1 RICHTLIJNEN BACHELOREXAMEN EN -SCRIPTIE NEDERLANDSE TAAL EN LITERATUUR VANAF ACADEMISCH JAAR 2019-2020 Vooraf Hieronder geven we informatie over het bachelorexamen voor studenten Nederlandse taal en literatuur. Ook zetten we een aantal afspraken en deadlines in verband met de scriptie op een rij. Algemene, facultaire richtlijnen in verband met het afsluiten van je bacheloropleiding vind je op de website van de Masaryk Universiteit. Je vindt daar tevens een overzicht met deadlines en informatie over de formele vereisten van afstudeerscripties. We raden je aan die goed door te nemen vooraleer je onderstaande richtlijnen leest! Het bachelorexamen Het bachelorexamen Nederlandse taal en literatuur bestaat uit een schriftelijk en mondeling gedeelte. Het schriftelijke examen omvat: 1. Een vertaling 2. Een betoog Tijdens het mondelinge gedeelte komen de volgende onderdelen aan bod: 3. De verdediging van de scriptie 4. Nederlandse taalkunde 5. Nederlandse literatuur 6. Land en volk Nederland/België Hieronder wordt per onderdeel een woordje uitleg gegeven. 1. De vertaling Je krijgt een korte tekst in het Tsjechisch die naar het Nederlands moeten worden vertaald. Je mag papieren woordenboeken gebruiken; elektronische hulpmiddelen zijn niet toegestaan. Je moet zelf voor woordenboeken zorgen. De vertaling wordt beoordeeld op inhoud, grammatica, lexicaal niveau en stijl. 2. Het betoog Er worden drie stellingen gegeven waaruit je er één kiest. Op basis van deze stelling schrijf je een betoog, d.w.z. een argumentatieve tekst die uit de volgende onderdelen bestaat:  Een inleiding, waarin de stelling wordt geparafraseerd en een standpunt (vóór, tegen of genuanceerd) wordt ingenomen.  Een middenstuk, waarin argumenten worden gegeven.  Een conclusie, waarin het standpunt (in andere woorden) wordt herhaald. 2 Het betoog wordt beoordeeld op inhoud, cohesie, grammaticale en lexicale correctheid, spelling en stijl. Je dient op niveau B2 volgens het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen (ERK) te presteren. 3. De verdediging van de scriptie Als de scriptie op tijd en volgens de richtlijnen wordt ingediend, wordt de scriptie door de begeleider en opponent gelezen en beoordeeld. Uiterlijk vijf dagen vóór het bachelorexamen plaatsen zij hun scriptiebeoordeling (“posudek”) online. Op basis daarvan bereid je de verdediging voor. Je hoeft je scriptie niet voor te stellen aan de hand van een (powerpoint)presentatie. Wel is het de bedoeling dat je ingaat op de kritiekpunten en de vragen die in de scriptiebeoordelingen aan de orde werden gesteld. De uitgeprinte beoordelingen en je voorbereiding mag je meenemen naar het examen. 4. Land en volk Nederland/België In dit onderdeel wordt getest of je over een goede kennis van de geschiedenis en realia van de Lage Landen beschikt. Er wordt gevraagd een uiteenzetting te geven over een onderwerp dat tijdens de colleges Land en volk Nederland en Land en volk België aan bod kwam. Een lijst van mogelijke thema’s wordt hieronder verstrekt (zie Bijlage 1 – onderwerpen Land en volk Nederland/België). Op het examen trek je één thema waarover je een praatje houdt. Je krijgt daarvoor een paar minuten voorbereidingstijd. 5. Nederlandse taalkunde Je krijgt op voorhand een lijst met onderwerpen die verschillende vakken bestrijken (zie Bijlage 2 – onderwerpen Nederlandse taalkunde): Fonetiek en fonologie, Inleiding tot taalkunde, Morfologie, Syntaxis en Geschiedenis van het Nederlands. Op het examen trek je één thema waar je een uiteenzetting over houdt; hiervoor krijg je enkele minuten voorbereidingstijd. Je moet kunnen laten zien dat je de leerstof die tijdens je opleiding aan bod kwam goed beheerst en dat je in vlot en correct Nederlands een uiteenzetting kan geven over het gekozen onderwerp. 