriptie heb ik veel gehad aan de begeleiding van Leonie, ik dank haar voor haar enthousiasme en haar enorme kennis op het gebied van meertaligheid. f. Frank Drijkoningen ben ik ook veel dank verschuldigd. Hij heeft mij interessante literatuur aangeraden en ik heb dankbaar gebruik gemaakt van zijn omvangrijke kennis op het gebied van de morfologie. 5.1.3 a. De eerste deelvraag die wordt beantwoord, luidt als volgt: hoe positioneert de schrijver zich in het maatschappelijke domein? b. In deze scriptie staat de notie "autonomie" (en daarmee ook "engagement") centraal. c. In dit onderzoek gaat de aandacht uit naar het verwerven van lexicaal en morfologisch geslacht door jonge eentalige en tweetalige Turks-Nederlandse kinderen. d. Mijn onderzoek naar vogels in de Middelnederlandse literatuur is grotendeels gebaseerd op een Duits onderzoeksproject met de naam Tiere in der Literatur des Mittelalters. e. In hoofdstuk twee behandel ik het begrip "autonomie" aan de hand van de filosofie van Immanuel Kant, de grondlegger van de moderne autonomiegedachte. f. In dit onderzoek beperk ik mij tot de romans die na de Tweede Wereldoorlog verschenen. De andere romans laat ik hier buiten beschouwing. 5.1.4 a. In dit onderzoek zal op een tot nu toe nauwelijks besproken onderdeel van haar schrijverschap worden ingegaan: literaire autonomie. Door het model van literaire autonomie toe te passen op Haasse, wordt er een nieuw licht geworpen op Haasses schrijverschap. Dit onderzoek is dus een aanvulling op de bestaande literatuur over Haasse. b. Uit onderzoek (Van der Velde 2003, 2004) komt naar voren dat eentalige Nederlandse kinderen pas op een relatief late leeftijd het geslachtsysteem hebben verworven, zo rond het zesde levensjaar. De vraag is hoe de verwerving van het Nederlandse geslachtsysteem eruit ziet voor kinderen die op jonge leeftijd naast het Nederlands een andere taal leren. c. In onderzoek naar de verwerving van geslacht door tweetalige kinderen is tot nu geen aandacht geweest voor de verwerving van morfologisch geslacht. Onder morfologisch geslacht wordt het geslacht verstaan dat bepaald wordt door suffixen of in samenstellingen door het rechterdeel van het gelede woord. d. De vraag is welke verwervingsstadia tweetalige kinderen doorlopen, wanneer het morfologisch geslacht aangaat. Dit onderzoek is om die reden gericht op de verwerving van het Nederlandse geslachtsysteem. 5.1.5 a. Allereerst ga ik aan de hand van Žižek in op het onderscheid tussen subjectief en objectief (symbolisch en systemisch) geweld. Vervolgens maak ik een onderverdeling in de drie soorten geweld – subjectief, systemisch en symbolisch geweld – waarbij ik per geweldsvorm de link leg met andere filosofen en hun beschouwingen op geweld. De filosofen die daarbij respectievelijk de revue passeren zijn Walter Benjamin, Michel Foucault, Judith Butler en Maurice Blanchot. b. Ik heb gekozen voor etnografie als onderzoeksmethode. Dit komt aan de orde in hoofdstuk 3, waarin ik de voor- en nadelen van kwantitatief onderzoek en kwalitatief onderzoek op een rij zet en mijn keuze voor etnografie beargumenteer. c. De romans van Verhelst die ik in het tweede gedeelte van mijn scriptie aan een uitgebreide analyse zal onderwerpen zijn respectievelijk Vloeibaar harnas (1993), Tongkat. Een verhalenbordeel (1999) en Zwerm (2005). d. In de generatieve taalwetenschap wordt een onderscheid gemaakt tussen de grammatica en de productie van een kind, een onderscheid dat ook bekend staat als competence versus performance (Chomsky 1965). In hoofdstuk 4 wordt hier op ingegaan. 