Cees Nooteboom Het volgende verhaal Amsterdam Uitgeverij De Arbeiderspers bij haar in de trein, en na een uur was het ook mijn tijd om te gaan. Alles zag er anders uit, de brugleuning längs de gracht, de trap in het Cen-traal Station, de weilanden längs de spoorbaan, ze leken ineens op een onaangename manier van zichzelf bezeten te zijn, de onnozelste dingen hadden me van alles te verteilen, de wereld van de voorwerpen had het op mij gemunt, ik was dus een gewaarschuwd man toen ik de le-raarskamer binnenging. De eerste die ik zag was Arend Herfst, en hij zat op mij te wachten. Voor ik de deur weer uit kon gaan stond hij al bij me. Hij stonk naar drank en had zieh niet geschoren, dat soort dingen schijnt altijd op dezelfde manier te moeten verlopen. De volgende stap is beetpakken, over je heen hangen, aanje klerett sjorren, schreeuwen. Dan hoort er iemand t komen die de zaak sust, de partijen Scheidt, ei tussen gaat staan. Die kwam dus niet. 'Herman Mussert, wij gaan samen praten. heb je heel veel te verteilen.' 'Nu niet, straks, ik heb een klas.' 'Jouw klas kan me geen reet schelen, jij hier.' Nog niet vaak vertoond, een leraar die? andere leraar achternazit. Ik haalde mijn net, probeerde zo waardig mogelijk naar H te gaan, maar hij sleurde me er weer uit. Ik I me los en vluchtte de speelplaats op. Voor het Spektakel was dat briljant gekozen, want nu kon de hele school van achter de ramen zien hoe ik in elkaar werd geslagen. Alle hoeken laten zien, zo heet zoiets geloof ik. Zoals gewoonlijk kon ik weer van alles tegelijk, vallen, opkrabbelen, bloeden, toch nog wat terugslaan, het getier re-gistreren dat uit die wij dopen kalfskop kwam tot ik die ook niet meer zag omdat hij mijn bril had afgeslagen. Ik tastte in het rond tot ik het be-kende voorwerp weer in mijn hand gedrukt kreeg. 'Hier is je bril, lul.' Toen ik hem weer op had was alles veran-derd. Achter alle ramen zag ik de witte gezich-ten van de leerlingen, mombakkesen met een uitdrukking van geheime vreugde. Het was ook niet gering wat er te zien was: een reusachtig ste-nen schaakbord met vijf figuren, waarvan er twee stilstonden, want terwijl de rector zieh naar mij toe bewoog liep Maria Zeinstra naar Arend Herfst die zelf weer in de richting van Lisa d'India liep. Op hetzelfde ogenblik dat de rector bij mij was aangekomen had Herfst Maria Zeinstra met zo'n zwaai opzij gegooid dat ze struikelde. Voor ze was opgestaan had de rector al gezegd: 'Meneer Mussert, u heeft zieh hier volkomen onmogelijk gemaakt', maar tegelij- 111. ( 11 I ! .Ill I I III kertijd had Herfst d'India bij haar arm gegrepen en begon hij haar mee te trekken. 'Arend!' Dat was de stem die die ochtend nog tegen mij gezegd had dat ze bij me wilde komen wo-nen. Nu stond alles Stil. Ik werd boven die be-vroren scene uitgetild, en van boven zag ik het, of ik er niet bij hoorde: de oudere man met het vertrokken gezicht die zijn vingers opgeheven had naar de bloedende man die tegen de muur stond, de roodharige vrouw midden in de open mimte, de andere man die op zijn benen zwaai-de en het meisje dat hij in een houdgreep leek te hebben. En in die stilte klonk dat ene idiote woord waarmee de leerlingen mij altijd be-noemden. 'Sokrates.' Het wilde iets, dat woord. Het klaagde en wilde niet van die speelplaats verdwijnen, het hing er nog toen degene die het geroepen of gezegd of gefluisterd had allang weg was, meege-sleurd in een auto die een paar kilometer ver-derop tegen een vrachtwagen zou botsen. En nee, naar de begrafenis ben ik niet geweest, en ja, natuurlijk had Herfst alleen maar zijn benen ge-broken. En nee, van Maria Zeinstra heb ik nooit meer iets gehoord, en ja, Herfst en ik zijn alle twee ontslagen, en het echtpaar Autumn geeft ergens les in Austin, Texas. En nee, ik heb nooit meer les gegeven, en ja, ik ben de schrijver geworden van Dr. Strabo's veelgevraagde reisgid-sen, waarmee menige Nederlander zieh in het gevaarlijke buitenland waagt. Heel zelden ont-moet ik wel eens een oud-leerling. Een vreselij-ke volwassenheid heeft bezit van hun gezicht genomen, de twee namen die boven hun hoof-den zweven spreken ze nooit uit. Ik ook niet. Peter Harris kwam naast me staan. 'Ik dacht dat je daglicht haatte,' zei ik. Hij rook naar drank, zoals Arend Herfst die ochtend. De wereld is één nooit ophoudende refe-rentie. Maar hij sloeg me tenminste niet. Hij hield zijn flacon naar me op, en ik weigerde. 'We naderen land,' zei hij. Ik keek naar de horizon, maar ik zag niets. 'Daar moet je niet kijken. Hier beneden.' Hij wees op het water. De hele reis was het grijs geweest, of blauw, of zwart, of alles tegelijk. Nu was het bruin. 'Zand uit de Amazone. Slijk.' 'Hoe weet je dat?' 'Ik ben hier eerder geweest. En we hebben zuidwest gevaren. Over een paar uur zie je Bělém. Altijd een goed idee van die Portugezen ge-vonden. Je gaat weg uit Bělém, je komt aan in 116 117