6. Nederlandse literatuur De vragen over literatuur zijn gebaseerd op een lectuurlijst met twintig boeken die je in het Nederlands dient te lezen. Achttien boeken zijn opgegeven; de andere twee titels kies je zelf. De lectuurlijst met verdere instructies is hieronder te vinden (zie Bijlage 3 – lectuurlijst). De bedoeling is dat je de twintig werken niet alleen grondig leest maar ook in staat bent ze te situeren in de Nederlandse literatuurgeschiedenis en cultuurhistorische context. Je kan daarvoor een beroep doen op het materiaal dat werd verstrekt tijdens de colleges literatuur én extra secundaire literatuur. Op het examen trek je een fiche met vragen over één van de titels. Eerst wordt een fragment gegeven dat je moet kunnen identificeren en situeren in het boek. Voorts worden vragen gesteld over inhoudelijke en narratologische aspecten van het gekozen werk. Daarnaast kan je ook kennis- en begripsvragen verwachten over het oeuvre van de auteur, de stroming waarin het werk wordt geplaatst, gelijkenissen en verschillen met andere werken op de lectuurlijst, enz. 3 De bachelorscriptie Verloop consultaties Je bespreekt op voorhand het onderwerp en de vraagstelling van je scriptie met één van je docenten die je bij het schrijven van je scriptie zal begeleiden. Het is de bedoeling dat je regelmatig bij je scriptiebegeleider op consultatie gaat. In de eerste fase maak je een afspraak met je begeleider om het thema en de vraagstelling van je scriptie te bespreken. Daarna leg je een eerste ontwerp van je scriptie voor. Daarin omschrijf je de centrale vraagstelling. Je geeft een overzicht van bronnen die je nodig hebt om jouw vraagstelling te beantwoorden. Ook zet je op papier hoe je daarbij te werk wil gaan (de methodologie) en welk theoretisch kader je zal hanteren. Op basis daarvan kan jouw scriptiebegeleider tips geven en kan je een meer gedetailleerde hoofdstukindeling uitwerken. Deze geef je vóór het schrijfproces af. Het is namelijk van belang om op voorhand een idee te hebben wat je in welk onderdeel gaat behandelen. Ten slotte dien je (hoofd)stukken in ter correctie en bespreking. Het verdient de voorkeur om telkens één hoofdstuk of een deel van een hoofdstuk in te leveren, zodat je rekening kan houden met de suggesties van je scriptiebegeleider wanneer je de andere stukken schrijft. Het uitwerken van een vraagstelling en het schrijven van een scriptie kost tijd. Het is daarom raadzaam om minstens drie maanden vóór de deadline het eerste ontwerp voor te leggen. Afspraken In samenspraak met je scriptiebegeleider bepaal je wanneer je het eerste ontwerp, de hoofdstukindeling en de eerste versies van je hoofdstukken indient. Het is belangrijk dat je je aan de afspraken houdt. Het is niet toegestaan om de scriptie in te dienen zonder de bovenvermelde tussenstappen. Je scriptiebegeleider moet minstens drie weken vóór de deadline de eerste versie van alle hoofdstukken hebben ingezien én goedgekeurd! Je begeleider moet je scriptie aankondigen in het Informatiesysteem (zie “Rozpisy témat”). Als je van plan bent om een scriptie in te dienen, moet je daarom tijdig het thema van je scriptie doorgeven. Dit gebeurt, zoals aangegeven, in samenspraak met je begeleider. Wil je afstuderen in januari, dan doe je dit op zijn laatst eind oktober. Ben je van plan om in juni of september af te studeren, dan moet vóór eind maart alles in orde zijn. Zie ook de richtlijnen en deadlines op de website van de faculteit. Je kunt overigens later nog het thema en de titel wijzigen. Omdat je als student Nederlandse taal en literatuur zelf een thema kunt voorstellen in samenspraak met je begeleider, spreken we af dat je de volgende gegevens via e-mail doorstuurt:  De (voorlopige) titel in het Nederlands en het Engels  Een korte omschrijving van de doelstelling (in het Nederlands)  Een selectie van de belangrijkste bronnen (ca. 5 bronnen) 4 Deadlines Onderstaande deadlines gelden voor de “grote scriptie” (bakalářská diplomová práce). Wie een “kleine scriptie” (bakalářská oborová práce) schrijft, overlegt over de deadlines met zijn/haar scriptiebegeleider. Omdat je begeleider tijd nodig heeft om je scriptie te lezen en feedback te geven, is er tevens een deadline bepaald voor het indienen van de allerlaatste scriptiestukken. Dit kunnen afzonderlijke hoofdstukken zijn die nog niet eerder werden bekeken of de voorlaatste versie van de scriptie als geheel. De