5.1.6 a. In het eerste gedeelte van het theoretische kader kwamen aan de hand van Žižek, Benjamin, Foucault, Butler en Blanchot diverse filosofische theorieën over geweld aan de orde. In dit tweede hoofdstuk zullen hun theorieën gekoppeld worden aan de (structuralistische) narratologie, zoals die in Literair Mechaniek (1999) beschreven wordt. b. Zoals ik in het narratologische gedeelte van het theoretisch kader stelde, impliceert het vertellen behalve symbolisch ook systemisch geweld. In het onderstaande zal ik kort aandacht besteden aan het eventuele (verzet tegen het) systemisch geweld van het vertellen in Vloeibaar harnas. c. Uit het vorige hoofdstuk is gebleken dat er in de literaire kritiek een discussie gaande is over de autonomie van de literatuur. d. In de volgende hoofdstukken ga ik dieper in op Bouazza’s opinieartikelen, de meer politieke statements die hij maakt in de interviews en zijn status als publieke figuur. Dit doe ik aan de hand van de theorieën over intellectualisme en engagement die ik in het eerste deel uiteenzette e. Om een beter beeld te krijgen van de context waarin de naoorlogse literatuur tot stand kwam beschrijf ik eerst kort de verhouding tussen de joden en de niet-joden na de oorlog. f. In de volgende hoofdstukken zal ik de vooronderstelling dat critici Bouazza’s werk op andere (namelijk sociologische of etnische) voorwaarden dan zuiver literaire beoordeeld wordt aan de werkelijkheid toetsen. g. In hoofdstuk één wees ik erop dat van intellectuelen verwacht wordt dat zij een ongebonden en objectief bestaan leiden. Mannheim zag dit ideaal verwezenlijkt in de ‘freischwebende Intelligentz’. h. Op die verwijzing(en) naar 11 september 2001 kom ik later terug in de bespreking van de tijd in de roman. 5.1.7 Er zijn verschillende mogelijkheden. Hieronder vind je de oorspronkelijke zinnen: a. Onder identiteit versta ik in navolging van Khleif (1980) de sociale ruimte van een persoon die wordt afgebakend door groepsgrenzen. b. Goddelijk geweld kan worden opgevat als een vorm van geweld dat onafhankelijk van het recht opereert. c. Verhalen kunnen worden beschouwd als structuren die een aantal vaste en tevens met elkaar samenhangende elementen bezitten. (Van Boven & Dorleijn 2003: 37) d. De "fabel" is dat wat daadwerkelijk gebeurt, de logisch-chronologische loop der gebeurtenissen. Onder "sujet" wordt de volgorde van de gebeurtenissen verstaan zoals die in het verhaal wordt gegeven oftewel de ordening waarvan de lezer kennisneemt en die niet altijd chronologisch is. Het begrippenpaar "fabel" en "sujet"wordt in andere verhaaltheoretische modellen ook wel aangeduid met story en plot, story en discourse of histoire en récit. (Van Boven & Dorleijn 2003: 241) 5.1.8 a. Nu de drie romans van Verhelst aan een uitgebreide analyse zijn onderworpen is het mogelijk om via de antwoorden op de subvragen een overkoepelend antwoord te geven op de hoofdvraag: "Welke vormen van geweld spelen een rol in de romans van Peter Verhelst?" b. Aan de hand van bovenstaande antwoorden op de verschillende subvragen kan nu geconcludeerd worden dat er in Vloeibaar harnas, Tongkat. Een verhalenbordeel en Zwerm sprake is van subjectief geweld, (verzet tegen) systemisch geweld en van (verzet tegen) symbolisch geweld. c. De notie "autonomie" is altijd een omstreden begrip gebleven. Dat het ook vandaag de dag nog actueel is, is wel gebleken uit de discussie over "autonomie en engagement" in de literaire kritiek. Deze discussie liet duidelijk zien hoe actueel en omstreden het begrip "autonomie" nog is. d. In dit onderzoek ging de aandacht uit naar de verwerving van lexicaal en morfologisch geslacht bij eentalige Nederlandse kinderen en tweetalige Turks-Nederlandse kinderen. e. Uit de resultaten omtrent lexicaal geslacht blijkt dat de eentalige kinderen in verhouding tot de tweetalige kinderen hoger scoren op het correct gebruik van het nonneuter lidwoord. f. De verwachting dat er verschil gevonden zal worden tussen eentalige en tweetalige kinderen bij de verwerving van lexicaal geslacht van ongelede