1. Fonetische transcriptie Bij de transcriptie moet je niet allen de juiste fonetische tekens kennen maar let er ook op dat er tijdens de spraak bijvoorbeeld de stemhebbende eindconsonatnen stemloos worden. Dus hond spreek je uit als [hɔnt]. Verder moet je op de fonologische processen van assimilatie van stem letten, dus op de straat is niet *[ɔp dɘ stra:t] maar wel [ɔb dɘ stra:t]. Bekijk nog eens de handout Fonologische processen. Ook b.v. als je zegt ik zie is het dan [ɪk si:] en niet *[ɪg zi:]. 2. Gespannen klinkers Ten eerste zijn klinkers ofwel gespannen of ongespannen niet *gespannend. Dit is een criterium dat de lange vocalen betreft, namelijk: [eː], [oː] [y]en [øː]: Dankzij de gespannenheid veranderen de vocalen vooral in het Nederlands-Nederlands van kleur. Dus de lange gespannen vocalen verschillen van hun korte tegenhangers ten eerste in de lengte en ten tweede in de kleur. 3. Sonorant vs. obstruent Obstruenten, zoals het woord ook logisch laat zien, zijn die klanken – consonanten – waarbij een obstructie (hindernis) Tsjechisch equivalent: (https://slovnik-cizich-slov.abz.cz/web.php/slovo/obstrukce plaatsvindt. Sonorante klanken – zowel enkele medeklinkers als alle klinkers zijn – worden zo gevormd dat er ofwel geen obstructie is of is die niet expliciet. Verder zijn ze melodieus (wat ook de betekenis van het woord met zich meebrengt) 4. Beschrijving van klanken Dit onderdeel was bij iedereen problematisch ook al is dit stof van het eerste semester van het eerste jaar. Dus: hoe beschrijf je een klank: zie ppt Les 3 – Klinkers van het Nederlands, slide 5. Voorbeelden: /u/ - NL: hoge (of gesloten) korte geronde achterklinker - verticaal (hoog – halfhoog – midden – halflaag – laag of gesloten – halfgesloten – midden – halfopen – open) dan lengte en dan gerond/ongerond en dan horizontaal (voor, midden of achter) Bij de verticale beschrijving kies je één van de systemen. Je zegt dus niet * hoge gesloten geronde achterklinker. /p/ - stemloze bilabiale plosief - stemloos of stemhebbend, dan zeg je waar de obstructie plaatsvindt (bilabiaal, labiodentaal enz.) en dan zeg je hoe de obstructie plaastvindt (plosief, fricatief enz) Let op: - een korte vocaal kan niet gespannen zijn - een vocaal is altijd stemhebbend dat vermeld je dus niet - als een vocaal een “middenvocaal” is kan hij geen “achtervocaal” zijn