deadlines voor het indienen van de definitieve scriptie zijn facultair bepaald; er zijn geen uitzonderingen mogelijk. De definitieve versie van de scriptie moet je in het Informatiesysteem uploaden. Daarnaast dien je ook twee ingebonden exemplaren in voorzien van een handtekening. Die lever je in op het secretariaat van de afdeling ÚGNN. Deadlines voor het bachelorexamen in januari 10 november: laatste scriptiestukken / voorlaatste versie scriptie 30 november: definitieve versie scriptie in het IS-systeem én uitgeprint Deadlines voor het bachelorexamen in juni 10 april: laatste scriptiestukken / voorlaatste versie scriptie 30 april: definitieve versie scriptie in het IS-systeem én uitgeprint Deadlines voor het bachelorexamen in september 10 juni: laatste scriptiestukken / voorlaatste versie scriptie 30 juni: definitieve versie scriptie in het IS-systeem én uitgeprint 5 Bijlagen Bijlage 1 – onderwerpen Land en volk Nederland/België Per vak werden tien onderwerpen geselecteerd. Het is de bedoeling dat je over deze thema’s een coherente uiteenzetting kunt geven waarin de belangrijkste elementen die we tijdens de colleges en in artikelen gezien hebben aan bod komen. Het gaat om de leerstof die werd behandeld in deze vakken:  NI02_04 Dějiny a reálie Nizozemska  NI02_08 Dějiny a reálie Belgie Land en volk Nederland 1. De strijd tegen het water: rampen en projecten 2. Willem van Oranje & de Opstand 3. De Republiek in de Gouden Eeuw 4. Het Nederlandse koningshuis 5. Nederland & de Tweede Wereldoorlog 6. Kolonisatie en dekolonisatie van Indonesië 7. Kolonisatie en dekolonisatie van Suriname + de voormalige Nederlandse Antillen 8. Verzuiling & religie 9. De multiculturele samenleving & de politiek 10. Het softdrugsbeleid Land en volk België 1. Het Graafschap Vlaanderen & de Guldensporenslag 2. De Vlaamse Primitieven & de Antwerpse schilderschool 3. Het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden & de Belgische Revolutie 4. De Vlaamse Beweging 5. De Congo-Vrijstaat & Belgisch-Congo 6. Het Belgische koningshuis 7. België & de Eerste Wereldoorlog + de IJzertoren 8. België & de Tweede Wereldoorlog + de Koningskwestie 9. Het ontstaan van de taalgrens & de taalsituatie in België 10. Vlaams-nationalisme in de politiek & de discussie over de splitsing van België 6 Bijlage 2 – onderwerpen Nederlandse taalkunde De leerstof die wordt geëxamineerd, werd behandeld in de volgende vakken:  NI01_02 Obecná fonetika a fonologie  NI01_05 Úvod do studia nizozemského jazyka  NI03_30 Fonetika nizozemštiny v teorii a praxi  NI02_02 Morfologie  NI02_06 Syntax nizozemštiny  NI03_04 Historický vývoj nizozemštiny Hieronder volgt een overzicht van onderwerpen waarover de student een uiteenzetting moet kunnen geven. Fonetiek & fonologie 1. Fonologische theorie, verhouding tussen fonetiek en fonologie (basisbegrippen, foneem versus allofoon, distinctieve kenmerken, fonetisch schrift en transcriptie, communicatieproces, spraakorganen) 2. Vocaalsysteem van het Nederlands en het Tsjechisch (standaarduitspraak van de twee variëteiten van het Nederlands, foneeminventaris, standaarduitspraak van het Tsjechisch) 3. Consonantsysteem van het Nederlands en het Tsjechisch (standaarduitspraak van de twee variëteiten van het Nederlands, foneeminventaris, standaarduitspraak van het Tsjechisch, fonologische processen) 4. Syllabe, woordklemtoon (opbouw van de syllabe in het Nederlands, hoofdregels voor het plaatsen van de woordklemtoon) Inleiding tot taalkunde 5. De plaats van het Nederlands tussen de Europese talen en in de wereld (soorten Nederlands, taalsituatie van het Nederlands, Nederlands in en buiten Europa, Nederlands gecodificeerd) 6. Taal en taalkunde, functie van de taal, het communicatieproces en cognitief systeem (functies van de taal, het cognitief vermogen, communicatieproces) 7. Taalteken, het structuralisme en de Praagse Linguïstische Kring (het structuralisme, theorie van het taalteken, taal als systeem, de Praagse Linguïstische Kring en de rol ervan voor de Tweede Wereldoorlog) 8. Stratificatie van taal (taalkundige