woorden, wordt door de resultaten bevestigd. g. Een mogelijke oorzaak voor deze resultaten is de rol die de input speelt bij de verwerving van lexicaal geslacht. h. Het zou zinvol zijn onderzoek te doen naar de knowledge en performance van oudere tweetalige kinderen dan in dit onderzoek getest zijn, om na te kunnen gaan vanaf welke leeftijd de kennis die de oudere tweetalige kinderen hebben, terug te vinden is in hun productie. i. Vervolgonderzoek naar de verwerving van grammaticaal geslacht zou kunnen uitwijzen of tweetalige Turks-Nederlandse kinderen fossiliseren in het gebruik van nonneuter lidwoorden voor neuter woorden. j. De resultaten laten zien dat er een duidelijk ontwikkeling is wanneer het gaat om de verwerving van het lidwoord de door eentalige en tweetalige kinderen, de jongste groep (3;0-3;10) en middelste groep (5;0-5;2) verschillen significant van elkaar. Een andere bevinding is dat zowel eentalige als tweetalige kinderen de overgeneraliseren, zij gebruiken de waar het meer gepast is. 5.2.1 a. De modale partikels wel, maar en dan worden het meest gebruikt door de NT2- sprekers (respectievelijk 3.3, 2.8 en 1.9 per duizend woorden), terwijl moedertaalsprekers dan, dus en eens het vaakst gebruiken. b. Geen van de deelnemers aan het onderzoek gebruikt alle onderzochte modale partikels. Sprekers 3 en 5, de sprekers met het hoogste geschatte NT2-niveau, gebruiken ook de meeste modale partikels, respectievelijk tien en negen verschillende. Daarnaast gebruiken ze de partikels die ook door andere NT2-sprekers worden gebruikt veel frequenter. c. Aangezien de tekst in een prentenboek niet enkel uit woorden (geschreven taal) maar ook uit prenten bestaat, maak ik voor de vertaalanalyse gebruik van een zogenaamde multimodale tekstanalyse. d. Binnen de sociosemiotiek wordt elke vorm gezien als een semiotic resource, namelijk een middel of vorm die een bepaald betekenispotentiaal kan krijgen binnen een bepaalde context. e. Voorafgaand aan mijn vertaalanalyse geef ik nu eerst een kort overzicht van hoe ideationele en interpersonele betekenissen kunnen gerealiseerd worden in woord en beeld. In mijn overzicht ga ik voornamelijk in op de principes en analysecategorieën die relevant zijn voor mijn vertaalanalyse. f. Een close up kan gebruikt worden om een meer intieme relatie tussen tekst en lezer uit te drukken. Deelnemers die worden afgebeeld in volledige figuur die minder dan de helft van de bladzijde in beslag neemt, lijken daarentegen eerder op verre symbolische afstand van de lezer te staan. g. Nederland is de Poolse gemeenschap de afgelopen tien jaar een aanzienlijke en onmiskenbare minderheid geworden; van de circa 200.000 in Nederland geregistreerde Midden- en Oost-Europeanen oftewel MOE-landers zijn er plusminus 136.000 afkomstig uit Polen. Desondanks is het reële aantal Polen in Nederland moeilijk te meten wegens niet-geregistreerde en tijdelijke verblijven. Het is dan ook een relevante vraag welk(e) heterobeeld(en) of stereotypen over Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten in de Nederlandse nieuwsmedia en het politieke discours bestaan. Er wordt eveneens nagegaan of het onderzoekscorpus gekenmerkt is door een ‘euro-oriëntalistisch discours’, i.e. een intra-Europese tegenstelling tussen West en Oost-Europa door het gebruik van stereotypen. h. Enerzijds hebben Britse mediateksten morele paniek over Midden-en Oost-Europese arbeidsmigranten gecreëerd; met name populaire en conservatieve bladen hebben de arbeidsmigrant voorgesteld als een bedreiging voor de sociale zekerheid, het onderwijs en de arbeidsmarkt. Anderzijds hebben centrum-en progressieve kranten arbeidsmigranten erkend als ambitieuze en nuttige individuen. i. De arbeidsmigratie heeft geleid tot neologismen in het jargon van overheidsinstellingen en werkgevers-en