disciplines, basisbegrippen, onderzoeksonderwerpen) 9. Genetische en typologische classificatie van het Nederlands (De plaats van het Nederlands tussen de Indo-Europese talen, typologische en genetische verwantschap tussen talen, stadia van de ontwikkeling van het Nederlands) 7 10. Taalvariatie in het Nederlands synchroon en diachroon (soorten taalvariatie, karakteristiek van de standaardvariëteit, taalcontinuüm, taalvariëteiten in Nederland en Vlaanderen, Poldernederlands, Tussentaal (voorbeelden op vlak van uitspraak, morfosyntaxis en lexicon, de opmars van deze variëteit – verklaringen voor deze tendens), sociale variatie, het Fries, het Afrikaans, dialecten in Nederland en Vlaanderen (dialectgroepen, dialectlandschap als terraslandschap, positie van dialecten), etnolecten Morfologie & Syntaxis 11. Basisbegrippen morfologie (gelede en ongelede woorden, gemotiveerde woorden, woordsoorten) 12. Het zelfstandig naamwoord (morfologische en syntactische indeling, geslacht, getal, flexie) 13. Het bijvoeglijk naamwoord (gebruik van het adjectief, flexie, adjectivische samenstellingen) 14. Het werkwoord (infiniete en finiete vormen, flexie van het werkwoord) 15. Karakteristiek van de zinsdelen in het Nederlands (het gezegde, het onderwerp, het voorwerp, bijwoordelijke bepalingen, bepaling van gesteldheid, delen van zinsdelen) 16. Soorten zinnen en principes van de Nederlandse woordvolgorde (enkelvoudige en samengestelde zinnen, de tangconstructie, de aard van de principes, woordvolgorde in verschillende zinstypes) Geschiedenis van het Nederlands 17. Oudnederlands en Middelnederlands (“Hebban olla uogala”, kenmerken van het Oudnederlands in vergelijking met het Middelnederlands) 18. Standaardisering van het Nederlands (beschrijving van het proces en de deelprocessen met voorbeelden) 19. Het Nederlands als pluricentrische taal (toelichting term, voorbeelden van verschillen tussen de Nederlands-Nederlandse en BelgischNederlandse standaardtaal op vlak van uitspraak, lexicon en syntaxis, de rol van de Nederlandse Taalunie) 8 Bijlage 3 – lectuurlijst Richtlijnen  De lectuurlijst bestaat uit achttien verplichte titels en twee titels naar keuze.  Hieronder worden de titels met het jaartal van de oorspronkelijke uitgave vermeld. Uiteraard mag je gebruik maken van latere edities.  De werken die vóór 1900 verschenen lees je in de uitgave van “Tekst in context”. Daarin wordt een selectie van het oorspronkelijke werk gepresenteerd met cultuurhistorische duiding. Je leest deze boeken als geheel – tekst én context dus.  De bedoeling is dat je de boeken grondig leest. Je moet ook in staat zijn om de tekst te situeren in een literaire stroming en in het oeuvre van de auteur. Je kunt daarvoor teruggrijpen op de colleges literatuur (notities & syllabi) en indien nodig ook extra secundaire literatuur raadplegen (zie ook: Nederlandse literatuur). De titels Literatuur vóór 1900 1. Karel en Elegast (Tekst in context) (ca. 1250) 2. Reinaert de vos (Tekst in context) (ca. 1260) 3. P.C. Hooft, Warenar. Geld en liefde in de Gouden Eeuw (Tekst in context) (1617) 4. Wilhelmus en de anderen. Nederlandse liedjes 1500-1700 (Tekst in context) 5. Multatuli, Max Havelaar (Tekst in context) (1860) Literatuur van de 20ste en 21ste eeuw PROZA 6. Nescio, De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje (1918) 7. Willem Elsschot, Kaas (1933) 8. Louis Paul Boon, Mijn kleine oorlog (1946) 9. Gerard Reve, De avonden (1947) 10. Hella Haasse, Oeroeg (1948) 11. Marga Minco, Het bittere kruid (1957) 12. W.F. Hermans, De donkere kamer van Damokles (1958) 13. Harry Mulisch, De aanslag (1982) 14. Cees Nooteboom, Het volgende verhaal (1991) 15. Peter Verhelst, Tongkat (1999) 16. Arnon Grunberg, De asielzoeker (2003) POËZIE 17. Herman de Coninck, De lenige liefde (1969) 18. Moustafa Stitou, Varkensroze ansichten (2003) Twee boeken naar keuze Je kiest twee boeken die je in het Nederlands leest. Je mag twee romans kiezen, een dichtbundel en een roman, of twee dichtbundels. De bedoeling is dat je twee boeken kiest die je nog niet hebt moeten lezen in het kader van een (keuze)vak.