werknemersorganisaties. Zo beschrijft een “Polen-CAO” de tewerkstellingsvoorwaarden voor tijdelijke arbeidsmigranten. j. Waar Mulisch op een gegeven moment zijn schrijverschap op het spel zette, daar zette Claus liever zijn betrokkenheid op het spel. Voor Mulisch was het een ideologische aangelegenheid, voor Claus – op enkele momenten na – in de eerste plaats een artistieke. Ondanks – of misschien wel dankzij – deze verschillen gingen de twee schrijvers een samenwerking aan. k. Een vervolgvraag die ook nog eens aan de orde zou moeten komen is die naar eventuele volgordes in het aanleren van de verschillende betekenissen van de modale partikels. Het onderhavige corpus is daarvoor echter veel te klein. 5.2.2 a. Eerder werd al aangetoond hoe Bruna’s beeldstijl binnen de traditie van het toenmalige modernisme en functionalisme geplaatst kan worden. b. In een beschouwing achteraf beweerde Mulisch dat de samenwerking harmonieus verliep. c. Mulisch benadrukt in dit citaat dat de politieke opvattingen van Claus en hemzelf gelijk waren. d. Bovendien stipt hij kort het probleem aan dat in het hele proces centraal zou komen te staan: hoe zouden artistieke en politieke opvattingen zich tot elkaar moeten verhouden? e. Mulisch en Claus pleitten voor een collectief, revolutionair schrijverschap. f. De wat oudere auteurs bagatelliseren de ernst van de onderneming en beschouwen haar als het 'slotconcert van de jaren zestig', als het eindpunt van hun geëngageerde schrijverschap. g. De schrijvers vroegen zich af welke rol er in de samenleving voor hen was weggelegd. h. Benoît Denis laat zien dat deze geëngageerde schrijvers voortdurend worstelen met hun positie ten opzichte van de geautonomiseerde literaire praktijk. i. Frans Ruiter en Wilbert Smulders onderscheiden drie verschillende dimensies van autonomie. j. Door anders te zijn, belichaamt de kunst een plaats buiten de orde. Adorno spreekt dan ook over de 'duel essence of art': zij is autonoom én zij is een sociaal feit. k. Mulisch stelt vast dat het lot van de Commune nog altijd boven het hoofd van Cuba hangt. l. De minister beargumenteerde dat de overheid zich niet zou moeten mengen in het artistieke proces. m. Er werd, zoals Adlington betoogt, allerminst gebroken met de tegenstelling tussen avant-garde en kitsch. 5.2.3 a. In dit artikel wil ik de Zweedse vertaling van het Nederlandse prentenboek Nijntje in de sneeuw (1963) van Dick Bruna onderzoeken. b. De centrale vraagstelling voor dit artikel is dus tweedelig en luidt als volgt: […]. c. De Pool heeft een reputatie van onverantwoord rijgedrag en onbetaalde verkeersboetes, hetgeen niet strookt met het Nederlandse zelfbeeld van betrouwbaarheid en transparantie. d. Dat vooral poëzie en toneel in de jaren zestig geschikt leken om zijn behoefte als schrijver te vervullen, blijkt wel uit het feit dat Claus in deze jaren weinig prozawerken publiceerde. e. Uit de resultaten van het onderzoek komt duidelijk naar voren dat de onderzochte NT2-sprekers modale partikels gebruiken, zij het in verschillende mate. f. Het onderzoek was erop gericht, een beeld te krijgen van de verwerving van Nederlandse modale partikels door nietmoedertaalsprekers. Het beperkte zich tot de volgende vijftien modale partikels: alleen, dan, dus, eens, even, maar, misschien, nog, nu/nou, ook, pas, soms, toch, wel en zeker. Alle onderzochte modale partikels worden veelvuldig genoemd in de relevante literatuur. g. Toen er begin jaren zeventig weer een roman van Claus verscheen, viel op dat zijn pleidooi voor iets verstaanbaars niet langer gold. Schaamte werd als ontoegankelijk proza ervaren. h. De eerste verhaallijn is gebaseerd op het verhaal uit Mozarts opera Don Giovanni. i. Met deze uitspraak wordt verwezen naar de uitlating van PVV-voorzitter Geert Wilders die in 2006 vreesde voor een "tsunami van islamisering". j. De G4 bestaat uit de vier grootste gemeenten in Nederland: Den Haag, Utrecht, Amsterdam en Rotterdam. 5.2.4 a. Er is nog nauwelijks onderzoek gedaan/verricht naar het gebruik van modale partikels door sprekers van het Nederlands als Tweede Taal. b. In dit artikel wordt verslag gedaan van onderzoek van spontane spraak van tweedetaalsprekers van het Nederlands. Daarbij staan de volgende onderzoeksvragen centraal. c. Het is niet uitgesloten dat NT2-sprekers die dit soort uiterst nuttige combinaties gebruiken ze als geheel aangeleerd hebben zónder dat ze precies alle details van het modale gebruik van maar kennen. Nader onderzoek zou hier licht op moeten werpen. d. Een vervolgvraag die ook nog eens aan de orde zou moeten komen is die naar eventuele volgordes in het aanleren van de verschillende betekenissen van de modale artikels. e. Nijntjes visuele vormgeving werd eerder al in verband gebracht met de theorie over neontenie van de etoloog Konrad Lorenz. f. De conventies van de literaire autonomie lijken haaks te staan op de behoefte een expliciete geëngageerde boodschap uit te dragen. g. Aan de basis van het collectieve kunstwerk Reconstructie lag een gedeelde ervaring. h. Men probeerde met de opera bepaalde wantoestanden aan de kaak te stellen. i. Als het inderdaad zo is dat sommige partikels zoals maar en wel gemakkelijker te verwerven zijn dan andere, dan valt te overwegen om de ‘gemakkelijke’ eerder aan te bieden dan de ‘moeilijke’, en in een latere fase van het onderwijs extra aandacht te besteden aan de ‘moeilijke’. j. Verder onderzoek is nodig om conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de moeilijkheidsgraad van individuele modale partikels. k. De prominentie van Nijntjes hoofd benadrukt meteen ook de contactzoekende blik die een centrale rol spelen in de prenten van Bruna. l. Door gebruik te maken van een multimodale vertaalanalyse heb ik in dit artikel aangetoond dat hoewel de prenten dezelfde zijn in vertaalde prentenboeken, er toch verschillende kindbeelden kunnen worden uitgedrukt in bron- en doeltekst. 5.2.5 a. Het vertaalproces wordt steeds gestuurd en beïnvloed door zogenaamde vertaalnormen. Dit zijn de normen die bepalen in hoeverre de doeltekst mag afwijken van de brontekst en in hoeverre de tekst gemanipuleerd kan worden om tegemoet te komen aan de normen en de eisen van de doelcultuur. b. De verschillende vertaalanalyses van de boeken over Pippi Langkous van de Zweedse Astrid Lindgren kunnen als voorbeeld bij uitstek dienen. c. Tot op heden heeft de vertaalwetenschap zich voornamelijk beziggehouden met de analyse van geschreven teksten. In het kader van de steeds groeiende digitale en multimediale samenleving is er tijdens de laatste jaren binnen de linguïstiek en het tekstonderzoek ook steeds meer aandacht gekomen voor de analyse van teksten die niet enkel uit geschreven taal bestaan, maar ook uit beeld en/of gesproken taal. d. Al deze sociosemiotische principes liggen ook aan de basis van de systemisch-functionele grammatica (SFG) die door Halliday ontwikkeld werd voor de ‘talige taal’ en die vervolgens door Kress en Van Leeuwen (2006) werd toegepast op beeld. e. Met de eerste dichtregel verwijst hij naar de verwoestende kracht van de atoomboom, en met de volgende regel refereert hij aan de schadelijke effecten van een ontploffing op ongeboren kinderen. f. Op grond van eerder onderzoek is het aannemelijk dat tweedetaalsprekers van het Nederlands moeite zullen hebben met het verwerven van modale partikels. g. In de loop van de negentiende eeuw verwierven schrijvers een autonome positie. h. Geëngageerde schrijvers worstelen voortdurend met hun positie ten opzichte van de "geautonomiseerde literaire praktijk". i. Lijnrecht tegenover de opvatting van Sartre staan de ideeën van Theodor Adorno.